Instantie: Rechtbank Dordrecht, 13 mei 1998

Instantie

Rechtbank Dordrecht

Samenvatting


Eiseres is in 1977 door de Raad voor de Kinderbescherming in een pleeggezin
geplaatst. Zij is daar door haar pleegvader seksueel misbruikt, waarna zij –
na verblijf van één jaar – het gezin is ontvlucht. De zaak is strafrechtelijk
verjaard. Eiseres vordert in een civiele procedure ƒ 80.000 vergoeding voor
immateriële schade en een nader vast te stellen bedrag voor materiële schade.
Bij tussenvonnis heeft de rechtbank bepaald dat het gedrag van de pleegvader
als onrechtmatig moet worden aangemerkt, omdat iedere seksuele relatie tussen
een pleegvader en een aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige op grond van
art. 249 Sr is verboden en strafrechtelijk wordt aangeduid als ontucht.
Tevens bepaalde de rechtbank dat er een deskundigenrapportage diende te
komen, ter beantwoording van de vraag of de vaststaande feiten de door de
vrouw gestelde gevolgen zouden kunnen hebben gehad. Thans wijst de rechtbank
het eindvonnis. De rechtbank verwerpt diverse verweren met betrekking tot de
inhoud van het deskundigenrapport. De immateriële schade wordt vastgesteld op
ƒ 20.000 en materiële schade op ƒ 1500.

Volledige tekst

Het verdere procesverloop
Verwezen wordt naar de inhoud van het vonnis van deze rechtbank van 14 mei
1997, waarbij een deskundigenonderzoek is gelast en dr.
O.A.Jansen-Heijtmajer, psychiater en psychotherapeute, als deskundige is
benoemd.

Op 12 augustus 1997 is het deskundigenrapport met bijlagen ter griffie
gedeponeerd.

Partijen hebben ieder een conclusie na deskundigenbericht genomen. Daarbij
heeft X. haar eis verminderd in die zin dat zij thans vordert Y. te
veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan haar te voldoen de
som van ƒ 80.000, althans een bedrag dat deze rechtbank in goede justitie
rechtvaardig acht voor vergoeding van schade, daaronder materieel en
immaterieel nadeel begrepen.

Tenslotte hebben partijen onder overlegging van de stukken vonnis gevraagd.

De verdere beoordeling van het geschil
1. De deskundige heeft de aan haar voorgelegde vragen gemotiveerd beantwoord.
Y heeft aangegeven zich met de inhoud van het deskundigenrapport te kunnen
verenigen.

2. Y voert daarentegen aan dat het deskundigenrapport buiten beschouwing
dient te blijven, omdat hij onvoldoende in de gelegenheid is gesteld
opmerkingen of verzoeken te doen ten aanzien van het ingestelde onderzoek.
Dit verweer gaat niet op. In het deskundigenrapport is vermeld dat Y. in de
gelegenheid is gesteld opmerkingen of verzoeken te doen ten aanzien van het
door de deskundige in te stellen onderzoek. De deskundige heeft echter geen
reactie van Y. ontvangen. Bovendien heeft Y. kennelijk ook geen gebruik
gemaakt van het reeds in bovengenoemd tussenvonnis van 14 mei 1997 bepaalde
dat partijen alle relevante informatie zo spoedig mogelijk aan de deskundigen
dienen te verschaffen.

3. De rechtbank ziet geen redenen om aan te nemen -zoals Y. stelt- dat de
deskundige partijdig of vooringenomen zou zijn. Volgens Y. zou de deskundige
uitgaan van seksueel misbruik, terwijl dat nog door de rechtbank dient te
worden vastgesteld. In het op 14 december 1993 in deze zaak gewezen -door het
Gerechtshof te ‘s-Gravenhage op 16 juli 1996 bekrachtigde- tussenvonnis is al
overwogen dat het bedoelde seksuele gedrag van Y. ten opzichte van X. als
onrechtmatig dient te worden aangemerkt. De rechtbank leest het
deskundigenrapport aldus dat met de daarin gebruikte term misbruik het
hiervoor weergegeven onrechtmatig handelen wordt bedoeld. Ook overigens ziet
de rechtbank geen aanleiding om van partijdigheid of vooringenomenheid van de
deskundige uit te gaan.

4. De stelling van Y. dat het deskundigenrapport onbetrouwbaar is nu dit is
gebaseerd op door X. in het licht van door haar verdrongen ‘hervonden’
herinneringen ingevulde vragenlijsten vindt geen steun in het rapport en gaat
derhalve niet op. Allereerst blijkt uit het rapport niet dat X. het bedoelde
onrechtmatige gedrag van Y. heeft verdrongen. Daarnaast vermeldt de
deskundige dat X. de vragenlijst ‘kenmerken van de persoonlijkheid’ zeer
gewetensvol heeft ingevuld en de scores op de zelfscoringslijsten
overeenkomen met de indrukken uit de gesprekken.

5. In het door haar uitgebrachte rapport beantwoordt de deskundige de haar
gestelde vragen als volgt.

‘(…)
1. De psychische gesteldheid van X. (rechtbank: X.) is zodanig dat gesteld
kan worden dat er sprake is van pathologie. Zoals vermeld bij de
diagnostische overwegingen heeft zij diverse klachten die qua ernst en aard
vallen onder psychiatrische diagnose, samengevat onder PTSS [rechtbank:
Posttraumatische Stress Stoornis] en persoonlijkheidsstoornis NAO. Haar
klachten bestaan chronisch, soms qua stemming iets erger of iets minder erg.
(…) De beschreven klachten bestaan thans en en bestonden ook al in het
(recente) verleden. (…)

2.a. – De klachten vertonen een duidelijke samenhang en wijzen door hun aard
op een traumatische ontstaansgeschiedenis, die blijkens de inhoud van de
gevoelens en gedachten gekoppeld is aan het seksuele misbruik door gedaagde
[rechtbank: Y.]
2.b. – indien de ‘seksuele relatie’ tussen partijen vrijwillig en geheel
wederkerig was, zou onmogelijk een dergelijke posttraumatische stress
stoornis kunnen bestaan. Deze impliceert immers bij de gebeurtenis al een
gevoel van machteloosheid, afkeer, angst bij een bedreiging of beschadiging
van de fysieke integriteit van zichzelf (enz. zie definitie PTSS).
2.c. – andere gebeurtenissen in het leven van X. die ingrijpend waren, zijn
de dood van haar moeder en die van haar broer. Dit kan eventueel nog
doorwerken in haar gedaalde stemming of in het gevoel van het er alleen
voorstaan. Deze verliezen kunnen echter niet haar PTTS klachten verklaren,
evenmin haar gevoel van verlies van toekomstperspectief, achterdocht en
negatieve lichaamsbeleving. (…)
2.d. – in het dagelijks leven zijn de genoemde klachten steeds hinderlijk
aanwezig. Ze belemmeren interpersoonlijke contacten, intiem zowel als
sociaal; het lage zelfvertrouwen en negatieve, met schuldbeladen zelfbeeld
staan succesvol maatschappelijk presteren in de weg en belemmeren de
zelfontplooiing.
2.e. – er zal sprake zijn van blijvend psychisch letsel. (…)
2.f. – zoals vermeld werkt de psychische schade ook negatief door op het
vermogen regelmatige arbeid (in dienstverband) te verrichten. Teneinde
werkdruk en werkstress te kunnen verdragen zal zij eerst een heel eind
gevorderd moeten zijn in haar verwerkingsproces, waarvoor zij therapie nodig
heeft plus een dosis geluk in het dagelijks leven.
Ik schat dat daarvoor een periode van twee tot vier jaar zeker nodig is.
(…)’

6. De rechtbank neemt de voormelde conclusies van de deskundige over en maakt
die tot de hare. Uit deze conclusies volgt dat X. de door haar gestelde
psychische schade, een posttraumatisch stress-syndroom en door haar
beschreven psychische klachten, heeft geleden en daar nog steeds aan lijdt.
Deze schade werkt door op het vermogen regelmatige arbeid te verrichten. Deze
psychische schade kan in redelijkheid aan Y. als een gevolg van het door hem
gepleegde onrechtmatige handelen worden toegerekend. Uit het goed
gemotiveerde antwoord van de deskundige op vraag 2.a. en 2.b. leidt de
rechtbank af dat andere gebeurtenissen die zich in het leven van X. hebben
voorgedaan niet mede oorzaak zijn van voormelde psychische schade. Van
eventuele vrijwilligheid en wederkerigheid van de seksuele relatie tussen X.
en Y. is volgens de deskundige geen sprake. Echter, ook al zou deze relatie
vrijwillig en wederkerig zijn geweest zoals Y. stelt, dan is dit voor de
omvang van de schadevergoeding niet van belang. Vaststaat dat X. in ieder
geval de door haar gestelde schadelijke gevolgen, die zeer diep in haar
dagelijks functioneren ingrijpen, heeft geleden.

7. Terzake de hoogte van de schadevergoeding wordt het volgende overwogen.

8. X. vordert niet langer een vergoeding wegens inkomensderving. Op deze
vordering zal verder dan ook niet worden ingegaan. Y. heeft onvoldoende
gemotiveerd bestreden dat X. als gevolg van zijn onrechtmatige handelswijze
materiële schade terzake therapie- en reiskosten heeft gemaakt. Deze kosten
komen derhalve voor vergoeding in aanmerking. Uitgaande van de niet door Y.
betwiste hoogte van de therapiekosten van ƒ 1.105 begroot de rechtbank
eerdergenoemde kosten ex aequo et bono op ƒ 1.500. Terzake de kosten
juridisch advies -niet zijnde proceskosten- heeft X. op geen enkele wijze
aangegeven, waaruit deze bestaan. Deze kosten komen derhalve niet voor
vergoeding in aanmerking.

9. Ook naar het voor 1 januari 1992 geldende, hier toepasselijke recht heeft
iemand die als gevolg van onrechtmatig gedrag van een ander schade lijdt,
recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding voor het door hem of
haar geleden nadeel dat niet in vermogensschade bestaat. X. heeft derhalve
recht op immateriële schadevergoeding, hoewel geen enkele schadevergoeding in
geld het door haar gestelde leed ongedaan zou kunnen maken, maar hooguit zou
kunnen verzachten.

10. De rechtbank stelt de door X. geleden immateriële schade naar billijkheid
vast op een bedrag van ƒ 20.000. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat
X. tengevolge van meervermeld onrechtmatig gedrag van Y. (dat plaatsvond
gedurende de periode van bijna één jaar toen X. bij Y., die toen haar
pleegvader was, inwoonde) het door haar gestelde psychisch leed heeft
ondervonden en in de toekomst nog zal ondervinden, de ernst van dit gedrag
van Y., het feit dat X. niet op normale wijze aan het arbeidsproces kan
deelnemen, als ook dat door dit gedrag de lichamelijke integriteit van X. is
geschonden. Zij acht voormeld bedrag in overeenstemming met de dienaangaande
in Nederland geldende normen.

11. Y. zal als de in het ongelijk gestelde partij de kosten van de procedure
(inclusief de kosten van de deskundige) dienen te dragen.

De beslissing
De Rechtbank:
Veroordeelt Y. tot betaling aan X. tegen behoorlijk bewijs van kwijting van
een bedrag van ƒ 21.500, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag
vanaf 18 juni 1993 tot aan de dag der algehele voldoening.

Veroordeelt Y. in de kosten van deze procedure, die tot aan deze uitspraak
worden vastgesteld op:
ƒ 75,56 voor dagvaardingskosten deurwaarder W.F. van Arkel;
ƒ 150 voor verschotten procureur van X.;
ƒ 3.300 voor salaris procureur van X.;
ƒ 1.100 voor in debet gesteld griffierecht;
ƒ 1.212 voor kosten deskundige;
++++++++++
ƒ 5.867,56 totaal, welk bedrag dient te worden voldaan aan de griffier van de
arrondissementsrechtbank te Dordrecht ingevolge artikel 57b van het Wetboek
van Burgerlijke Rechtsvordering.

Verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.

Wijst af het meer of anders gevorderde.

Rechters

Mrs. Geertsema, Ter Veer en Tilman