Instantie: Commissie gelijke behandeling, 20 mei 1998

Instantie

Commissie gelijke behandeling

Samenvatting


Verzoeker, een vijftienjarige asielzoeker die in een Opvang Centrum verbleef,
liep tijdens het sporten een in tweeën gespleten voortand op. De dienstdoende
tandarts weigerde verzoeker te helpen omdat hij niet begeleid werd door een
medewerker van het Opvang Centrum. De tandarts stelde namelijk deze
voorwaarde van begeleiding aan de behandeling van asielzoekers als er geen
assistente in de praktijk aanwezig was. De tandarts heeft als nadere
verklaring voor de eis van begeleiding aangegeven dat moslims haar Joodse
uiterlijk niet accepteren en dat Afrikaanse mannen haar vrouw-zijn niet
accepteren.
De Commissie stelt eerst vast dat de groep asielzoekers als zodanig, niet
zonder meer valt onder het begrip ras zoals bedoeld in de AWGB. De Commissie
overweegt dat in dit geval door het optreden van de tandarts niet zozeer
asielzoekers in het geheel als groep anders behandeld worden, maar dat in
feite asielzoekers met een bepaalde etnische afkomst anders behandeld worden
dan bijvoorbeeld andere asielzoekers of patiënten van Nederlandse herkomst.
Een ongelijke behandeling van moslims kan zowel plaatsvinden op grond van
religie als op grond van etnische afkomst. De Commissie concludeert dat de
beperkende voorwaarden voor behandeling bedoeld zijn voor moslims die in
Nederland asiel zoeken. Nu deze moslims afkomstig zijn uit een beperkt aantal
gebieden geeft het aspect van nationale of etnische afstamming de doorslag en
is sprake van onderscheid op grond van ras. De groep Afrikanen valt zonder
meer onder het begrip ras als bedoeld in de AWGB.
Dit betekent dat genoemd onderscheid van moslims en Afrikanen een ongelijke
behandeling is op grond van ras.
Doordat aan alle asielzoekers beperkende voorwaarden worden gesteld, is er
tevens sprake van onderscheid op grond van nationaliteit.

Volledige tekst

1. HET VERZOEK

1.1. Op 19 augustus 1996 verzocht de heer (….) te Nunspeet (hierna:
verzoeker) de Commissie gelijke behandeling haar oordeel uit te spreken over
de vraag of mevrouw (….) te Nuenen (hierna: de wederpartij) onderscheid op
grond van ras en/of nationaliteit heeft gemaakt zoals bedoeld in de Algemene
wet gelijke behandeling (AWGB).

1.2. Verzoeker is een vijftienjarige asielzoeker uit Somalië die gedurende
enige tijd in het Opvang Centrum (OC) voor asielzoekers te Eindhoven
verbleef. Verzoeker liep in die tijd door een ongeluk tijdens het sporten een
in tweeën gespleten voortand op. De wederpartij, ten tijde van het ongeval
dienstdoend tandarts, weigerde verzoeker te helpen omdat hij niet begeleid
werd door een medewerker van het OC. Verzoeker is van mening dat de
wederpartij hiermee onderscheid heeft gemaakt naar ras en/of nationaliteit,
in strijd met de AWGB.

2. DE LOOP VAN DE PROCEDURE

2.1. De Commissie heeft het verzoek in behandeling genomen en een onderzoek
ingesteld. Partijen hebben hun standpunten schriftelijk toegelicht.

2.2. Vervolgens heeft de Commissie partijen opgeroepen voor een zitting op 15
september 1997. Op verzoek van de wederpartij is de zitting kort voordat deze
zou plaatsvinden tot nader orde uitgesteld. Dit bericht heeft de gemachtige
van verzoeker niet bereikt en zij is alsnog verschenen. De Commissie heeft de
gemachtigde gehoord en haar verklaring schriftelijk vastgelegd. Vervolgens is
de wederpartij uitgenodigd voor een zitting op 30 september 1996. Aangezien
zij verhinderd was te verschijnen heeft zij na overleg met de Commissie
schriftelijk gereageerd op de verklaring aan de wederpartij. Vervolgens heeft
de Commissie het onderzoek afgesloten.

2.3. Het oordeel is vastgesteld door Kamer II van de Commissie in de volgende
samenstelling:
– mw. mr. L.Y. Gonçalves-Ho Kang You (Kamervoorzitter)
– mw. dr. L. Mulder (lid Kamer)
– dhr. drs. B. van Schijndel (lid Kamer)
– mw. mr. I.M. Hidding (secretaris Kamer).

3. DE RESULTATEN VAN HET ONDERZOEK

De feiten

3.1. In december 1995 verbleef verzoeker, een vijftienjarige asielzoeker uit
Somalië in het OC te Eindhoven. Op 7 december 1995 omstreeks 15.30 uur liep
verzoeker door een ongeluk tijdens het sporten een in tweeën gespleten
voortand op.

3.2. Verzoeker heeft een getuigenverklaring overgelegd van de arts Medische
Opvang. Deze arts trachtte in eerste instantie tevergeefs contact op te nemen
met de wederpartij, de dienstdoend tandarts. De telefoon van de wederpartij
was doorgeschakeld naar een apotheek. De apotheek kon de wederpartij echter
niet bereiken. Toen de arts nogmaals de apotheek belde, nam de wederpartij
even later telefonisch contact met hem op. Tijdens dat telefoongesprek
vertelde de wederpartij aan de arts dat zij wegens redenen van persoonlijke
aard niet in staat was verzoeker te helpen.

3.3. Verzoeker ging vervolgens naar een andere tandarts. Deze stuurde hem
echter terug omdat de praktijk gesloten was en hij geen dienst had voor de
bewoners van het OC. Na telefonisch overleg met deze tandarts is verzoeker
alsnog omstreeks 21.00 uur door hem behandeld.

3.4. De directeur van het OC heeft hierop op 14 december 1995 een klacht bij
de wederpartij ingediend met een afschrift aan het bestuur van de Eindhovense
Tandartsen Vereniging. Tussen deze vereniging en OC Eindhoven, bestaat een
regeling in het kader waarvan de in het OC verblijvende asielzoekers door
leden van de vereniging dienen te worden behandeld.

3.5. Laatstgenoemd bestuur heeft vervolgens de brief van de directeur van het
OC aan de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) toegezonden. De inspecteur
heeft op 3 juli 1996 zijn oordeel aan de wederpartij toegezonden. De
inspecteur acht het onjuist dat de wederpartij een patiënt heeft verwezen
naar een collega, zonder dat zij met deze collega had overlegd en zonder zich
ervan te verzekeren dat de collega de patiënt zou behandelen.

3.6. Medio 1996 is een andere regeling voor tandheelkundige behandeling van
asielzoekers overeengekomen tussen de Eindhovense Tandartsen Vereniging en
het OC. Voortaan behandelen bepaalde tandartsen de asielzoekers ter plaatse
in het OC.

3.7. Door verzoeker is tevens een klacht bij het College voor Medisch
Tuchtrecht te Eindhoven aanhangig gemaakt. De conclusies van partijen en de
uitspraak van het College zijn aan de Commissie overgelegd. Het College heeft
de klacht van verzoeker op 27 oktober 1997 ongegrond verklaard.
Daarbij heeft het College overwogen dat niet vast is komen te staan wat de
precieze inhoud van de afspraken is geweest tussen de Eindhovense
Tandartsenvereniging, het Centraal Orgaan Opvang Asielzoekers, OC Eindhoven
en de wederpartij omtrent de mate waarin en de wijze waarop door de
wederpartij tandheelkundige zorg binnen haar weekdienst zou worden verleend.
Het College oordeelt dat derhalve niet aannemelijk is geworden dat op 7
december 1995 op de wederpartij de plicht rustte om het zich ten opzichte van
verzoeker voordoende spoedgeval te behandelen. Evenmin kon dus worden
vastgesteld dat de wederpartij haar plicht heeft verzaakt door verzoeker niet
van tandheelkundige hulp te voorzien. Het College oordeelt dat ook niet is
komen vast te staan dat de wederpartij de schijn opgewekt zou hebben dat zij
haar dienst aan een collega had overgedragen. Aangezien de klacht ongegrond
is verklaard is het college niet ingegaan op de klacht dat die gedragingen
tevens een discriminatoir karakter hadden.

De standpunten van partijen

Verzoeker stelt het volgende.

3.8. Verzoeker had erg veel pijn en de wond bloedde hevig. Hoewel de
wederpartij de dienstdoende tandarts was, was zij aanvankelijk niet
bereikbaar. In tweede instantie gaf zij te kennen verzoeker om redenen van
persoonlijke aard niet te kunnen helpen. De wederpartij wekte bij de arts
Medische Opvang de indruk dat zij haar dienst had overgedragen aan een andere
tandarts. Verzoeker heeft vijfeneenhalf uur vreselijk pijn geleden door het
feit dat de wederpartij hem niet wilde helpen.
3.9. Verzoeker heeft als bijlage 3 bij het verzoek aan de Commissie een
verklaring overgelegd van de directie van het OC Eindhoven. Daarin wordt
onder meer aangegeven dat er op 4 december [1995] een bijeenkomst is geweest
met de wederpartij. Zij heeft daarbij aangegeven in het verleden een slechte
ervaring te hebben gehad, waardoor het haar niet gemakkelijk valt
asielzoekers te behandelen. Zij had verwacht dat er begeleiding met cliënten
mee zou komen. Zij heeft moeite met het feit dat moslims haar joodse
uiterlijk niet accepteren, en dat Afrikaanse mannen haar vrouw-zijn niet
accepteren.

3.10. De gemachtigde van verzoeker geeft ter zitting aan dat zij betwijfelt
of de ervaring van de wederpartij kan leiden tot het vereiste dat zij stelt.
De wederpartij is immers slechts bereid tot behandeling van asielzoekers als
deze begeleid worden. Asielzoekers zijn niet per se gevaarlijker dan andere
mensen. Het enkele feit dat enkele asielzoekers zich een keer misdragen
zouden hebben, legitimeert niet dat de wederpartij alle asielzoekers afwijst.
Hiermee discrimineert zij in feite alle asielzoekers en maakt zij als
tandarts onderscheid tussen mensen op grond van hun verblijsstatus c.q. ras.

De wederpartij stelt het volgende.

3.11. De wederpartij heeft direct noch indirect onderscheid gemaakt op de in
de AWGB genoemde discriminatiegronden.
De wederpartij heeft het OC-Eindhoven tijdens een overleg op 4 december 1995
laten weten dat zij bereid is tot behandeling van asielzoekers op voorwaarde
dat deze begeleid zouden worden door een medewerker van het OC. Achtergrond
van deze mededeling vormen de traumatische ervaringen met asielzoekers van de
wederpartij in het verleden. Zij is in verband hiermee in het verleden onder
behandeling geweest van een psycholoog. Daarbij kwam dat de wederpartij op 1
december 1995 wederom in een bedreigende situatie is geraakt toen zij
trachtte een viertal asielzoekers te behandelen die zonder begeleiding naar
haar praktijk waren gestuurd. De wederpartij heeft zich toen genoodzaakt
gevoeld bij de politie aangifte te doen wegens bedreiging.

3.12. De wederpartij heeft in het onderhavige geval niet geweigerd de
betrokken asielzoeker te behandelen, maar als voorwaarde gesteld dat hij
begeleid zou worden. Het OC is weigerachtig geweest de betrokken asielzoeker
bij een bezoek aan de wederpartij te begeleiden.

3.13. Bij de wederpartij bestaat de indruk dat veel asielzoekers, vanuit hun
culturele achtergrond, grote moeite hebben met behandeling door een
vrouwelijke tandarts. Velen van hen zijn getraumatiseerd hetgeen meebrengt
dat, nog afgezien van de taalkundige problematiek, het vaak niet goed
mogelijk is met hen te communiceren. De wederpartij acht zich taalkundig en
sociaal niet geëquipeerd tot behandeling van een dergelijke categorie
patiënten. Voorts laat haar praktijk het niet toe dat daartoe speciale
aanpassingen worden gepleegd.

3.14. De wederpartij heeft stellig niet de indruk gewekt dat zij haar dienst
zou hebben overgedragen aan een collega. Zij heeft de arts Medische Opvang
meegedeeld dat haar collega na 18.00 uur beschikbaar was en hem geadviseerd
verzoeker een pijnstiller te geven om de tijd tussen het telefonisch
onderhoud en de behandeling door de collega te overbruggen.

3.15. De wederpartij wilde slechts, gelet op haar traumatische ervaringen,
veiligheidsmaatregelen in acht nemen die gelet op de ernst van de ervaringen
redelijk en begrijpelijk zijn. De wederpartij acht de klacht van verzoeker
dan ook onterecht en is van mening niet in strijd te hebben gehandeld met de
AWGB.

4. DE OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE

4.1. In geding is de vraag of de wederpartij jegens verzoeker onderscheid
heeft gemaakt op grond van ras en/of nationaliteit als bedoeld in de Algemene
wet gelijke behandeling.

Artikel 7 lid 1 onder a AWGB verbiedt, in samenhang met artikel 1 AWGB, het
maken van onderscheid naar ras en nationaliteit onder meer bij het aanbieden
van diensten in de uitoefening van een beroep.
Artikel 1 AWGB bepaalt dat onder onderscheid onder andere wordt verstaan
onderscheid tussen personen op grond van ras en nationaliteit.

Het begrip ras in de AWGB moet overeenkomstig het Internationaal Verdrag
inzake de uitbanning van elke vorm van rassendiscriminatie en vaste
jurisprudentie van de Hoge Raad ruim worden uitgelegd en omvat tevens:
huidskleur, afkomst, of nationale of etnische afstamming (Tweede Kamer,
vergaderjaar 1990-1991, nr. 3, pag. 13.).
Het begrip nationaliteit in de AWGB dient te worden begrepen als
nationaliteit in staatkundige zin, onafhankelijk van feitelijke woon- of
verblijfplaats. (Handelingen Eerste Kamer, 22 januari 1994, blz. 1086.)

4.2. Partijen spreken elkaar tegen over de feitelijke gang van zaken en over
de interpretatie die aan het handelen van de wederpartij moet worden gegeven.
Een en ander is voor het College voor Medisch Tuchtrecht aanleiding geweest,
over hetzelfde feitencomplex, getuigen te horen. De getuigenverklaringen
bleken evenwel te beperkt of te vaag en onzeker ten opzichte van de gestelde
gebeurtenissen. De Commissie acht het derhalve niet zinvol om ook zelf de
getuigen te horen. Het College heeft de klacht van verzoeker ongegrond
verklaard.
Het oordeel van het College verhindert echter niet dat de Commissie zich een
eigen oordeel over het voorgevallene vormt.
Het College heeft immers op grond van het medisch tuchtrecht de vraag
beoordeeld of er sprake is van handelingen die het vertrouwen in de stand der
geneeskunde c.q. de stand der tandartsen ondermijnen en/of van nalatigheid
waardoor voor klager ernstige schade is ontstaan. In dit verband is
onderzocht of de wederpartij haar plicht heeft verzaakt om verzoeker van
tandheelkundige hulp te voorzien en de vraag of de wederpartij de schijn
heeft gewekt dat zij haar dienst van 7 december 1995 had overgedragen aan een
andere tandarts.

De Commissie dient zich evenwel uit te laten over de vraag in bredere zin of
de wederpartij bij de aanbieding van haar diensten jegens verzoeker
onderscheid heeft gemaakt als verboden in de AWGB.

Bij de beoordeling van de vraag of er sprake is van discriminatoir handelen
is voor de Commissie – anders dan bij het College in dit geval- de inhoud van
de afspraken van de wederpartij met genoemde derden niet doorslaggevend. Bij
de beoordeling door de Commissie van deze vraag behoort immers ook de wijze
waarop de wederpartij haar diensten meer in het algemeen aanbiedt. Uit de
bewoordingen van artikel 7 AWGB en de totstandkomingsgeschiedenis van deze
wet blijkt immers dat er geen direct verband behoeft te bestaan tussen het
aanbieden van diensten enerzijds en het sluiten, uitvoeren of beëindigen van
overeenkomsten terzake anderzijds (Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22
014, nr. 5, blz. 87.).
Het betreft hier van elkaar te onderscheiden handelingen. Zowel bij het
aanbieden als bij het sluiten, uitvoeren of beëindigen van overeenkomsten kan
onderscheid in de zin van de AWGB worden gemaakt.

4.3. De vraag die derhalve voorligt is of de wederpartij bij het aanbieden
van tandheelkundige diensten ten behoeve van asielzoekers c.q. bewoners van
een opvangcentrum (hierna: asielzoekers), onderscheid maakt naar ras en/of
nationaliteit als verboden in de AWGB.

4.4. De Commissie zal allereerst nagaan of er sprake is van onderscheid op
grond van ras als onder paragraaf 4.1. beschreven. Dit is enerzijds
afhankelijk van de feitelijke gang van zaken. Anderzijds dient voorafgaand te
worden bezien of er sprake is van een eventuele ongelijke behandeling van een
groep personen welke kan worden aangemerkt als onderscheid op grond van ras
in de zin van de AWGB.

De Commissie is van oordeel dat de groep asielzoekers als zodanig, niet
zonder meer valt onder het begrip ras zoals bedoeld in artikel 1 AWGB. Er is
immers geen sprake van een coherente groep met collectieve fysieke, etnische,
geografische of culturele kenmerken. Evenmin onderscheiden asielzoekers zich
van andere bevolkingsgroepen door gemeenschappelijke kenmerken of
gedragspatronen.

Bovenstaande betekent evenwel niet dat de wederpartij met de handelingen
waarover in casu wordt geklaagd geen onderscheid op grond van ras in de zin
van de AWGB kan hebben gemaakt.

Van onderscheid op grond van ras in de zin van de AWGB kan ook sprake zijn
als de wederpartij door haar optreden niet zozeer asielzoekers als groep in
zijn geheel anders behandelt, maar in feite asielzoekers met bepaalde
etnische afkomst anders behandelt (in negatieve zin) dan bijvoorbeeld andere
asielzoekers of patiënten van Nederlandse herkomst.

In de onderhavige zaak staat vast dat de wederpartij slechts bereid was
asielzoekers te behandelen als zij werden begeleid of als de behandeling
plaats kon vinden in een situatie waarbij er een vorm van toezicht was
(aanwezigheid van een assistente). De Commissie stelt derhalve vast dat er
sprake is van beperkende voorwaarden voor behandeling van deze groep van
personen.
De wederpartij heeft als verweer aangevoerd dat zij haar niet bekende
Nederlanders ook uitsluitend in het bijzijn van een assistente behandelt. Dit
verweer is niet steekhoudend. De wederpartij heeft immers daarbij niet als
voorwaarde voor het aanbieden van haar tandheelkundige diensten gesteld dat
ook haar onbekende Nederlanders, buiten haar spreekuur om, slechts onder
begeleiding behandeld kunnen worden.

Door de wederpartij wordt het verweer gevoerd – conform haar verweerschrift
aan het Medisch Tuchtcollege – dat zij zich getraumatiseerd voelt door
vervelende ervaringen met asielzoekers. Daarbij wordt gesteld dat bij haar de
indruk bestaat dat veel asielzoekers vanuit hun culturele achtergrond grote
moeite hebben met behandeling door een vrouwelijke tandarts.

Zij acht zich taalkundig en ook sociaal niet geëquipeerd tot behandeling van
een dergelijke – veelal getraumatiseerde – categorie patiënten.
Uit de aan de Commissie overgelegde verklaring van de directie van het OC
blijkt dat de wederpartij als nadere verklaring voor haar voorwaarde dat
asielzoekers begeleid moeten worden aangeeft dat moslims haar joodse
uiterlijk niet accepteren en dat Afrikaanse mannen haar vrouw-zijn niet
accepteren. Deze stelling is door de wederpartij niet betwist.

Een ongelijke behandeling van moslims kan zowel plaatsvinden op grond van
religie als op grond van etnische afkomst. De beperkende voorwaarden voor
behandeling zijn bedoeld voor moslims die in Nederland asiel zoeken. Deze
zijn afkomstig uit een beperkt aantal gebieden. Daardoor geeft het aspect van
nationale of etnische afstamming de doorslag. De groep Afrikanen valt zonder
meer onder het begrip ras als bedoeld in de AWGB. Dat betekent dat genoemd
onderscheid van moslims en Afrikanen een ongelijke behandeling is op grond
van ras.

4.5. Aangezien de wederpartij niet kan selecteren welke individuele
asielzoekers zij slechts onder begeleiding wenst te behandelen worden aan
alle asielzoekers beperkende voorwaarden voor de behandeling gesteld.
Hierdoor wordt door de wederpartij tevens onderscheid op grond van
nationaliteit gemaakt om de navolgende redenen.

Bewoners van een opvangcentrum zijn veelal nog verwikkeld in een
asielprocedure en zijn dus niet in het bezit van het Nederlanderschap.
Mogelijk is evenwel dat zij na de asielprocedure nog in het opvangcentrum
verblijven in afwachting van doorstroom naar een andere Nederlandse gemeente.
Ook in dat geval voldoen zij normaal gesproken niet aan het
verblijfsduurvereiste van de Rijkswet op het Nederlanderschap. (19 december
1984, Stb. 628.) Uitgangspunt is daarom dat bewoners van een opvangcentrum
niet in het bezit van de Nederlandse nationaliteit zijn. Het stellen van
bepaalde voorwaarden aan bepaalde groepen bewoners van een opvangcentrum die
aan Nederlanders niet worden gesteld komt zodoende neer op onderscheid tussen
Nederlanders en niet-Nederlanders. Dit onderscheid is derhalve tevens aan te
merken als onderscheid op grond van nationaliteit.

4.6. Zoals gezegd wordt door de wederpartij met betrekking tot de ongelijke
behandeling in kwestie het verweer gevoerd dat zij zich getraumatiseerd voelt
door vervelende ervaringen met asielzoekers in het verleden. De AWGB kent
evenwel in geval van direct onderscheid een beperkte mogelijkheid van
uitzondering op het wettelijk verbod. De uitzonderingen moeten uitdrukkelijk
zijn voorzien in de Wet of het daarbij behorende besluit. Is dit laatste niet
het geval dan geldt onverkort het verbod van onderscheid.
De wetgever heeft geen ruimte gelaten voor uitzonderingen op het
gelijkheidsbeginsel op grond van ras en nationaliteit, als aangevoerd door de
wederpartij in haar verweer. Zij dient dan ook voor een ieder op
gelijkwaardige wijze in tandheelkundige behandeling te voorzien. De Commissie
kan begrijpen dat persoonlijke traumatische ervaringen de zienswijze en
handelingen van personen beïnvloeden. Dit mag er echter niet toe leiden dat
aan groepen van personen schijnbaar collectieve eigenschappen (in negatieve
zin) worden toegerekend.

4.7. Een en ander overziend komt de Commissie tot de conclusie dat de
wederpartij door haar handelen bij het aanbieden van haar tandheelkundige
diensten zowel onderscheid maakt op grond van ras als onderscheid op grond
van nationaliteit.

Nu verzoeker vanwege de eerdergenoemde beperkende voorwaarden voor
behandeling pas enige uren na het ongeval tandheelkundige hulp is verleend,
werd ook jegens hem onderscheid op grond van ras en nationaliteit gemaakt.

5. HET OORDEEL VAN DE COMMISSIE

De Commissie is van oordeel dat mevrouw (….) te Nuenen vanwege de
beperkende voorwaarde bij het aanbieden van tandheelkundige diensten jegens
de heer (….) te Nunspeet verboden onderscheid op grond van ras en/of
nationaliteit heeft gemaakt zoals bedoeld in artikel 7 lid 1 onder a in
samenhang met artikel 1 van de Algemene wet gelijke behandeling.

Rechters

Mw. mr. L.Y. Gonçalves-Ho Kang You (Kamervoorzitter), mw. dr. L. Mulder (lidKamer), dhr. drs. B. van Schijndel (lid Kamer), mw. mr. I.M. Hidding(secretaris Kamer)