Instantie: Commissie gelijke behandeling, 9 juni 1998

Instantie

Commissie gelijke behandeling

Samenvatting


Verzoekers zijn werkzaam bij de Marechaussee. Volgens het Tenuevoorschrift
van de Marechaussee is het uitsluitend aan vrouwen toegestaan een oorknopje
van bescheiden afmetingen te dragen, wanneer zij gekleed zijn in uniform.
De Commissie overweegt in de eerste plaats dat het Tenuevoorschrift mede
onderdelen bevat die niet geacht kunnen worden te vallen onder de
arbeidsvoorwaarden in de zin van artikel 1a lid 1 WGB. De Commissie stelt
echter vast dat het dragen van een oorknopje niet zodanig verweven kan worden
geacht met de specifieke taakuitoefening van verzoekers, dat het niet als een
arbeidsvoorwaarden beschouwd kan worden.
Voorts stelt de Commissie vast dat kledingvoorschriften vallen onder de
arbeidsvoorwaarden en in dezelfde omstandigheden voor mannen en vrouwen
gelijkelijk dienen te gelden. Door vrouwen wel en mannen niet toe te staan
een oorknopje te dragen, verwijst de wederpartij rechtstreeks naar het
geslacht van verzoekers en maakt daarmee direct onderscheid op grond van
geslacht in strijd met artikel 1a lid 1 WGB.

Volledige tekst

1. HET VERZOEK

1.1. Op 10 december 1997 verzochten de heer (….) te Losser en de heer
(….) te Oldenzaal (hierna: verzoekers) de Commissie gelijke behandeling
(hierna: de Commissie) haar oordeel te geven over de vraag of de
Staatssecretaris van Defensie te Den Haag (hierna: de wederpartij) jegens hen
onderscheid maakt als bedoeld in de wetgeving gelijke behandeling.

1.2. Verzoekers hebben de wederpartij toestemming gevraagd om tijdens de
dienst een oorknopje te dragen. Dit verzoek is afgewezen. Het in diensttijd
dragen van een oorknopje staat de wederpartij uitsluitend toe aan vrouwen.
Verzoekers zijn van mening dat de wederpartij daarmee onderscheid naar
geslacht maakt.

2. DE LOOP VAN DE PROCEDURE

2.1. De Commissie heeft het verzoek in behandeling genomen en een onderzoek
ingesteld. Partijen hebben hun standpunten schriftelijk toegelicht.

Partijen zijn vervolgens opgeroepen voor een zitting op 21 april 1998.

2.2. Bij de zitting waren aanwezig:

van de kant van verzoekers
– dhr. (….) (verzoeker)
– dhr. (….) (verzoeker)
– mw. mr. T.H. ten Wolde (gemachtigde)

van de kant van de wederpartij
– dhr. mr. (….) (medewerker Ministerie van Defensie, Directie
Arbeidsvoorwaardenbeleid, Afdeling Arbeidsvoorwaarden)
– dhr. maj. (….) (Majoor van het wapen der Koninklijke Marechaussee)

van de kant van de Commissie
– mw. prof. mr. J.E. Goldschmidt (waarnemend Kamervoorzitter)
– dhr. mr. L.M. Moerings (lid Kamer)
– dhr. drs. B. van Schijndel (lid Kamer)
– dhr. mr. S.A. van Zeeland (secretaris Kamer).

2.3. Het oordeel is vastgesteld door Kamer III van de Commissie. In deze
Kamer hebben zitting de leden als genoemd onder 2.2.

3. DE RESULTATEN VAN HET ONDERZOEK

De feiten

3.1. Verzoekers zijn werkzaam als wachtmeester eerste klasse van het wapen
der Koninklijke Marechaussee bij de Brigade Enschede. Zij hebben beiden op 14
mei 1997 een verzoek ingediend bij de districtscommandant der Koninklijke
marechaussee Gelderland/ Overijssel/Flevoland om tijdens de dienst een klein
oorknopje te mogen dragen. De districtscommandant heeft op 1 juli 1997 het
verzoek afgewezen. In zijn beschikking stelt de districtscommandant dat het
uitsluitend aan vrouwen, dus niet aan mannen, is toegestaan een oorknopje te
dragen. De wederpartij beroept zich bij haar afwijzing van het verzoek op een
bepaling in het Tenuevoorschrift van de Koninklijke marechaussee.

3.2. In het Tenuevoorschrift, VS-19-8, hoofdstuk 23 punt 1 onder e, is het
volgende bepaald:

“1. Het is de in uniform geklede militair vergund:
((….).)
e. Sieraden te dragen van eenvoudige uitvoering, waaronder een armband,
halsketting, ringen, zulks ter beoordeling door de (kazerne)commandant.
Tevens is het vrouwelijke militairen toegestaan per oor één sieraad, te weten
een oorknopje van bescheiden afmeting, en haarband(en)/-kam(men) in de kleur
van de uniform te dragen.

Aanvullende bepalingen:
Indien naar diens oordeel de werksituatie – hieronder te verstaan zowel de
aard van de dienstverrichtingen(en) als de omstandigheden waaronder deze
plaatsvinden – daartoe aanleiding geeft, kunnen aan dit draagrecht
beperkingen worden verbonden. Eisen met betrekking tot de veiligheid – in de
ruimste zin des woords – kunnen daarbij een belangrijke rol spelen, doch ook
overwegingen van andere aard, die naar het oordeel van de (kazerne)commandant
voor een goede uitoefening van de desbetreffende dienstverrichting van belang
kunnen zijn.”

3.3. Verzoekers hebben op 30 juli 1997 en 12 augustus 1997 bij de
Staatssecretaris van Defensie administratief beroep aangetekend tegen onder
punt 3.1 genoemd besluit, over welk beroep advies wordt uitgebracht door het
adviesorgaan ‘Geschillen Koninklijke Landmacht’ te Rijswijk. In overleg met
de behandelend rapporteur van dit adviesorgaan hebben verzoekers besloten hun
geschil eerst aan de Commissie voor te leggen.

De standpunten van partijen

3.4. Verzoekers stellen het volgende

Verzoekers zijn van mening dat de wederpartij een niet te rechtvaardigen
onderscheid maakt tussen mannen en vrouwen omdat in principe vrouwen wel
toegestaan is tijdens diensttijd, gekleed in uniform, oorknop(-jes) te dragen
terwijl deze mogelijkheid aan mannen onthouden wordt.

Bij de afwijzing van het verzoek om een oorknopje te dragen wordt door de
wederpartij verwezen naar een bepaling in het Tenuevoorschrift (zie onder
3.2.). Verzoekers bestrijden voorts de conclusie van de wederpartij dat op
grond van deze bepaling het verbod op het dragen van een oorknopje voor
mannelijke werknemers binnen het Wapen der Koninklijke Marechaussee absoluut
geldt. Uit de tekst van de betreffende bepaling in het Tenuevoorschrift is
een dergelijk absoluut verbod niet af te leiden net zo min als de opsomming
van sieraden die tijdens de dienst gedragen mogen worden, een limitatieve zou
zijn.

Voorzover uit bedoelde bepaling een absoluut verbod kan worden opgemaakt
achten verzoekers dit verbod in strijd met de artikelen 1 en 10 van de
Grondwet. Volgens verzoekers handelt de wederpartij in strijd met artikel 1
van de Grondwet omdat zij een direct onderscheid op grond van geslacht maakt
en in strijd met artikel 10 van de Grondwet omdat zij de eerbiediging van de
persoonlijke levenssfeer schendt.

Het is verzoekers bekend dat de vraag of toestemming kan worden gegeven voor
het tijdens de dienst dragen van een oorknopje geheel verschillend binnen de
verschillende districten van de Koninklijke Marechaussee wordt benaderd. De
districtscommandanten hebben op grond van het Tenuevoorschrift de vrijheid te
bepalen wat wel en niet is toegestaan. Gevolg hiervan is dat binnen de
Koninklijke Marechaussee een zekere willekeur bij de handhaving van het
Tenuevoorschrift lijkt te bestaan. Het dragen van oorknopjes bij de
Koninklijke marechaussee bijvoorbeeld op Schiphol, in IJmuiden en Soestdijk
is wel toegestaan.

Op de stelling van de wederpartij dat het dragen van oorknopjes door mannen
in Nederland niet algemeen aanvaard is en dat dit zeker niet in andere landen
het geval is, reageren verzoekers als volgt.
Verzoekers menen dat deze stelling niet op ervaringsgegevens berust. Eén van
de verzoekers verklaart ter zitting dat hij al vier jaar een oorknopje draagt
en daarmee geen problemen heeft ervaren, ook niet toen hij in Italië werkte.

Verzoekers menen dat een verbod soms misschien nodig is, maar een algemeen
verbod tijdens de normale dienst achten zij disproportioneel.

3.5. De wederpartij stelt het volgende

De wederpartij merkt op dat het Tenuevoorschrift geen voorschrift is dat
primair arbeidsvoorwaarden of arbeidsverhoudingen regelt. Het is een
publiekrechtelijk voorschrift betreffende de wijze waarop invulling wordt
gegeven aan operationele eisen betreffende de manier van dienstuitoefening.
Handhaving van het Tenuevoorschrift geschiedt op grond van de Wet militair
tuchtrecht. Het Tenuevoorschrift is ook geen onderwerp van georganiseerd
overleg. Andere onderdelen van de kledingvoorschriften kunnen wel onder de
arbeidsvoorwaarden vallen. Burgerkleding, waarvoor een vergoeding bestaat,
valt naar de mening van de wederpartij wel onder de arbeidsvoorwaarden.
Op grond van het voorgaande betwijfelt de wederpartij dat het
Tenuevoorschrift bestreken wordt door artikel 5 lid 1 sub d AWGB of door enig
ander artikel van de AWGB.

De wederpartij legt de bepaling in het Tenuevoorschrift omtrent het dragen
van sieraden als volgt uit. Volgens haar geeft het woord ‘tevens’, in de
derde zin van punt 1.e., duidelijk aan dat er voor vrouwelijke militairen
sprake is van een extra toevoeging. Dit woord ‘tevens’ heeft de taalkundige
betekenis van: ‘bovendien’ of ‘tegelijk’. Het is volgens de wederpartij
onmiskenbaar dat ‘bovendien’ wordt bedoeld en dat het uitsluitend aan vrouwen
(dus niet aan mannen) is toegestaan een oorknopje te dragen.

De betreffende bepaling ziet op een aspect van het functioneren van de
Koninklijke marechaussee als openbaar gezagsdrager, te weten de professionele
uitstraling, zowel in nationaal als internationaal verband.
Het dragen van opvallende sieraden door militairen van de Koninklijke
marechaussee doet afbreuk aan hun functioneren als publiek gezagsdrager en is
derhalve niet toegestaan.
Aan de operationele commandant is ter beoordeling gegeven, welke sieraden nog
passen binnen de professioneel gewenste uitstraling en welke afbreuk doen aan
de geloofwaardigheid van het gezag en derhalve het functioneren van de
Koninklijke marechaussee kunnen schaden.

Het is alom aanvaard dat het dragen van een kleine oorknop door vrouwelijk
militairen geen afbreuk kan doen aan hun geloofwaardigheid als gezagsdragers.
Hetzelfde kan niet gesteld worden ten aanzien van het dragen van een oorknop
door mannelijke militairen.

Het mag waar zijn dat in Nederland het dragen van oorknopjes door mannen min
of meer geaccepteerd is, dit is internationaal gezien niet het geval. Bij
internationale missies is het dan ook absoluut verboden een oorknopje te
dragen.
Overigens is het de wederpartij niet bekend dat het bij andere corpsen dan
waar verzoekers aan verbonden zijn, zoals bij de Koninklijke marechaussee te
Schiphol, wel is toegestaan een oorknopje te dragen.

De wederpartij voorziet geen grote problemen indien betreffende bepaling
sekseneutraal geformuleerd zou worden.

4. DE OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE

4.1. In geding is de vraag of de wederpartij jegens verzoekers onderscheid
tussen mannen en vrouwen maakt in strijd met de wetgeving gelijke behandeling
door aan mannelijke militairen van de Koninklijke Marechaussee niet toe te
staan een oorknop te dragen.

4.2. Artikel 1a lid 1 Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen (hierna:
WGB) verbiedt het bevoegd gezag onderscheid te maken tussen mannen en vrouwen
onder andere in de arbeidsvoorwaarden.

Artikel 1 WGB bepaalt onder andere dat onder onderscheid tussen mannen en
vrouwen, direct en indirect onderscheid wordt verstaan. Onder direct
onderscheid wordt verstaan, onderscheid dat rechtstreeks verwijst naar het
geslacht.

De wet biedt geen ruimte voor het rechtvaardigen van direct onderscheid,
tenzij het een in de wet onder artikel 5 lid 1 tot en met 3 genoemde
uitzondering betreft, te weten:
– indien het gemaakte onderscheid beoogt om vrouwen in een bevoorrechte
positie te plaatsen teneinde feitelijke ongelijkheden op te heffen of te
verminderen en het onderscheid in een redelijke verhouding staat tot het
beoogde doel (art. 5 lid 1 WGB);
– voor zover het betreft de toegang tot beroepsactiviteiten of de hiervoor
noodzakelijke opleidingen in gevallen waarin vanwege de aard of de
voorwaarden voor de uitoefening van de betreffende beroepsactiviteit het
geslacht bepalend is (art. 5 lid 2 WGB);
– als beroepsactiviteiten en hiervoor noodzakelijke opleidingen waarvoor
vanwege hun aard of de voorwaarden voor de uitoefening ervan het geslacht
bepalend kan zijn, worden slechts beschouwd die welke behoren tot
respectievelijk opleiden voor een of meer van de volgende categorieën:

a. geestelijke ambachten;
b. de beroepsactiviteiten van acteur, actrice, zanger, zangeres, danser,
danseres of van kunstenaar of kunstenares, voor zover deze activiteiten
betrekking hebben op het vertolken van bepaalde rollen:
c. overige beroepsactiviteiten, nader bij of krachtens algemene maatregel van
bestuur aan te wijzen
(art. 5 lid 3 WGB).

Bij algemene maatregel van bestuur (Koninklijk Besluit van 19 mei 1989,
houdende vaststelling van een algemene maatregel van bestuur inzake
beroepsactiviteiten waarvoor het geslacht bepalend kan zijn, art. 1 sub i,
Stb. 1989, 207.) is besloten dat voor de door de Minister aan te wijzen
beroepsactiviteiten bij de Krijgsmacht het geslacht bepalend kan zijn.

Gesteld, noch gebleken is dat voornoemde uitzonderingen hier van toepassing
zijn.

4.3. De Commissie zal eerst de vraag beantwoorden of de gestelde
kledingvoorschriften behoren tot de arbeidsvoorwaarden, zoals bedoeld in
artikel 1a lid 1 WGB.

De wederpartij stelt dat het Tenuevoorschrift een publiekrechtelijk
voorschrift is dat ziet op een aspect van het functioneren van de Koninklijke
marechaussee als openbaar gezagsdrager. Het regelt de wijze waarop invulling
wordt gegeven aan operationele eisen betreffende de manier van
dienstuitoefening.

De Commissie stelt vast dat het Tenuevoorschrift inderdaad mede onderdelen
bevat die niet geacht kunnen worden te vallen onder arbeidsvoorwaarden in de
zin van artikel 1a lid 1 WGB. Daarmee is niet gezegd dat ook die onderdelen
die naar hun aard vergelijkbaar zijn met algemene arbeidsvoorwaarden niet
onder art. 1a lid 1 WGB zouden vallen. Het al dan niet publiekrechtelijk
karakter van het voorschrift waarin deze voorwaarden zijn vervat, is daarbij
niet van doorslaggevende betekenis.
Wat betreft het dragen van een oorknopje stelt de Commissie vast dat dit niet
zodanig verweven geacht kan worden met de specifieke taakuitoefening dat het
niet als een arbeidsvoorwaarde beschouwd kan worden.

Reeds eerder heeft de Commissie gelijke behandeling van mannen en vrouwen,
voorgangster van de Commissie, vastgesteld dat kledingvoorschriften behoren
tot de arbeidsvoorwaarden, zoals bedoeld in de WGB (Zie oordelen Commissie
gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de arbeid, 7-7-1993, oordeelnr.
510-93-26 en 12-7-1993, oordeelnr. 504-93-28.). Daarbij heeft deze Commissie
overwogen dat kledingvoorschriften voor mannen en vrouwen in dezelfde
werkomstandigheden gelijkelijk dienen te gelden. Een voorschrift dat alleen
geldt voor mannen of alleen geldt voor vrouwen, die overigens in dezelfde
werkomstandigheden verkeren, is in strijd met de wetgeving gelijke
behandeling.

4.4. De Commissie stelt vast dat de wederpartij mannen niet toestaat in
diensttijd een oorknopje te dragen terwijl dit aan vrouwen wel is toegestaan,
tenzij zulks om de in het voorschrift bepaalde redenen niet gewenst is.
Hiermee maakt de wederpartij onderscheid dat rechtstreeks verwijst naar het
geslacht van betrokkenen.
De Commissie concludeert op grond hiervan dat de wederpartij direct
onderscheid maakt op grond van geslacht bij de arbeidsvoorwaarden en mitsdien
in strijd handelt met de Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen, nu
dit onderscheid niet valt onder één van de wettelijke uitzonderingen.

4.5. De Commissie overweegt daarbij ten overvloede dat een sekseneutrale
formulering niet in de weg hoeft te staan aan een belangenafweging in
individuele gevallen zoals dat thans ook ten aanzien van sieraden in het
algemeen, en oorknopjes bij vrouwen in het bijzonder, mogelijk is.

5. HET OORDEEL VAN DE COMMISSIE

De Commissie gelijke behandeling spreekt als haar oordeel uit dat de
Staatssecretaris van Defensie te Den Haag jegens de heer (….) te Losser en
de heer (….) te Oldenzaal direct onderscheid naar geslacht bij de
arbeidsvoorwaarden maakt zoals bedoeld in artikel 1a lid 1 Wet gelijke
behandeling van mannen en vrouwen en derhalve in strijd handelt met deze wet.

Rechters

Mw. prof. mr. J.E. Goldschmidt (waarnemend Kamervoorzitter), dhr. mr. L.M.Moerings (lid Kamer), dhr. drs. B. van Schijndel (lid Kamer), dhr. mr. S.A.van Zeeland (secretaris Kamer)