Instantie: Commissie gelijke behandeling, 29 mei 1998

Instantie

Commissie gelijke behandeling

Samenvatting


Verzoeker is gescheiden en vader van twee kinderen. De wederpartij vormt het
bevoegd gezag van de school waar verzoekers kinderen naar toe gaan. De
wederpartij geeft de ouders van de leerlingen de mogelijkheid een dagdeel in
de klas van hun kind aanwezig te zijn. Verzoeker is daartoe niet in de
gelegenheid gesteld. De wederpartij heeft voorts geweigerd om namens
verzoeker cadeautjes te geven aan zijn kinderen. Verzoeker stelt dat hij
evenmin wordt toegelaten tot ouderavonden, dat het voor hem niet mogelijk is
een persoonlijk gesprek te hebben met de leerkracht van zijn kinderen en dat
de wederpartij heeft geweigerd mee te werken een omgangsregeling te starten.
Verzoeker is van mening dat de wederpartij hiermee onderscheid maakt naar
geslacht, burgerlijke staat en levensovertuiging.
De Commissie oordeelt dat niet aannemelijk is dat het niet willen meewerken
aan een omgangsregeling en het niet toelaten van verzoeker op school verband
houden met de door verzoeker gestelde discriminatiegronden, zodat van
onderscheid geen sprake is. Voorts oordeelt de Commissie dat door de
wederpartij onbetwist is gesteld dat verzoeker nimmer heeft verzocht aanwezig
te zijn bij een ouderavond of om een gesprek te hebben met een leerkracht,
zodat van onderscheid hierbij evenmin sprake is. Ten aanzien van het niet
willen geven van cadeautjes van verzoeker aan de kinderen, overweegt de
Commissie dat dit niet tot de normale taak van de school behoort en daarmee
niet valt onder het aanbieden van goederen of diensten door de school. Geen
strijd met de AWGB.

Volledige tekst

4.1. In geding is de vraag of de wederpartij jegens verzoeker onderscheid
heeft gemaakt naar geslacht, burgerlijke staat of levensovertuiging als
bedoeld in de AWGB door:
– geen medewerking te verlenen aan de totstandkoming van een omgangsregeling
tussen verzoeker en zijn kinderen;
– verzoeker niet in de gelegenheid te stellen de lessen van zijn kinderen
gedurende een dagdeel bij te wonen;
– hem niet toe te laten op ouderavonden;
– hem niet in de gelegenheid te stellen een gesprek te hebben met de
leerkracht van zijn kinderen;
– te weigeren cadeautjes van hem aan zijn kinderen te geven.

4.2. Artikel 7, eerste lid, onderdeel b, AWGB bepaalt onder meer dat
onderscheid verboden is bij het aanbieden van goederen of diensten en bij het
sluiten, uitvoeren of beëindigen van overeenkomsten terzake, indien dit
geschiedt door de openbare dienst.

Artikel 1 AWGB bepaalt dat de wet onder meer ziet op onderscheid tussen
personen op grond van burgerlijke staat, geslacht en levensovertuiging.

Laatstgenoemd artikel stelt tevens dat onder onderscheid zowel direct als
indirect onderscheid begrepen wordt. Onder direct onderscheid wordt verstaan
onderscheid dat verwijst naar een van de in de AWGB genoemde
discriminatiegronden. Indirect onderscheid op grond van burgerlijke staat,
geslacht of levensovertuiging is onderscheid, dat op grond van andere
hoedanigheden of gedragingen dan burgerlijke staat, geslacht of
levensovertuiging direct onderscheid tot gevolg heeft.

In artikel 2, eerste lid, AWGB wordt bepaald dat het in de wet neergelegde
verbod van onderscheid niet geldt ten aanzien van indirect onderscheid dat
objectief gerechtvaardigd is.

4.3. De Commissie stelt vast dat de wederpartij als bevoegd gezag van een
onderwijsinstelling diensten aanbiedt in de vorm van onderwijs aan
minderjarige kinderen. In het kader van deze dienstverlening stelde de
wederpartij ouders in de gelegenheid om een dagdeel in de klas van hun kind
aanwezig te zijn, verzorgt zij ouderavonden en biedt zij ouders de
gelegenheid om op school een gesprek te hebben met de leerkracht van hun
kind. De Commissie constateert op grond hiervan dat de wederpartij diensten
aanbiedt als bedoeld in artikel 7, eerste lid, AWGB en zich daarbij tevens
richt op de ouders van de kinderen.

4.4. De Commissie zal allereerst ingaan op de stelling van verzoeker dat er
tevens onderscheid is gemaakt op grond van levensovertuiging.
De Commissie heeft reeds eerder geoordeeld (Zie Commissie gelijke
behandeling, 4 februari 1997, oordeel 97-15.) dat het bij een
levensovertuiging in de zin van de AWGB dient te gaan om een samenhangende
beschouwing over het leven, zoals bijvoorbeeld het geval is bij het humanisme
(Bijlagen Handelingen II, 1983-1984, 16 635, nr. 4.) of de antroposofie
(Afdeling Rechtspraak van de Raad van State, 7 april 1983,
AB 1983, 430.). Een samenhangende beschouwing over het leven is niet
hetzelfde als het huldigen van maatschappelijke opvattingen (Zie ook P.W.C.
Akkermans en A.K. Koekoek, De Grondwet, Een artikelsgewijs commentaar, Tjeenk
Willink, Zwolle, 1992, blz 110.). Van een levensovertuiging kan gesproken
worden als deze overtuiging een min of meer coherent stelsel van ideeën vormt
waarbij het gaat om fundamentele opvattingen over het menselijk bestaan.
Verzoeker voert aan dat zijn levensovertuiging inhoudt dat kinderen hun
biologische vader nooit ontnomen mogen worden. Dit betreft geen
levensovertuiging als hier omschreven. Van onderscheid op grond van
levensovertuiging kan dan ook geen sprake zijn.

Vervolgens zal ten aanzien van de verschillende door verzoeker gestelde
omstandigheden worden beoordeeld of de wederpartij onderscheid naar geslacht
of burgerlijke staat heeft gemaakt als bedoeld in artikel 7 AWGB.

4.5. De omgangsregeling

Van onderscheid wegens het weigeren mee te werken aan de totstandkoming van
een omgangsregeling zou sprake kunnen zijn, wanneer het meewerken aan
omgangsregelingen tot de normale taak van de school zou behoren. Het
totstandbrengen van een omgangsregeling behoort behoort niet tot de normale
taak van een school, derhalve ook niet van de wederpartij. Nu de wederpartij
zich echter in beginsel bereid had verklaard mee te werken aan de
totstandkoming van een omgangsregeling, zich is zij gehouden om daarbij de
AWGB na te leven. De Commissie toetst derhalve in dit geval het bestreden
handelen.

Uit het verslag van de zitting bij de rechtbank Utrecht waar de mogelijkheid
van beproeven van een omgangsregeling op school werd besproken blijkt dat de
rechter dit slechts als een mogelijkheid zag, voor zover de school hieraan
zou willen meewerken. Anders dan verzoeker kennelijk meent, brengt dit niet
met zich dat de school hiertoe onder alle omstandigheden gehouden zou zijn.
Vaststaat voorts dat de toenmalige directeur van de school aanvankelijk zijn
medewerking heeft willen verlenen aan het starten van een omgangsregeling na
schooltijd. De stelling van de wederpartij, dat daaraan de voorwaarde was
verbonden dat verzoeker zijn acties zou staken en dat verzoeker zich daaraan
niet heeft gehouden, wordt door verzoeker niet betwist. De juistheid van die
stelling wordt bovendien onderstreept door de getuigenverklaring en door
brief van verzoekers toenmalige advocaat van 26 april 1995 aan verzoeker. De
Commissie acht het op grond van het voorgaande aannemelijk dat het feit dat
de wederpartij niet aan het beproeven van een omgangsregeling heeft willen
meewerken te wijten is aan verzoeker zelf. Nu evenmin is gebleken dat het
handelen van de wederpartij op enigerlei wijze in relatie staat met het
geslacht of de burgerlijke staat van verzoeker, is van onderscheid in strijd
met de AWGB geen sprake.

4.6. Het bijwonen van lessen

Vaststaat dat de wederpartij verzoeker, na dit hem aanvankelijk te hebben
toegezegd, heeft geweigerd een dagdeel in de klas van zijn kinderen aanwezig
te zijn. De reden om dit te weigeren is niet gelegen in het feit dat
verzoeker gescheiden is of dat hij man is. Van direct onderscheid naar
geslacht of burgerlijke staat is dan ook geen sprake.

Vervolgens komt de vraag aan de orde of de wederpartij indirect onderscheid
naar geslacht of burgerlijke staat heeft gemaakt door ten aanzien van het
bijwonen van lessen een beleid te voeren dat in overwegende mate gescheiden
vaders treft. Geconstateerd moet worden dat de weigering van de wederpartij
om verzoeker gedurende een dagdeel bij lessen aanwezig te laten zijn
gebaseerd is op zijn gedrag. Aanvankelijk was de wederpartij bereid verzoeker
te ontvangen, maar zag daarvan af vanwege verzoekers dreigende telefoontjes.
Hoewel verzoeker ontkent dat deze telefoongesprekken als dreigend beschouwd
kunnen worden, acht de Commissie het op grond van de getuigenverklaringen
aannemelijk dat de inhoud hiervan zodanig was dat deze bedreigend op de
betrokkenen zijn overgekomen. De getuigen hebben onbetwist gesteld, dat
verzoeker met een zeer grote regelmaat naar de school, naar het schoolhoofd
en naar de onderwijzers belde. Van de gedragingen op grond waarvan de
wederpartij verzoeker heeft geweigerd om een dagdeel bij te wonen kan niet
worden gezegd, dat deze in zijn algemeenheid samenhangen met het behoren tot
het mannelijk geslacht of het gescheiden zijn. De redenen op grond waarvan
aan verzoeker het bijwonen van een dagdeel op school is geweigerd kunnen dan
ook niet worden beschouwd als neutrale criteria op basis waarvan met name
gescheiden vaders worden getroffen. Van indirect onderscheid naar burgerlijke
staat of geslacht is dan ook geen sprake.

4.7. De aanwezigheid bij ouderavonden

Door de wederpartij is onbetwist gesteld dat verzoeker nimmer heeft verzocht
bij een ouderavond aanwezig te zijn. Verzoeker heeft aangevoerd die weigering
te hebben opgemaakt uit de brief van 13 september 1994. Geconstateerd moet
echter worden dat in deze brief slechts wordt meegedeeld, dat de school zich
niet wenst bezig te houden met de privé-aangelegenheden van verzoeker en zijn
ex-echtgenote. De school geeft in deze brief tevens met zoveel woorden aan
bereid te zijn om op verzoek informatie te verstrekken over het functioneren
van verzoekers kinderen op onderwijskundig gebied. Uit deze brief blijkt
allerminst dat het verzoeker niet zou zijn toegestaan om op ouderavonden te
verschijnen. Nu verzoeker nimmer is geweigerd om op ouderavonden aanwezig te
zijn, is van onderscheid naar geslacht of burgerlijke staat op dit punt geen
sprake. De vraag of een eventuele weigering van verzoeker om bij een
ouderavond aanwezig te zijn in strijd zou zijn met de AWGB kan in deze
procedure dan ook buiten beschouwing blijven. Dit neemt echter niet weg dat,
wanneer de wederpartij verzoeker de toegang tot ouderavonden zou ontzeggen op
grond van (vergelijkbare) gedragingen als bedoeld onder 4.5., dit niet tot
onderscheid in de zin van de AWGB zou leiden.

4.8. Het hebben van een gesprek met leerkrachten

Ook ten aanzien van dit onderdeel geldt dat door de wederpartij onbetwist is
gesteld dat verzoeker nimmer om een persoonlijk onderhoud op school met de
leerkracht van zijn kinderen heeft verzocht. Van onderscheid naar burgerlijke
staat of geslacht op dit punt is dan ook geen sprake. Ook hierbij geldt dat
wanneer het hebben van een gesprek met leerkrachten verzoeker geweigerd zou
worden op grond van (vergelijkbare) gedragingen als bedoeld onder 4.5., dit
niet tot onderscheid in de zin van de AWGB zou leiden.

4.9. Het geven van cadeautjes aan de kinderen

Anders dan door verzoeker is gesteld, behoort het fungeren als doorgeefluik
voor post en cadeautjes van verzoeker aan zijn kinderen niet tot de
onderwijstaak of de normale dienstverlening van een school. Van het aanbieden
van goederen of diensten in de zin van artikel 7 AWGB is in dit verband dan
ook geen sprake.

4.10. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de wederpartij jegens
verzoeker geen onderscheid heeft gemaakt naar burgerlijke staat, geslacht of
levensovertuiging als bedoeld in de AWGB.

5. HET OORDEEL VAN DE COMMISSIE

De Commissie spreekt als haar oordeel uit dat het College van Burgemeester en
Wethouders van de gemeente Wisch te Varsseveld jegens de heer drs. (….) te
Nieuwegein geen onderscheid op grond van burgerlijke staat, geslacht of
levensovertuiging heeft gemaakt als bedoeld in artikel 7, eerste lid,
onderdeel b van de Algemene wet gelijke behandeling en derhalve niet in
strijd met deze wet heeft gehandeld.

Rechters

Mw. mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck (Kamervoorzitter), mw. mr. J.R. Dierx (lidKamer), dhr. mr. L.M. Moerings (lid Kamer), mw. mr. D. Jongsma (secretarisKamer)