Instantie: Commissie gelijke behandeling, 7 mei 1998

Instantie

Commissie gelijke behandeling

Samenvatting


Verzoeker heeft bij wederpartij gewerkt. Hij stelt discriminerend te zijn
bejegend. Verder stelt verzoeker dat onderscheid is gemaakt bij de
beëindiging van de arbeidsovereenkomst. De wederpartij heeft dit gemotiveerd
bestreden.
De Commissie oordeelt dat niet aannemelijk is gemaakt dat er sprake is
geweest van discriminerende behandeling en/of bejegening van verzoeker. Met
betrekking tot de beloning van verzoeker oordeelt de Commissie dat van een
ongelijke beloning geen sprake is. Met betrekking tot de
arbeidsomstandigheden oordeelt de Commissie dat niet gebleken is van enig
onderscheid.
Ten aanzien van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst oordeelt de
Commissie dat vaststaat dat de wederpartij het werk van verzoeker als
onvoldoende heeft beoordeeld. Verzoeker heeft niet nader kunnen aangeven
waarom de wederpartij in redelijkheid niet tot deze beoordeling heeft kunnen
komen. De Commissie stelt vast dat het functioneren van verzoeker de reden is
geweest voor de beëindiging van de arbeidsverhouding.
Derhalve is geen sprake van onderscheid naar ras.

Volledige tekst

1. HET VERZOEK

1.1. Op 9 september 1997 verzocht de heer (….) te Uden (hierna: verzoeker)
de Commissie gelijke behandeling (hierna: de Commissie) haar oordeel uit te
spreken over de vraag of door (….) te Uden (hierna: de wederpartij) jegens
haar onderscheid naar ras wordt gemaakt bij de arbeidsvoorwaarden en bij de
beëindiging van de arbeidsverhouding als bedoeld in de Algemene wet gelijke
behandeling (hierna: AWGB).

1.2. Verzoeker is van Soedanese afkomst. Hij is op 15 juli 1997 als algemeen
medewerker bij de wederpartij in dienst getreden. Vanaf het begin heeft
verzoeker klachten over zijn arbeidsvoorwaarden bij de wederpartij. Tevens
stelt verzoeker dat hij discriminerend is bejegend. Op 25 augustus 1997 is
verzoeker ontslag aangezegd. Verzoeker is van mening dat de wederpartij
jegens hem een verboden onderscheid op grond van ras heeft gemaakt.

2. DE LOOP VAN HET ONDERZOEK

2.1. De Commissie heeft het verzoek in behandeling genomen en een onderzoek
ingesteld. Partijen hebben ieder hun standpunten schriftelijk toegelicht.
Partijen zijn vervolgens opgeroepen voor een zitting op 17 maart 1998.

2.2. Bij de zitting waren aanwezig:

van de kant van verzoeker
– dhr. A.A. Laden (verzoeker)

van de kant van de wederpartij
– mw. (….) (voormalig hoofd personeelszaken)
– dhr. (….) (afdelingshoofd)
– mw. mr. W.M.J.M. van der Aa (gemachtigde)

van de kant van de Commissie
– mw. prof. mr. J.E. Goldschmidt (Kamervoorzitter)
– mw. mr. drs. M.G. Nicolai (lid Kamer)
– dhr. mr. W.A. van Veen (lid Kamer)
– mw. mr. A.K. de Jongh (secretaris Kamer).

Verzoeker heeft te kennen gegeven ernstige bezwaren te hebben om gehoord te
worden in aanwezigheid van de wederpartij. Hij gaf aan emotioneel hierdoor
ernstige schade te zullen lijden.
De Commissie heeft gezien de ernst van de bezwaren besloten om toepassing te
geven aan artikel 22 lid 1 van het Besluit werkwijze Commissie gelijke
behandeling (hierna: het Besluit) en heeft partijen buiten elkaars
aanwezigheid gehoord. Het verslag van de hoorzitting is aan beide partijen,
overeenkomstig artikel 22 lid 3 van het Besluit, toegestuurd. Partijen hebben
vervolgens de gelegenheid gehad hierop te reageren. Zij hebben hiervan geen
gebruik gemaakt op.
Na de zitting heeft de wederpartij de Commissie aanvullende informatie
verschaft, te weten de arbeidsovereenkomst en een loonstrook van de in april
1997 in dienst gekomen straler en de salarisbepalingen uit de geldende CAO
voor de Metaal en Elektrotechnische Industrie.

2.3. Het oordeel is vastgesteld door Kamer I van de Commissie. In deze Kamer
hebben zitting de leden als vermeld onder 2.2.

3. DE RESULTATEN VAN HET ONDERZOEK

3.1. De wederpartij is een bedrijf in de metaal en elektrotechnische
industrie, dat zich bezig houdt met machinebouw.

De wederpartij beschikt over een jaarverslag allochtonen 1997. Uit dit
jaarverslag blijkt dat per 31 oktober 1997 99 personen in dienst waren. 10,1%
van het totaal aantal personen in dienst bij de wederpartij, bestond uit
personen van allochtone afkomst.
Het evenredigheidspercentage in de regio van de wederpartij was op dat moment
3%.
Het aandeel allochtone werknemers in dienst bij de wederpartij is in 1997
gestegen met 5,5 % ten opzichte van 1996.

3.2. Verzoeker is van Soedanese afkomst. Hij is op 15 juli 1997 in de functie
van algemeen medewerker in dienst getreden bij de wederpartij. Hij werd
aangesteld voor een periode van zes maanden met een proeftijd van twee
maanden.
Het bruto maandsalaris van verzoeker bedroeg ƒ 2.850. Straalwerk valt onder
functiegroep 3 van de CAO, waarvoor het persoonlijke minimum maandloon per 1
oktober 1996 ƒ 2534 tot
ƒ 2621 bedraagt (afhankelijk van functiejaren).
De werktijden waren van maandag tot en met vrijdag van 7.45 uur tot 16.15 uur
met een onderbreking voor lunchpauze van 12.15 uur tot 12.45 uur. Op de
arbeidsovereenkomst is de CAO voor de Metaal en Elektrotechnische Industrie
van toepassing.

3.3. Op 15 augustus 1997 heeft de wederpartij op verzoek van verzoeker
schriftelijk bevestigd dat hij in de weken 31, 32, en 33 afwijkende uren
heeft gewerkt, namelijk op vijf dagen van 5.45 uur tot 14.15 uur en op drie
dagen van 9.45 tot 18.15 uur.

3.4. Op 15 augustus 1997 heeft verzoeker tevens verlof gevraagd voor de
periode van 18 tot en met 22 augustus, hetgeen hem werd verleend.

3.5. Op 20 augustus 1997 heeft verzoeker in een brief aan de wederpartij
geëist dat er voldoende en juiste informatie over zijn arbeidsovereenkomst
zou worden verstrekt. Hij beschuldigt de wederpartij van discriminatie,
onveilige werkomstandigheden en het niet verschaffen van voldoende
informatie.

3.6. Op 21 augustus 1997 heeft vervolgens een evaluatiegesprek tussen het
afdelingshoofd en verzoeker plaatsgevonden, in bijzijn van het hoofd
personeelszaken. Zowel het afdelingshoofd als het hoofd personeelszaken
hebben hiervan aantekeningen gemaakt op een daartoe bestemd formulier. Deze
formulieren zijn door verzoeker niet ondertekend. Uit beide verslagen blijkt
dat men tevreden is over de kwaliteit van het werk van verzoeker, maar dat
het tempo te laag wordt bevonden.
In het verslag worden de volgende afspraken tussen de wederpartij en
verzoeker genoemd:
– de functieomschrijving in de arbeidsovereenkomst blijft algemeen
medewerker.
– de werktijden kunnen in overleg gewijzigd worden, dit is afhankelijk van de
werkzaamheden.
– de functie bestaat voornamelijk uit straalwerk en eventueel algemene
werkzaamheden.

3.7. Naar aanleiding van het bovenstaande evaluatiegesprek heeft verzoeker op
22 augustus 1997 een brief naar de wederpartij gestuurd waarin hij stelt dat
van een aantal zaken, die aan de orde zijn geweest in het gesprek, geen
aantekeningen zijn gemaakt. Deze betreffen:
– onveilige en ongezonde werkcondities;
– ongelijke behandeling en discriminatie;
– onvoldoende informatie.
Tot slot vraagt hij in deze brief om twee weken vakantie, omdat hij
medicijnen moet nemen. Hij geeft aan in deze periode ook de informatie af te
wachten.

3.8. Vervolgens is op 25 augustus 1997 mondeling aan verzoeker medegedeeld
dat zijn arbeidsovereenkomst met ingang van die dag is beëindigd. Het
afdelingshoofd en het hoofd personeelszaken waren bij dit gesprek aanwezig.
Op 2 september 1997 is dit schriftelijk bevestigd door de wederpartij.

Dezelfde dag heeft verzoeker een brief aan de wederpartij toegezonden waarin
hij stelt dat hij tijdens het gesprek op
22 augustus 1997 heeft gezegd dat hij ziek was. In de brief staat tevens dat
hij de lijst met medicijnen die hij van zijn arts heeft gekregen, aan de
medewerkers van de wederpartij heeft laten zien. Verzoeker geeft in de brief
aan dat hij van mening is dat zijn ontslag nietig is.

3.9. Bij brief van 29 augustus 1997 heeft verzoeker de wederpartij te kennen
gegeven dat hij de loonstrook van de maand juli had ontvangen, maar nog niet
die van augustus. Hij geeft aan alleen maar het voorschot op zijn salaris van
de maand juli op 25 juli 1997 te hebben ontvangen.
Bij brief van 2 september 1997 heeft de wederpartij aan verzoeker geantwoord
dat het teveel uitbetaalde loon van juli, te weten ƒ 74,48 zou worden
ingehouden op het salaris van augustus.
De loonstrook van augustus zal eind september worden toegezonden, Daar het
salaris berekend was tot 31 augustus 1997 had de wederpartij namelijk nog
geen correcte salarisstrook. Het te ontvangen salaris is handmatig berekend
en uitbetaald in week 36. Zodra de correcte strook was uitgedraaid, heeft de
eindafrekening plaatsgevonden.

3.10. Bij brief van 13 oktober 1997 heeft de ARBO adviesdienst het volgende
aan de wederpartij medegedeeld.
“Op 9 oktober 1997 belde de heer (….) (…) op om zich ziek te melden per
22 augustus 1997. Betrokkene is niet ziekgemeld door het bedrijf. Betrokkene
heeft ook geen Eigen Verklaring ingestuurd met betrekking tot deze
ziekmelding. Hij zegt ook dat hij ontslagen is per 25 augustus en zich bij
het GAK heeft ziek gemeld. Wij konden verder niets voor hem doen en gaven dit
te kennen. Hierop werd hij kwaad en zei dat hij wel een advocaat zou
instellen. Daarna heeft hij nog drie keer gebeld dat wij een brief moesten
sturen dat wij niets voor hem konden doen.’

De standpunten van partijen

Verzoeker stelt het volgende

3.11. Vanaf het begin dat verzoeker in dienst is getreden bij de wederpartij
is hij onrechtvaardig behandeld. De wederpartij heeft hem persoonlijk veel
schade berokkend. Zijn gezondheid is daardoor ernstig geschaad. Hij heeft
keer op keer tijdens gesprekken met de wederpartij zijn klachten meegedeeld.
Ook is hij naar het arbeidsbureau gegaan, maar de medewerker zei dat hij
niets voor verzoeker kon doen.
Verzoeker geeft aan de volgende klachten te hebben.

3.12. Bij indiensttreding is mondeling toegezegd dat verzoeker tijdens de
proeftijd verschillende werkzaamheden zou gaan verrichten en uiteindelijk
geplaatst zou worden in een baan waar hij het meest geschikt voor was.
Verzoeker geeft aan dat hij feitelijk alleen maar straalwerkzaamheden heeft
gedaan. Slechts vier uur heeft hij ander werk mogen doen. Op een gegeven
moment heeft de wederpartij vanwege het feit dat straalwerk fysiek zwaar werk
is, toegezegd dat verzoeker maximaal zes uur per dag straalwerkzaamheden zou
moeten doen en de resterende twee uur ander werk te doen zou krijgen. Dit is
echter nooit gerealiseerd.

3.13. Bij aanstelling is aan verzoeker meegedeeld dat hij werkkleding zou
ontvangen. Hoewel verzoeker hierop aangedrongen heeft, is dit nooit gebeurd.
Hij werkte in zijn eigen kleding.
De veiligheidsbril die hij kreeg was kapot. Toen hij werkschoenen kreeg, was
de rits kapot en moest hij ze met plakband sluiten.
Er zat voortdurend gruis op zijn huid, hetgeen door zijn partner elke dag
moest worden verzorgd.
Ook heeft verzoeker geen eigen kastje gekregen om zijn spullen in op te
bergen.

3.14. De wederpartij heeft eenzijdig de werktijden van verzoeker gewijzigd.
Hier was verzoeker het niet mee eens. Ook is dit in strijd met hetgeen in
zijn arbeidsovereenkomst (onder 3) vermeld staat.

3.15. Volgens verzoeker heeft hij te weinig beloning ontvangen. In zijn
arbeidsovereenkomst staat dat hij in dienst treedt in de functie van algemeen
medewerker, maar hij heeft alleen straalwerkzaamheden gedaan, hetgeen een
hogere beloning rechtvaardigt. Zijn beloning was bovendien niet conform de
CAO voor de Metaal en Elektrotechnische Industrie.

3.16. Hij moest ploegendiensten draaien. Verzoeker stelt voor de
ploegendiensten in het geheel niet betaald te zijn.

3.17. Het salaris van juli en augustus 1997 had hij op 3 september 1997 nog
steeds niet ontvangen.

3.18. Verzoeker stelt dat anderen wel overwerk mochten doen en hij niet.
Hiermee werd hem bewust een overwerkvergoeding onthouden.

3.19. De werkgever heeft niet meegewerkt aan het verkrijgen van een
huurwoning voor verzoeker, door het hiervoor bestemde formulier niet in te
vullen. Verzoeker stelt op grond van het Arbo-besluit recht te hebben op een
huurwoning via zijn werkgever.

3.20. Volgens verzoeker zijn er tegenover hem discriminerende opmerkingen
gemaakt. Bijvoorbeeld dat hij goed genoeg is om zwaar werk te doen. Hij heeft
daarover geklaagd bij het hoofd personeelszaken. Zij gaf aan niets voor hem
te kunnen doen.
Verder geeft verzoeker aan slecht geïnformeerd te zijn door de wederpartij.
Bijvoorbeeld over welke functie hij uitoefende, wat zijn uurloon was, wanneer
zijn salaris werd uitbetaald, in welke salarisgroep hij was ingedeeld. De
werkgever weigerde verzoeker de CAO voor de Metaal- en Elektrotechnische
Industrie te laten inzien.

3.21. Bovenstaande heeft ertoe geleid dat verzoeker niet meer kon
functioneren en zich ziek heeft gemeld. Dit was aanleiding om verzoeker
tijdens zijn ziekte op staande voet te ontslaan. Er is sprake van
victimisatie-ontslag.
Hij was de week voor zijn ontslagaanzegging ook eigenlijk al ziek door het
ongezonde werk, maar wou zich niet meteen ziek melden en heeft daarom
verlofdagen opgenomen.
Hij heeft steeds goed gefunctioneerd, maar kreeg de moeilijkste
werkzaamheden. Het tempo dat van hem verlangd werd was onmenselijk hoog.

De wederpartij stelt het volgende

3.22. Verzoeker is door het arbeidsbureau voorgedragen voor de vacature die
bij de wederpartij bestond. Deze vacature was ontstaan ter ontlasting van de
straler in diens drukke werkzaamheden. Er is vooraf veel telefonisch contact
geweest tussen het arbeidsbureau en de wederpartij. Er is veel energie
gestoken om verzoeker een arbeidsovereenkomst aan te bieden.

3.23. Met betrekking tot zijn werkzaamheden is met verzoeker afgesproken dat
pas over andere taken zou worden gesproken, wanneer hij de
straalwerkzaamheden voldoende zou beheersen. Er is daarbij nooit gesproken
over een maximaal aantal uren straalwerkzaamheden dat hij zou verrichten.
Omdat verzoeker het straalwerk niet binnen de normale inwerktijd onder de
knie kreeg, was het onmogelijk hem andere taken te laten verrichten.
Op 14 augustus 1997 heeft verzoeker aan het hoofd personeelszaken gevraagd om
andere taken ter afwisseling. Deze heeft toen geantwoord dat ze dit op de dag
dat het afdelingshoofd terug zou komen van vakantie, op 18 augustus 1997, met
hem zou bespreken. De volgende dag begon verzoeker er weer over. Toen het
hoofd personeelszaken haar antwoord herhaalde, heeft verzoeker terstond die
dag vrij genomen.
Tevens vroeg hij één week verlof (van 18 augustus 1997 tot en met 22 augustus
1997). De vervanger van het afdelingshoofd heeft verzoeker uitgelegd dat hij
deze dagen nog niet had opgebouwd. Gezien zijn privé-omstandigheden heeft de
wederpartij verzoeker toch toestemming gegeven om deze dagen vrij te nemen.

3.24. Verzoeker heeft zijn werkkleding ten behoeve van de straalwerkzaamheden
op zijn eerste werkdag ontvangen. Er is een kast met werkkleding ten behoeve
van het stralen ter vrije beschikking van de stralers. Alleen de laarzen
worden op maat gekocht. De ritsen van de laarzen gaan door het stralen gauw
kapot. Toen verzoeker meldde dat zijn rits kapot was, kon er op dat moment
niemand weg. Hij kreeg het advies de laarzen even met plakband dicht te
maken, totdat er nieuwe gehaald waren.
Verzoeker heeft nooit in zijn eigen kleding staan stralen. Dat is ook
onmogelijk omdat het terugkaatsend grit veel te pijnlijk is.
Verzoeker had last van rode ogen. Dat is een algemeen probleem dat wordt
veroorzaakt door de luchttoevoer in de straalhelm.
Het kan een oogontsteking veroorzaken. Daar is verzoeker ook voor
gewaarschuwd, waarbij hem is gezegd dat een snorkelbril onder de straalhelm
wel eens wat kan helpen.
De straalcabine wordt regelmatig geïnspecteerd door de
ARBO-dienst.

Verzoeker heeft bij zijn indiensttreding niet meteen een eigen kastje
gekregen, omdat de sleutelbeheerder met vakantie was.
Die kwam pas terug toen het dienstverband met verzoeker al was beëindigd.

3.25. De werktijden zijn in goed overleg met verzoeker verschoven, met het
oog op de zomerperiode. Die mogelijkheid was ook van meet af aan met hem
besproken. Verzoeker was het met deze verschuiving volledig eens. Zonder zijn
toestemming zou er geen verschuiving hebben plaatsgevonden. Er was geen
sprake van ploegendienst, maar van verschoven werktijden.

3.26. Conform de CAO Metaal en Elektrotechnische Industrie behoort bij
straalwerk functiegroep 3 een salaris van ongeveer ƒ 2.500.
Aan verzoeker is een hoger salaris uitbetaald, namelijk
ƒ 2.850 bruto per maand. De wederpartij heeft tevens een loonstrook
overgelegd waaruit blijkt dat de in april 1997 in dienst getreden straler bij
in dienst treden een bruto salaris kreeg van ƒ 2695.-. Er is dus geen sprake
van een lagere beloning van verzoeker.

3.27. Verzoeker heeft tijdens de arbeidsovereenkomst geen overuren gemaakt en
derhalve geen overuren betaald gekregen.

3.28. Vanwege het feit dat verzoeker per 15 juli 997 bij de wederpartij in
dienst is getreden, was het onmogelijk om hem een loonstrook over deze maand
te geven. In plaats daarvan is op 23 juli 1997 een voorschot uitbetaald. Het
ging om een voorschot over twaalf dagen, terwijl verzoeker pas zes dagen had
gewerkt.

Het salaris van augustus 1997 was per 18 augustus 1997 verwerkt, waardoor het
per 25 augustus nog niet mogelijk was om een correcte loonstrook te
overleggen. Ook dit keer heeft de wederpartij op 3 september 1997 een
voorschot uitbetaald. Met het uitbetalen van de salarissen in september zijn
alle overige gegevens verwerkt.

3.29. Tijdens de vakantie van het hoofd personeelszaken heeft verzoeker aan
de plaatsvervanger van het afdelingshoofd gevraagd om een formulier inzake
huursubsidie in te vullen. De controller van de wederpartij kon echter niet
bij de persoonsgegevens van verzoeker. Direct na terugkomst van het hoofd
personeelszaken heeft deze aangeboden het formulier in te vullen, maar
verzoeker wenste van dit aanbod geen gebruik te maken.

3.30. De wederpartij is verbijsterd over de aantijgingen van verzoeker dat er
discriminerende uitlatingen zijn gedaan en ontkent dat daar ooit sprake van
is geweest.
Tijdens zijn dienstverband heeft verzoeker er wel over geklaagd dat door een
medewerker discriminerende opmerkingen zijn gemaakt. Het afdelingshoofd nam
dat heel serieus en wilde direct actie ondernemen. Verzoeker wilde echter
niet zeggen welke medewerker het betrof, waardoor individuele maatregelen
niet genomen konden worden. De wederpartij heeft toen voorgesteld om dit
onderwerp tijdens het afdelingsoverleg ter sprake te brengen. Verzoeker was
het hier niet mee eens.

De wederpartij wijst op een schriftelijke verklaring van een medewerker van
allochtone afkomst die anderhalf jaar bij de wederpartij werkt, waarin staat
dat er in deze periode nooit is gediscrimineerd bij de wederpartij.

Ten aanzien van de klacht met betrekking tot de informatievoorziening, voert
de wederpartij aan dat het
CAO-boekje drie dagen aan verzoeker is uitgeleend. De wederpartij heeft
ingeschat dat zij minimaal elf uur heeft besteed aan het informeren van
verzoeker.

3.31. Reden voor het ontslag van verzoeker was zijn disfunctioneren. Met het
geven van deze reden maakt de wederpartij een uitzondering op het feit dat
voor ontslag tijdens proeftijd geen opgave van reden behoeft te worden
gegeven. Tijdens het gesprek op 21 augustus 1997 is verzoeker gewezen op het
feit dat zijn werktempo te laag lag. Ook is daarbij aan de orde gekomen dat
hij bij blijvende oogproblemen niet bij de wederpartij kon blijven werken.

3.32. Verzoeker had, ondanks het feit dat hij nog niet voldoende
vakantiedagen opgebouwd had, een week verlof gekregen. Toen hij daarna nog
een week verlof vroeg, was hem dat geweigerd ook omdat de roosterindeling al
vast lag. Verzoeker heeft nooit te kennen gegeven dat het om een ziekteverlof
ging. Hij had wel aangegeven bij de huisarts geweest te zijn en medicijnen
gekregen te hebben, maar had niet gezegd dat hij ziek was.

De wederpartij was eventueel zelfs daarna bereid om verzoeker weer in dienst
te nemen en hem verder op te leiden, maar verzoeker wilde dat niet.

4. DE OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE

4.1. In geding is de vraag of de wederpartij jegens verzoeker onderscheid
naar ras heeft gemaakt bij de arbeidsvoorwaarden en bij de beëindiging van de
arbeidsverhouding, zoals bedoeld in artikel 5 lid 1 sub d en sub b AWGB.

4.2. Artikel 1 sub b AWGB bepaalt dat onder onderscheid onder andere wordt
verstaan onderscheid tussen personen op grond van ras.
Het begrip ras in de AWGB moet overeenkomstig het Internationaal Verdrag
inzake de uitbanning van elke vorm van rassendiscriminatie en vaste
jurisprudentie van de Hoge Raad ruim worden uitgelegd en omvat tevens:
huidskleur, afkomst, of nationale of etnische afstamming.( Tweede Kamer,
vergaderjaar 1990-1991, 22 014, nr. 3, pag. 13.)

4.3. Onder het verbod van onderscheid op grond van ras bij de
arbeidsvoorwaarden als genoemd in artikel 5 lid 1 onder d AWGB worden door de
Commissie mede begrepen omstandigheden als een discriminerende bejegening op
de werkvloer van de werkgever. (Commissie gelijke behandeling, 9 juli 1996,
oordeel 96-62 en 20 februari 1997, oordeel 97-18.)

4.4. De verplichting van de werkgever zich te onthouden van discriminatie op
het terrein van de arbeid brengt mee, dat de werkgever er op moet toezien dat
ook degenen waarover hij het gezag uitoefent zich van discriminatie onthouden
(Commissie gelijke behandeling, 17 juni 1997, oordeel 97-82.).
Daar komt bij dat van een werkgever verwacht mag worden dat klachten over
discriminatie op de werkvloer zorgvuldig behandeld worden en dat de werkgever
passende maatregelen treft. Indien de werkgever daarin tekort schiet, kan er
sprake zijn van onderscheid als bedoeld in de AWGB. (Commissie gelijke
behandeling, 20 februari 1997, oordeel 97-18 en 21 oktober 1996, oordeel
96-88.)

In het onderhavige geval beklaagt de verzoeker zich over een discriminerende
bejegening. Verzoeker heeft evenwel geen nadere feiten of omstandigheden
genoemd waaruit deze discriminerende behandeling en bejegening heeft bestaan,
ook niet op nadrukkelijk verzoek van de Commissie. Noch aan de wederpartij,
noch aan de Commissie heeft hij gezegd over wat voor een bejegening het ging.
Hij wilde ook niet dat één en ander op een afdelingsoverleg in zijn
algemeenheid aan de orde zou worden gesteld. De Commissie komt daarom tot de
conclusie dat niet aannemelijk is gemaakt dat er sprake is geweest van
discriminerende behandeling en/of bejegening van verzoeker.

4.5. Met betrekking tot de beloning van verzoeker is uit de door de
wederpartij overgelegde CAO en de salarisgegevens van de in
april 1997 bij de wederpartij in dienst getreden straler gebleken dat geen
sprake is van beloning hetzij lager dan het in de CAO vastgestelde loon,
hetzij lager dan die van de collega-straler van verzoeker. Er is derhalve
geen sprake van ongelijke beloning.

4.6. Met betrekking tot de arbeidsomstandigheden heeft verzoeker aangegeven
dat hem geen of gebrekkige werkkleding ter beschikking is gesteld, hetgeen
door de wederpartij gemotiveerd is betwist. Gezien de aard van de
werkzaamheden en het wettelijk toezicht van de ARBO-dienst acht de Commissie
het niet aannemelijk dat verzoeker in eigen kleding zonder beschermende
kleding zijn werkzaamheden heeft verricht.
Verzoeker heeft geen andere feiten of omstandigheden aangevoerd waaruit zou
blijken dat zulks wel het geval is geweest. De Commissie stelt vast dat in
dit opzicht niet is gebleken van enig onderscheid. Weliswaar heeft verzoeker
tijdelijk de kapotte rits van zijn laarzen met een stuk plakband moeten
repareren, maar de Commissie acht het voor de hand liggend dat dit mankement
niet meteen verholpen kon worden. Ook in het feit dat verzoeker in de
vakantieperiode niet meteen kon beschikken over een kastje voor zijn
persoonlijke eigendommen acht de Commissie geen aanwijzing voor mogelijke
ongelijke behandeling.

4.7. Met betrekking tot de overige arbeidsvoorwaarden zoals de vaststelling
van de werktijden, heeft verzoeker slechts aangegeven dat hij het niet eens
was met de door de wederpartij verschoven diensten. Hij heeft echter geen
nadere argumenten gegeven waarom de door de wederpartij aangegeven redenen,
te weten het aanpassen van de werktijd aan de zomerperiode, niet deugdelijk
zijn.
Ook het feit dat hem geen andere werkzaamheden dan stralen konden worden
gegeven, zolang het stralen zelf nog niet naar volle tevredenheid van de
wederpartij werd gedaan, is door verzoeker niet gemotiveerd betwist.

4.8. De Commissie rekent het niet tot haar taak te beoordelen of de door de
wederpartij aangevoerde redenen voor het ontslag rechtsgeldig zijn. De taak
van de Commissie is om na te gaan of bij de beëindiging van het dienstverband
onderscheid naar ras is gemaakt. De Commissie stelt vast dat in het
functioneringsgesprek dat op 21 augustus 1997 met verzoeker is gevoerd,
blijkens de beide verslagen die daarvan zijn gemaakt, aan de orde is geweest
dat verzoeker te langzaam werkte en dat dat een reden zou kunnen zijn om de
arbeidsverhouding te beëindigen. Verzoeker betwist dit ook niet, maar is van
mening dat een hoger tempo van hem niet verwacht mocht worden. Hij heeft
echter geen nadere argumenten aangegeven waarom er sprake is van onevenredig
hoge eisen van de kant van de wederpartij.
Nu vaststaat dat de wederpartij het werk van verzoeker als onvoldoende heeft
beoordeeld en verzoeker niet nader heeft kunnen aangeven waarom de
wederpartij in redelijkheid niet tot deze beoordeling heeft kunnen komen,
stelt de Commissie vast dat het functioneren van verzoeker de reden is
geweest voor de beëindiging van de arbeidsverhouding.

De beantwoording van de vraag of verzoeker al dan niet tijdens ziekte is
ontslagen, onttrekt zich aan de bevoegdheid van de Commissie.

5. HET OORDEEL VAN DE COMMISSIE

De Commissie spreekt als haar oordeel uit dat (….)
te Uden jegens de heer (….) te Uden geen onderscheid naar ras heeft gemaakt
bij de arbeidsvoorwaarden en bij de beëindiging van het dienstverband, zoals
verboden in artikel 5 lid 1 sub d en b van de Algemene wet gelijke
behandeling.

Rechters

Mw. prof. mr. J.E. Goldschmidt (Kamervoorzitter), mw. mr. drs. M.G. Nicolai(lid Kamer), dhr. mr. W.A. van Veen (lid Kamer), mw. mr. A.K. de Jongh(secretaris Kamer)