Instantie: Commissie gelijke behandeling, 11 juni 1998

Instantie

Commissie gelijke behandeling

Samenvatting


Verzoekster is van Sloveense afkomst en heeft de Sloveense nationaliteit. De
wederpartij houdt zich bezig met omscholing en plaatsing in functies in de
automatisering van werkloze HBO-ers en academici.
Verzoekster wilde bij de wederpartij een opleiding volgen. Zij slaagde voor
de selectietest van die opleiding maar werd na het selectiegesprek toch
afgewezen met als reden dat verzoekster beschikte over onvoldoende begrip van
de Nederlandse taal en onvoldoende mondelinge uitdrukkingsvaardigheid.
De Commissie acht voldoende onderbouwd dat voor de betreffende opleiding een
zodanige beheersing van de Nederlandse taal is vereist dat zowel op technisch
als op zakelijk niveau vlot gecommuniceerd moet kunnen worden. De wederpartij
heeft aan verzoekster dan ook niet willekeurig een taaleis gesteld.
De Commissie oordeelt dat de wederpartij de geschiktheid van verzoekster voor
de betreffende opleiding heeft bepaald op een wijze die niet als ondeugdelijk
of onwillekeurig kan worden aangemerkt. Uit het onderzoek zijn verder geen
aanwijzingen naar voren gekomen die duiden op direct onderscheid op grond van
ras of nationaliteit.
Vervolgens gaat de Commissie na of sprake is van indirect onderscheid op
grond van ras of nationaliteit. De Commissie oordeelt dat dat inderdaad het
geval is omdat door het stellen van een dergelijke taaleis eerder tot
uitsluiting leidt van personen van wie de etnische of nationale herkomst
buiten Nederland ligt of die van niet-Nederlandse nationaliteit zijn en hun
opleiding in het buitenland hebben gevolgd. De Commissie acht het gemaakte
indirect onderscheid echter objectief gerechtvaardigd omdat de wederpartij
geen hogere eisen aan de taalvaardigheid heeft gesteld dan voor het volgen
van de opleiding en de uitoefening van toekomstige functies noodzakelijk is.

Volledige tekst

1. HET VERZOEK

1.1. Op 10 oktober 1997 verzocht mevrouw (….) te Rotterdam (hierna:
verzoekster) de Commissie gelijke behandeling haar oordeel uit te spreken
over de vraag of (….) te Amsterdam (hierna: de wederpartij) jegens haar
onderscheid op grond van ras en/of nationaliteit heeft gemaakt zoals bedoeld
in de Algemene wet gelijke behandeling (hierna: AWGB).

1.2. Verzoekster wenste een opleiding te volgen bij de wederpartij. Zij werd
echter afgewezen omdat zij over onvoldoende begrip van de Nederlandse taal en
over onvoldoende mondelinge uitdrukkingsvaardigheid zou beschikken.
Verzoekster is van mening dat de wederpartij daarmee onderscheid naar ras
en/of nationaliteit heeft gemaakt, zoals bedoeld in de AWGB.

2. DE LOOP VAN DE PROCEDURE

2.1. De Commissie heeft het verzoek in behandeling genomen en een onderzoek
ingesteld. Partijen hebben hun standpunten schriftelijk toegelicht.

2.2. Vervolgens heeft de Commissie partijen opgeroepen en deze hebben hun
standpunten nader toegelicht tijdens een zitting op 6 april 1998.

Bij deze zitting waren aanwezig:

van de kant van verzoekster
– mw. (….) (verzoekster)

van de kant van de wederpartij
– dhr. (….) (directeur)
– mw. (….) (selecteur)
– mw. (….) (selecteur)
– dhr. mr. J.R. Berculo (advocaat)

van de kant van de Commissie
– mw. mr. L.Y. Gonçalves-Ho Kang You (Kamervoorzitter)
– dhr. drs. B. van Schijndel (lid Kamer)
– dhr. mr. W.A. van Veen (lid Kamer)
– mw. mr. I.M. Hidding (secretaris Kamer)

2.3. Het oordeel is vastgesteld door Kamer II van de Commissie. In deze Kamer
hebben zitting de leden als vermeld onder 2.2.

3. DE RESULTATEN VAN HET ONDERZOEK

De feiten

3.1. De wederpartij is een stichting die zich bezig houdt met omscholing en
plaatsing in functies in de automatisering van werkeloze HBO-ers en
academici. De toelating tot haar opleidingen wordt bepaald aan de hand van
een selectieprocedure bestaande uit een schriftelijke test en een
selectiegesprek.

3.2. Verzoekster is van Sloveense afkomst en heeft de Sloveense
nationaliteit. Zij slaagde op 22 april 1997 voor de selectietest van de
opleiding JAVA internet software engineer van de wederpartij. Na het
selectiegesprek, op 6 mei 1997, werd verzoekster echter afgewezen voor deze
opleiding. In de afwijzingsbrief van 7 mei 1997 wordt verzoekster geadviseerd
eerst haar beheersing van de Nederlandse taal te verbeteren indien zij een
opleiding/functie in de automatisering ambieert.
Verzoekster was het niet met de beoordeling van de selecteur eens en heeft
aan de wederpartij om een tweede gesprek gevraagd. Dit tweede gesprek met
andere selecteurs vond plaats op 29 mei 1997. Verzoekster werd opnieuw
afgewezen.

De standpunten van partijen

Verzoekster stelt het volgende.

3.3. Als reden voor afwijzing van verzoekster na het eerste selectiegesprek,
werden door de wederpartij onvoldoende begrip van de Nederlandse taal en
onvoldoende mondelinge uitdrukkingsvaardigheid genoemd. Verzoekster is het
niet eens met deze reden van afwijzing. Volgens verzoekster heeft de
wederpartij haar op haar uitspraak van de Nederlandse taal beoordeeld. Zij
acht haar begrips- en uitdrukkingsvermogen ruim voldoende. Verzoekster
onderstreept dit door erop te wijzen dat zij in het bezit is van een
certificaat van de Technische Universiteit Delft, waarin haar kennis van het
Nederlands voldoende wordt ingeschat om in Nederland te kunnen werken en
studeren. Ook is zij sinds november 1997, na een test en een selectiegesprek,
toegelaten tot een cursus exportmanagement bij de Erasmus Universiteit te
Rotterdam. Voor deze cursus werden haar woordenschat en begripsvermogen van
de Nederlandse taal meer dan voldoende geacht. Verzoekster is tevens van
mening dat voor een programmeur niet het Nederlands van belang is maar het
Engels en dat voor een ingenieur kennis van het Nederlands niet belangrijk
is. Bovendien had verzoekster al bij enkele bedrijven gewerkt, waar zij ook
met klanten moest communiceren. Daarover heeft zij geen klachten gehad.

3.4. In het eerste selectiegesprek werd door de selecteur aan verzoekster
gevraagd of zij vanwege economische redenen naar Nederland was gekomen. Deze
vraag beschouwt zij als pure discriminatie.

Toen verzoekster na het tweede gesprek om concrete voorbeelden vroeg waaruit
zou blijken dat haar kennis van het Nederlands onvoldoende zou zijn, kon de
wederpartij die niet geven. Zij kreeg wel een uitnodiging voor een nieuwe
voorlichtingsbijeenkomst maar er werd haar geen andere opleiding aangeboden.
In 1994 is verzoekster geslaagd voor de PION-test. Haar taalvaardigheid werd
in de uitslag van die test als zeer hoog beoordeeld. In dat jaar kregen
allochtonen en autochtonen dezelfde test, maar werd de scoretabel voor beide
groepen op verschillende manieren ingevuld. Verzoekster heeft de testuitslag
aan de Commissie overgelegd.

3.5. Het feit dat de wederpartij niet kan aangeven waarom de beheersing van
het Nederlands door verzoekster onvoldoende is en het feit dat haar gevraagd
is of zij om economische redenen naar Nederland is gekomen, zijn voor
verzoekster redenen om te veronderstellen dat discriminatoire redenen ten
grondslag liggen aan de afwijzing.

De wederpartij stelt het volgende.

3.6. Ten aanzien van de gehanteerde selectieprocedure.
De wederpartij biedt twaalf tot vijftien opleidingen aan. Eén daarvan is de
JAVA-opleiding. JAVA is een ontwikkeltaal. Met deze taal worden
computerprogramma’s geschreven. Het is één van de zwaarste opleidingen voor
programmeurs. De diverse opleidingen worden via advertenties aangeboden.
Kandidaten die zich melden worden vervolgens geselecteerd via een
selectieprocedure.

Het eerste deel van de selectieprocedure bestaat uit een schriftelijke
capaciteitentest. Deze test moet iedereen maken ongeacht de opleiding die men
wenst te volgen. De test is multicultureel van aard, waardoor allochtonen
dezelfde succeskans hebben als autochtonen. De test geeft de score van een
aantal belangrijke capaciteiten en vaardigheden van de kandidaten. Voor de
JAVA- opleiding, die een hoog exact niveau vereist, wordt met name gelet op
de rekenvaardigheid, inzicht in cijferreeksen en stroomdiagrammen.

Het tweede deel van de selectieprocedure is het selectiegesprek. Dit duurt
ongeveer een uur en is in beginsel gericht op een bepaalde opleiding. In de
gespreksbeoordeling wordt gelet op gedragskenmerken als spreekvaardigheid,
luistervaardigheid, begripsvermogen van de Nederlandse taal en sensiviteit.

Dit laatste heeft onder meer betrekking op het reageren op nonverbale
aspecten, het goed ingaan op vragen, een goed begrip hebben voor het
vertelde, en op de relatie met de gesprekspartner.
De criteria liggen schriftelijk vast binnen de organisatie van de
wederpartij. Deze zijn niet vooraf aan de kandidaten bekend, maar wel wordt
aangegeven dat gelet wordt op communicatieve vaardigheden. Tijdens het
gesprek worden door de selecteur aantekeningen gemaakt. Aan het eind van het
gesprek worden deze getoetst aan de hand van bij de wederpartij bestaande
normen.
Periodiek wordt de wijze waarop de selectiegesprekken plaatsvinden
geëvalueerd en verder verbeterd.

Vervolgens worden in de selecteursvergadering besluiten over de kandidaten
genomen aan de hand van de resultaten van de test en het selectiegesprek.
Beoordeeld wordt of kandidaten een gerede kans maken om de opleiding te halen
en om door te stromen naar een werkgever. Ook als geoordeeld wordt dat een
kandidaat voor de opleiding geschikt is, gaat de wederpartij na of men als
persoon geschikt is voor de toekomstige functie.

Ten aanzien van de vereiste taalvaardigheid.
In de advertentie staat niets over de vereiste taalbeheersing. In eerste
instantie tracht de wederpartij de advertentie uitnodigend te houden. Er
wordt gevraagd naar HBO-niveau of universitair niveau en affiniteit met
automatisering. Voor het JAVA-programma is een exacte vooropleiding
noodzakelijk.
De criteria waarop de taalvaardigheid getoetst wordt, worden niet voor iedere
opleiding hetzelfde beoordeeld. In het algemeen kan gesteld worden dat voor
automatiseringsvakken het aspect communicatie in toenemende mate belangrijk
wordt. Dit hangt samen met de volgende ontwikkeling. Tot zes jaar geleden
werkten programmeurs alleen en in een afgescheiden ruimte. Tegenwoordig werkt
men als team en met cliënten. Sommige werkgevers vinden het
communicatie-aspect zelfs belangrijker dan de automatiseringswerkzaamheden op
zichzelf. De programmeurs moeten openstaan voor de wensen van klanten van het
automatiseringsbedrijf. Zij moeten deze kunnen inventariseren en klanten
kunnen binden. Vandaar dat de eis van begripsvermogen van de Nederlandse taal
en sensiviteit voor een opleiding als de JAVA-opleiding noodzakelijk is. Het
kan zijn dat de computertaal Engels is, maar het gaat erom dat de klanten
kunnen begrijpen waar de programmeur mee bezig is.

Ten aanzien van de relatie opleiding en baanperspectief.
Als kandidaten toegelaten worden, zijn er in het kader van de opleiding vaak
al contacten met werkgevers. Het grootste deel van de kandidaten heeft reeds
een contract als ze door de selectie heen zijn, maar nog niet aan de
opleiding zijn begonnen. Ook komen sommige werkgevers naar de opleiding om op
zoek te gaan naar potentiële werknemers.

Van de kandidaten die de opleidingen met succes hebben doorlopen komt 98% aan
het werk. Voor vrijwel iedereen die de opleiding die verzoekster wilde volgen
met succes afrondt, is een baan
beschikbaar.

Ten aanzien van gerichtheid van de opleiding op allochtonen.
De wederpartij heeft ruime ervaring met omscholing van personen van
allochtone afkomst. In 1987 bleek dat veel allochtonen niet door de
toelatingsprocedure kwamen. Vervolgens zijn specifieke selectie-instrumenten
ontwikkeld om dit wel mogelijk te maken.
Sinds haar oprichting heeft de wederpartij zich doorlopend ingezet voor de
plaatsing van mensen uit allochtoon-etnische groepen in Nederland. In 1994
organiseerde de wederpartij opleidingstrajecten uitsluitend voor allochtonen.
Door bezuinigingen was men genoodzaakt deze stop te zetten. In samenwerking
met de Vrije Universiteit (VU) te Amsterdam zijn speciale instrumenten en
methodieken ontwikkeld, die met succes zijn toegepast in een groot aantal
projecten voor allochtonen. Als enige in Nederland gebruikt de wederpartij
psychologische testonderzoeken die multi-cultureel van aard zijn, waardoor
allochtonen dezelfde succeskans hebben als autochtonen. De wederpartij heeft
naar aanleiding van deze projecten een bijzondere leerstoel ingericht aan de
VU om het onderzoek naar en de toepassing van dergelijke instrumenten en
methodieken te verzekeren. De wederpartij heeft derhalve een in Nederland
haast onovertroffen ervaring met het selecteren, opleiden, trainen,
begeleiden en plaatsen van allochtone kandidaten.

3.7. Ten aanzien van verzoeksters klacht
Verzoekster heeft de schriftelijke test wel gehaald, maar niet voldoende
gescoord voor toelating tot het JAVA-programma. Zij scoorde met name voor de
stroomdiagrammen zeer laag. Desondanks heeft de wederpartij verzoekster in
aanmerking laten komen voor het selectiegesprek. Dit gesprek werd met
verzoekster gevoerd door een zeer ervaren selecteur. Deze concludeerde dat
verzoekster onvoldoende begrip van de gestelde vragen had, dat zij
onvoldoende in staat was belangrijke zinswendingen te volgen en dat
verzoekster geen gerichte en concrete antwoorden op vragen gaf maar in
standaardantwoorden verviel. De selecteur was van mening dat de
spreekvaardigheid en het begripsvermogen van verzoekster onvoldoende
ontwikkeld waren, althans van zodanig niveau dat zij de JAVA-opleiding te
hoog gegrepen achtte voor verzoekster, hetgeen zij verzoekster heeft
meegedeeld. Verzoekster werd geadviseerd eerst aan die twee punten te gaan
werken en eventueel daarna te starten met een programma van de wederpartij.
Dat advies is haar ook nader toegelicht. Ter zitting geeft de wederpartij aan
dat wel vaker aan kandidaten geadviseerd wordt eerst de Nederlandse
taalvaardigheid te vergroten. Indien dit advies wordt opgevolgd leidt dit
veelal wel tot toelating tot de gewenste opleiding.

De directeur van de wederpartij heeft verzoekster bij wijze van hoge
uitzondering een “second-opinion-gesprek” toegestaan. Dit tweede
selectiegesprek werd gevoerd door een andere ervaren selecteur en een
senior-adviseur die tevens psychologe is.

Ook deze selecteurs kwamen tot de conclusie dat verzoekster niet voldeed aan
de eisen die ten aanzien van de te volgen opleiding werden gesteld. De
wederpartij is van menig dat aan verzoekster geen taaleisen zijn gesteld die
hoger zijn dan nodig is.

Het enige argument dat verzoekster aandroeg voor haar vermoeden van
discriminatie, is dat de wederpartij haar gevraagd zou hebben of zij om
economische reden naar Nederland is gekomen. Dat is volstrekt onjuist. De
wederpartij vraagt kandidaten altijd naar hun achtergrond om een goed beeld
te krijgen van de persoon. Aan elke kandidaat wordt gevraagd welke
geschiedenis men heeft en hoe men daar tegen aan kijkt. Opleidingen, verblijf
in het buitenland, werkervaring, etc. komen aan de orde. In voorkomende
gevallen wordt gevraagd naar de verblijfsstatus, omdat ook de toekomstige
werkgever daar naar vraagt. Wat dit laatste punt betreft waren er overigens
bij verzoekster geen problemen. Er is in het gesprek niet gesteld dat zij “om
economische redenen” naar Nederland zou zijn gekomen.

4. DE OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE

4.1. In geding is de vraag of de wederpartij jegens verzoekster onderscheid
op grond van ras en/of nationaliteit heeft gemaakt
bij het laten volgen van onderwijs zoals bedoeld in artikel 7 lid 1 sub c
AWGB.

4.2. Artikel 7 lid 1 sub c AWGB verbiedt in samenhang met artikel 1 AWGB,
onder meer het maken van onderscheid naar ras en/of nationaliteit bij het
aanbieden van goederen en diensten en bij het sluiten, uitvoeren of
beëindigen van overeenkomsten ter zake, indien dit geschiedt door
instellingen die werkzaam zijn op het gebied van volkshuisvesting, welzijn,
gezondheidszorg, cultuur of onderwijs.

Het begrip ras in de AWGB moet overeenkomstig het Internationaal Verdrag
inzake de uitbanning van elke vorm van rassendiscriminatie en vaste
jurisprudentie van de Hoge Raad ruim worden uitgelegd en omvat tevens:
huidskleur, afkomst, of nationale of etnische afstamming (Tweede Kamer,
vergaderjaar 1990-1991, 22 014, nr. 3, pag. 13.).

Het begrip nationaliteit in de AWGB dient te worden begrepen als
nationaliteit in staatkundige zin, onafhankelijk van de feitelijke woon- of
verblijfplaats (Handelingen Eerste Kamer, 22 014, p. 1086, 22 februari
1994.).

Volgens artikel 1 AWGB wordt onder onderscheid verstaan zowel direct als
indirect onderscheid. Onder direct onderscheid wordt verstaan onderscheid dat
verwijst naar een van de in de AWGB genoemde discriminatiegronden zoals ras
of nationaliteit. Van indirect onderscheid is sprake indien op grond van
andere hoedanigheden of gedragingen dan ras of nationaliteit onderscheid
wordt gemaakt dat direct onderscheid op grond van ras of nationaliteit tot
gevolg heeft.
In artikel 2 lid 1 AWGB is bepaald dat het verbod van onderscheid niet geldt,
ten aanzien van indirect onderscheid dat objectief gerechtvaardigd is.

4.3. Volgens vaste jurisprudentie van de Commissie is niet alleen sprake van
een door de AWGB verboden onderscheid op grond van ras of nationaliteit als
deze gronden de enige aanleiding vormen voor een ongelijke behandeling, maar
tevens als deze gronden méde aanleiding zijn tot een ongelijke behandeling.
(Zie onder meer Commissie gelijke behandeling,
19 augustus 1997, oordeel 97-91.)

4.4. De Commissie stelt vast dat de wederpartij een instelling is die
werkzaam is op het gebied van onderwijs. De wederpartij biedt voorts diensten
aan in de vorm van onderwijs. Zij biedt immers opleidingen aan waarbij zij
zich tevens bezig houdt met de plaatsing van de betreffende personen.
Derhalve valt de wederpartij onder het bereik van artikel 7 lid 1 sub c AWGB.

4.5. Ter beantwoording van de vraag of de wederpartij jegens verzoekster
direct onderscheid op grond van nationaliteit heeft gemaakt overweegt de
Commissie het volgende.

De Commissie stelt vast dat de wederpartij als reden voor de afwijzing van
verzoekster voor de opleiding heeft aangevoerd dat zij over onvoldoende
begrip van de Nederlandse taal en over onvoldoende mondelinge
uitdrukkingsvaardigheid beschikt.

Volgens vaste jurisprudentie van de Commissie rekent zij het niet tot haar
taak om te beoordelen of iemand geschikt is voor een opleiding (Zie onder
meer Commissie gelijke behandeling, 14 april 1998, oordeel 98-35.).

De taak van de Commissie is om na te gaan of door de wederpartij bij de
beoordeling van de (mate van) geschiktheid voor de opleiding onderscheid
gemaakt is in strijd met de wetgeving gelijke behandeling. Daarbij wordt de
beoordeling van de geschiktheid slechts in zoverre betrokken dat aannemelijk
moet zijn dat de wederpartij de geschiktheid heeft bepaald op een wijze die
niet ondeugdelijk of willekeurig is.

In de onderhavige zaak is voorts van belang dat in de advertentie voor de
opleiding geen taaleisen zijn vermeld. Geconstateerd wordt dat de taaleis wel
een selectiecriterium is geweest. Derhalve zal tevens beoordeeld worden of de
door de wederpartij gehanteerde selectiecriteria deugdelijk zijn.

4.6. Voor wat de selectieprocedure betreft stelt de Commissie vast dat de
wederpartij, zowel bij de test als bij het gesprek standaard vaste criteria
hanteert waarbij de scores getoetst worden aan de hand van binnen de
wederpartij bestaande normen. Deze criteria en normen worden gehanteerd ten
aanzien van iedere kandidaat, terwijl de test zelf multicultureel van
karakter is. Voorts heeft de wederpartij verzoekster de mogelijkheid voor een
tweede selectiegesprek geboden, met andere selecteurs. De beoordeling is
geschied door ervaren selecteurs.

Aan de hand van de resultaten van de test en de gesprekken heeft de
wederpartij geconcludeerd dat verzoeksters beheersing van de Nederlandse taal
onvoldoende is voor deze functie. De wederpartij heeft aangegeven dat het
hier eisen betreft, die gesteld worden aan hoog gekwalificeerd werk. Ter
zitting is uitvoerig de spilfunctie van de programmeur in de communicatie
zowel binnen het team als tussen de werkgever en diens klanten toegelicht.
Ook is ten aanzien van beide gesprekken meer in concreto aangegeven op welke
punten de taalbeheersing gebreken vertoonde. De Commissie acht voldoende
onderbouwd dat voor de onderhavige opleiding zodanige beheersing van de
Nederlandse taal is vereist dat zowel op technisch niveau als zakelijk niveau
vlot gecommuniceerd moet kunnen worden.

Op bovenstaande gronden is de Commissie van oordeel dat de wederpartij aan
verzoekster bij de selectie voor de opleiding niet willekeurig een taaleis
heeft gesteld. Voorts is de Commissie van oordeel dat de wederpartij de
geschiktheid van verzoekster voor de betreffende opleiding heeft bepaald op
een wijze die niet als ondeugdelijk of willekeurig kan worden aangemerkt.

4.7. Uit het onderzoek zijn geen aanwijzingen naar voren gekomen die duiden
op onderscheid op grond van ras of nationaliteit. Verzoekster heeft in dit
kader aangevoerd dat de wederpartij haar heeft gevraagd of zij vanwege
economische reden naar Nederland was gekomen. Zij ziet dit als een teken van
discriminatie.
De wederpartij heeft echter ten stelligste ontkend dat een dergelijke vraag
aan verzoekster is gesteld. De wederpartij heeft aangegeven dat aan iedere
kandidaat wel naar zijn/haar geschiedenis wordt gevraagd. Hoe men tegen de
eigen geschiedenis aankijkt.

De Commissie acht het niet uitgesloten dat bij verzoekster de indruk is
ontstaan dat deze vragen specifiek met haar achtergrond verband hield. De
Commissie is echter van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat de
wederpartij bij de selectie van verzoekster voor de betreffende opleiding
jegens verzoekster direct onderscheid naar ras of nationaliteit heeft
gemaakt.

4.8. Vervolgens is de vraag of bij de selectie voor de betreffende opleiding
indirect onderscheid naar ras of nationaliteit is gemaakt. Van indirect
onderscheid naar ras/nationaliteit is sprake als het nadelig effect van de
taalvaardigheidseis in overwegende mate personen treft van niet-Nederlandse
etnische of nationale afstamming of nationaliteit (Zij bijvoorbeeld Commissie
gelijke behandeling, 27 augustus 1996, oordeel 96-75.).
Het is een algemeen bekend gegeven dat onder personen wier etnische of
nationale herkomst buiten Nederland ligt of die van niet-Nederlandse
nationaliteit zijn en hun opleiding in het buitenland hebben gevolgd, een eis
omtrent de Nederlandse taalvaardigheid eerder tot uitsluiting voor
opleidingen zoals de onderhavige leidt dan voor personen, die buiten deze
groep vallen.
Derhalve wordt door de betreffende taalvaardigheidseis indirect onderscheid
op grond van ras of nationaliteit gemaakt.

4.9. Het verbod van indirect onderscheid geldt volgens artikel 2 lid 1 AWGB
niet ten aanzien van indirect onderscheid dat objectief gerechtvaardigd is.
De Commissie toetst bij de vraag of sprake is van een objectieve
rechtvaardigingsgrond aan de volgende criteria (Tweede Kamer, vergaderjaar
1990-1991, 22 014, nr. 3, pag. 14 en Hof van Justitie van de Europese
Gemeenschappen, Bilka-Kaufhaus versus Weber von Hartz 13 mei 1986, zaak
170/84; Rinner-Kühn versus FWW Spezial Gebaüdereinigung GmbH & Co. KG 13 juli
1989, zaak 171/88.):
– aan het nagestreefde doel moet iedere discriminatie vreemd zijn;
– de om het doel te bereiken gekozen middelen dienen te beantwoorden aan een
werkelijke behoefte van de organisatie;
– en moeten geschikt en noodzakelijk zijn om het gestelde doel te bereiken.

Het doel van de wederpartij is het opleiden en omscholen van werkloze hoger
opgeleide personen, met het oogmerk hen te laten instromen in het
arbeidsproces. De Commissie stelt vast dat aan dit doel iedere discriminatie
vreemd is, terwijl het doel beantwoordt aan een werkelijke behoefte van de
organisatie.

Vervolgens moet worden beoordeeld of het middel, in dit geval de onderhavige
taalvaardigheidseis, geschikt en noodzakelijk is om het gestelde doel te
bereiken. Zoals hiervoor overwogen heeft de wederpartij aan verzoekster niet
willekeurig een taaleis gesteld. Gelet op het doel van de wederpartij om niet
alleen om te scholen maar ook de instroom in het arbeidsproces te bevorderen,
is van wezenlijk belang dat rekening gehouden wordt met eisen die door
potentiële werkgevers aan JAVA-programmeurs worden gesteld.
Vanwege het communicatie-niveau dat voor functies, die na de JAVA-opleiding
worden vervuld, vereist is, wordt een relatief hoge taalvaardigheidseis
gesteld. De vraag is of de wederpartij voor de onderhavige opleiding een
hogere taalvaardigheidseis heeft gesteld dan noodzakelijk is. Voorts is de
vraag of het nagestreefde doel niet op een andere wijze bereikt kan worden.

Verzoekster betwist dat haar niveau van taalvaardigheid onvoldoende is voor
de onderhavige opleiding. Zij wijst daarbij op het feit dat haar
taalvaardigheidsniveau voldoende is geacht door de Technische Universiteit
Delft en de Erasmus Universiteit. De Commissie stelt vast dat de
taalvaardigheid van verzoekster door deze instellingen in verband met een
ander doel is vastgesteld dan voor de vervulling van een functie in de
automatisering waartoe de JAVA-opleiding opleidt.
Het standpunt van verzoekster dat voor een computercursus de Engelse taal van
belang is en niet de Nederlandse taal, acht de Commissie niet overtuigend.
Niet betwist is dat de Engelse taal ook van belang kan zijn. Echter, zoals
hiervoor reeds gesteld is, is in automatiserings-functies als deze voor de
communicatie met cliënten en collega’s, de Nederlandse taalvaardigheid van
belang.

4.10. Op grond van het bovenstaande is de Commissie van oordeel dat de
wederpartij geen hogere eisen aan de taalvaardigheid heeft gesteld dan voor
het volgen van de opleiding en de uitoefening van toekomstige functies
noodzakelijk is. Voorts is niet aannemelijk geworden dat de wederpartij dit
doel op andere wijze kan bereiken waarbij geen indirect onderscheid naar ras
of nationaliteit wordt gemaakt. De Commissie stelt dan ook vast dat het
gekozen middel geschikt en noodzakelijk is en beantwoordt aan de legitieme
behoefte van de organisatie. Derhalve is voldaan aan de hiervoor genoemde
criteria voor een objectieve rechtvaardigingsgrond. Hieruit volgt dat de
wederpartij jegens verzoeker geen verboden indirect onderscheid op grond van
ras en/of nationaliteit heeft gemaakt.

4.11. Aanbeveling van de Commissie

Het is de Commissie gebleken dat het stellen van vragen over de persoonlijke
achtergrond van kandidaten bij de selectie aanleiding kan zijn tot
misverstand.
In het kader van deze zaak was er geen aanleiding te onderzoeken in hoeverre
het stellen van bedoelde vragen noodzakelijk is voor de selectie voor de
opleiding en de toekomstige functie. Teneinde te voorkomen dat (onbedoeld)
onderscheid naar ras of nationaliteit wordt gemaakt beveelt de Commissie de
wederpartij aan dit onderdeel van de procedure zorgvuldig te evalueren en
zonodig bij te stellen.
Voorts beveelt de Commissie partijen aan om desgewenst in goed overleg een
traject uit te stippelen waardoor de kansen van verzoekster op omscholing en
plaatsing in een automatiseringsfunctie, kunnen worden geoptimaliseerd.

5. HET OORDEEL VAN DE COMMISSIE

De Commissie spreekt als haar oordeel uit dat (….) te Amsterdam jegens
mevrouw (….) te ’s Gravenhage geen onderscheid naar ras en/of nationaliteit
heeft gemaakt bij het aanbieden van onderwijs zoals verboden in artikel 7 lid
1 onder c in samenhang met artikel 1 van de Algemene wet gelijke behandeling.

Rechters

Mw. mr. L.Y. Gonçalves-Ho Kang You (Kamervoorzitter), dhr. drs. B. vanSchijndel (lid Kamer), dhr. mr. W.A. van Veen (lid Kamer), mw. mr. I.M.Hidding (secretaris Kamer)