Instantie: Hof ‘s-Hertogenbosch, 8 mei 1998

Instantie

Hof ‘s-Hertogenbosch

Samenvatting


De vader verzoekt om gezamenlijk gezag, de moeder wil graag alleen met het
ouderlijk gezag worden belast. Alhoewel zowel in het kader van de voorlopige
voorzieningen als in het kader van de echtscheidingsprocedure naar voren is
gebracht dat er sprake is van een zeer slechte communicatie tussen de ouders,
acht de rechter dit onvoldoende om het eenhoofdig gezag uit te spreken. Van
de ouders mag, gelet op hun verantwoordelijkheid jegens de kinderen, een
uiterste inspanning worden gevraagd om tot een betere verstandhouding te
komen. Hierbij is professionele hulp noodzakelijk. De rechter geeft de
partijen de gelegenheid om via professionele hulpverlening de onderlinge
communicatie te verbeteren. De rechter houdt de beslissing aan.

Volledige tekst

1. De procedure

1.1. De rechtbank heeft kennisgenomen van :
– het verzoekschrift van de vrouw en de daarbij gevoegde stukken;
– het verweerschrift, tevens zelfstandig verzoekschrift van de man en de
daarbij gevoegde stukken;
– het nader verweerschrift van de vrouw;
– het exploot van betekening;
– de correspondentie, met name de brief van 15 januari 1998 (met bijlage) en
de brief van 19 januari 1998 (met bijlagen).

1.2. De zaak is behandeld ter rechtzetting van 30 januari 1998. Verschenen
zijn partijen en hun raadslieden. Van het verhandelde ter zitting is proces
verbaal opgemaakt.

1.3. De vrouw verzoekt echtscheiding en nevenvoorzieningen betreffende:
– de verdeling van de huwelijksgemeenschap van partijen;
– het voortgezet gebruik van de echtelijke woning en de inboedel daarvan;
– het gezag over hun minderjarige kinderen en
– de kinderalimentatie.

2. Beoordeling

2.1. Bewijsstukken
Uit de overgeleverde bewijsstukken blijkt dat partijen met elkaar gehuwd zijn
en waar en wanneer hun minderjarige kinderen geboren zijn.

2.2. Echtscheiding
Het verzoek tot echtscheiding is gegrond op de stelling dat het huwelijk
duurzaam is ontwricht. De duurzame ontwrichting is erkend en staat daarmee
vast. Het verzoek zal derhalve worden toegewezen.

2.3. Nevenvoorzieningen
2.3.1. De verdeling van de huwelijksgemeenschap
De vrouw verzoekt de verdeling van de huwelijksgemeenschap te bevelen. De man
stelt dat partijen niet tot overeenstemming kunnen komen over de verdeling en
verzoekt derhalve de verdeling vast te stellen als weergeven in zijn
verweerschrift/zelfstandig verzoekschrift.

Ter zitting is gebleken dat de vrouw inmiddels een tegenvoortstel heeft
gedaan in het kader van de verdeling en dat nader overleg tussen partijen zal
plaatsvinden. De rechtbank zal derhalve een beslissing op de verzochte
verdeling aanhouden tot de pro-forma zitting van 3 juli 1998. De procureurs
dienen tegen die zitting de rechtbank schriftelijk te informeren over de
stand van zaken met betrekking tot de verdeling van de huwelijksgemeenschap.

2.3.2.Het voortgezet gebruik van de echtelijke woning
De vrouw heeft deze nevenvoorziening verzocht. De man betwist dat de vrouw
belang heeft bij toewijzing van het verzoek omdat hij de woning inmiddels
heeft verlaten en hij geen bezwaar heeft tegen toescheiding van de woning aan
de vrouw. Hij verzoekt de vrouw op die grond niet ontvankelijk te verklaren
in dit verzoek, althans dat verzoek af te wijzen. Vaststaat dat de vrouw
(voor een aanzienlijk deel van de tijd met de kinderen) de echtelijke woning
bewoont en dat de woning nog niet aan de vrouw is toegescheiden. Gelet hierop
heeft de vrouw voldoende belang bij toewijzing van het voortgezet gebruik van
die woning, zodat de rechtbank het verzoek zal toewijzen.

2.3.3 De gezagsvoorziening
De vrouw verzoekt te bepalen dat zij zal worden belast met het gezag over de
twee minderjarige kinderen ( 6 jaar en 4 jaar).
De man verzoekt primair om beide ouders gezamenlijk te belasten met het
ouderlijk gezag en subsidiair om hem te belasten met het ouderlijk gezag.

De vrouw grondt haar verzoek – zakelijk weergegeven – op de volgende feiten
en omstandigheden: De samenwoning tussen partijen is op 1 maart 1997
verbroken. In het kader van een verzoek tot het treffen van voorlopige
voorzieningen hebben partijen afgesproken hulp te zoeken teneinde tot goede
afspraken over de kinderen te komen. De hulpverlening heeft er niet toe
geleid dat de communicatie tussen partijen is verbeterd. De vrouw heeft het
klemmend gegeven advies om de hulpverlening in te schakelen opgevolgd en
alles geprobeerd om een gezamenlijk gezag over de kinderen tot een succes te
maken.

De situatie is momenteel zo dat de kinderen een week bij de man en een week
bij de vrouw doorbrengen. Gelet op de zeer slechte communicatie acht de vrouw
het niet in het belang van de kinderen dat de regeling zoals die thans
functioneert, blijft bestaan. Tijdens de samenwoning van partijen lag het
accent van de verzorging en opvoeding van de kinderen bij de vrouw. Nu
gezamenlijk ouderlijk gezag niet tot de mogelijkheden behoort, acht de vrouw
het in het belang van de kinderen dat zij voortaan wordt belast met het
ouderlijk gezag.

De man legt het volgende – zakelijk weergegeven – ten grondslag aan zijn
verzoek: Hij acht het niet in het belang van de kinderen dat slechts een
ouder wordt belast met het ouderlijk gezag. Partijen hebben in het verleden,
zowel voor als na het vertrek van de man uit de echtelijke woning, een
substantieel deel van de verzorging en de opvoeding voor hun rekening
genomen. Thans zijn de kinderen de ene week bij de vrouw en de andere week
bij de man. De man is bang dat de verhouding tussen de man en de vrouw na
toekenning van het ouderlijk gezag aan de vrouw verder zal verslechteren en
dat een en ander ook consequenties zal hebben voor de omgangsregeling. Als
een keuze moet worden gemaakt tussen de man en de vrouw dan acht de man het
in het belang van de kinderen dat hij wordt bekleed met het ouderlijk gezag
omdat hij beter dan de vrouw in staat is de werkzaamheden buitenshuis te
plannen en omdat hij zich in staat acht goede afspraken met de vrouw te maken
over de verzorging en opvoeding van de kinderen.

De rechtbank overweegt als volgt;
Vaststaat dat beide partijen substantieel bijdragen in de verzorging en
opvoeding van de kinderen. En dat bij beide partijen de wens leeft om de
andere ouder een belangrijke rol te laten blijven vervullen. In een
dergelijke situatie is, mede gelet op de leeftijd van de kinderen, van belang
dat sprake is van een adequate communicatie tussen de ouders, omdat anders de
kinderen in de knel kunnen komen.
Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting heeft de rechtbank niet de
overtuiging dat sprake is van een dergelijke adequate communicatie. De
rechtbank heeft evenmin de overtuiging dat een beslissing over het gezag op
dit moment in het belang is van de kinderen. Van de ouders mag in een
situatie als de onderhavige, zeker gelet op hun verantwoordelijkheid jegens
de kinderen, een uiterste inspanning worden gevraagd om tot een betere
verstandhouding (als ouders) te komen. Dat vereist naar het oordeel van de
rechtbank niet alleen gesprekken tussen de ouders, maar ook een kritische
reflectie van beide ouders op hun eigen aandeel in de huidige slechte
verstandhouding. Daarbij is professionele hulpverlening noodzakelijk; dat
blijkt reeds uit een mislukte bemiddeling via het Fiom.

De rechtbank acht derhalve termen aanwezig om een definitieve beslissing over
het gezag aan te houden teneinde partijen in de gelegenheid te stellen om via
professionele hulpverlening (via bijvoorbeeld het algemeen maatschappelijk
werk; projecten op het gebied van ouderschapsreorganisatie) te trachten de
onderlinge communicatie te verbeteren. Zij zal haar beslissing te dien einde
aanhouden pro-forma tot de zitting van 4 september 1998. De procureurs dienen
de rechtbank tegen die datum te informeren over de genomen stappen en de
stand van zaken, waarna de rechtbank nader zal beslissen.

De kinderalimentatie
In verband met het voorstaande zal ook de beslissing met betrekking tot de
kinderalimentatie worden aangehouden tot de pro-forma zitting van 4 September
1998.

2.4. Algemeen
2.4.1. Omdat partijen echtgenoten zijn, worden de proceskosten tussen hen
gecompenseerd.

2.4.2. Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.
De Beslissing

De rechtbank
– spreekt tussen de partijen, die op elkaar zijn gehuwd, de echtscheiding
uit;

– bepaalt dat de vrouw tegenover de man het recht heeft om gedurende zes
maanden nadat deze beschikking in de registers van de burgerlijke stand is
ingeschreven, in de woning blijven wonen en de zaken, die bij de woning en de
inboedel horen, te blijven gebruiken, mits de vrouw op dat tijdstip in de
woning woont;

– houdt de beslissing met betrekking tot de verdeling van de
huwelijksgemeenschap van partijen aan tot de pro-forma zitting van 3 juli
1998 ter fine als hiervoor overwogen;

– houdt de beslissing ten aanzien van het gezag en de kinderalimentatie pro
forma aan tot de zitting van 4 september 1998 ter fine als hiervoor
overwogen;

– wijst wat meer of anders is verzocht af;

– compenseert de proceskosten zo, dat partijen hun eigen kosten dragen.

Rechters

Mr Rousseau