Instantie: Commissie gelijke behandeling, 28 april 1998

Instantie

Commissie gelijke behandeling

Samenvatting


Verzoekster, van Surinaamse afkomst, heeft bij de wederpartij een opleiding
gevolgd tot Leidster Kindercentra. Zij stelt dat zij tijdens het volgen van
deze opleiding ongelijk werd behandeld. Zij is van mening met name benadeeld
en gediscrimineerd te zijn door een docente. De Commissie is van oordeel dat
niet aannemelijk is geworden dat de wederpartij jegens verzoekster
onderscheid naar ras heeft gemaakt bij het aanbieden van onderwijs. Het feit
dat verzoekster de enige (overgebleven) allochtone leerling zou zijn is op
zichzelf niet voldoende om een dergelijk oordeel te dragen. De gebeurtenissen
die hebben plaatsgevonden duiden niet op een onzorgvuldige bejegening van
verzoekster. Voorts zijn tijdens het onderzoek geen andere feiten naar voren
gekomen die op onderscheid naar ras duiden.
Geen strijd met de wet.

Volledige tekst

1. HET VERZOEK

1.1. Op 15 augustus 1997 verzocht mevrouw (….) te Utrecht (hierna:
verzoekster) de Commissie gelijke behandeling haar oordeel uit te spreken
over de vraag of (….) (hierna: de wederpartij) onderscheid op grond van ras
heeft gemaakt zoals bedoeld in de Algemene wet gelijke behandeling (AWGB).

1.2. Verzoekster heeft bij de wederpartij een opleiding gevolgd. Verzoekster,
van Surinaamse afkomst, stelt dat zij tijdens het volgen van een opleiding
ongelijk werd behandeld. Verzoekster is van mening dat de wederpartij hiermee
in strijd heeft gehandeld met de AWGB.

2 DE LOOP VAN DE PROCEDURE

2.1. De Commissie heeft het verzoek in behandeling genomen en een onderzoek
ingesteld. Partijen hebben hun standpunten schriftelijk toegelicht.

2.2. Vervolgens heeft de Commissie partijen opgeroepen en deze hebben hun
standpunten nader toegelicht tijdens een zitting op 16 maart 1998. Voor deze
zitting is voorts een getuige opgeroepen door de Commissie. Verzoekster heeft
een getuige meegenomen naar de zitting.

Bij deze zitting waren aanwezig:

van de kant van verzoekster
– mw. (….) (verzoekster)

van de kant van de wederpartij
– dhr. (….) (afdelingsmanager)

als getuige
– mw. (….) (docente bij de wederpartij)
– dhr. (….)

van de kant van de Commissie
– mw. mr. L.Y. Gonçalves-Ho Kang You (Kamervoorzitter)
– dhr. mr. P.R. Rodrigues (lid Kamer)
– dhr. drs. B. van Schijndel (lid Kamer)
– dhr. mr. H.N. Kruis (secretaris Kamer)

2.3. Het oordeel is vastgesteld door Kamer II van de Commissie. In deze Kamer
hebben zitting de leden als genoemd onder 2.2.

3. DE RESULTATEN VAN HET ONDERZOEK

De feiten

3.1. Verzoekster, van Surinaamse afkomst, startte in september 1994 een
twee-jarige opleiding bij de wederpartij tot Leidster Kindercentra. De
opleiding bestaat uit een theorie- en praktijkgedeelte. Het theoriegedeelte
is onderverdeeld in zogenoemde modulen. Een moduul wordt afgesloten door
middel van een toets (M1, M2, enz.).

3.2. Op 25 september 1996 verscheen verzoekster bij de wederpartij voor het
maken van de theorietoetsen M10 en M7. Verzoekster werd door de betrokken
docente niet toegelaten deel te nemen aan het maken van toets M7. Bij
thuiskomst vernam verzoekster van de betrokken docente de toets M7 alsnog te
mogen maken op 27 september 1996. Zowel voor de toets M10 als voor de toets
M7 heeft verzoekster een onvoldoende gehaald.

3.3. Op 10 oktober 1996 heeft verzoekster een interne klacht ingediend bij de
wederpartij over hetgeen op 25 september 1996 tussen haar en de docente is
voorgevallen. Tevens heeft zij zich erover beklaagd dat de op 27 september
1996 gemaakte toets M7 niet aansloot op hetgeen geleerd moest worden.
Verzoekster heeft op 22 oktober 1996 het Anti Discriminatie Buro (ADB) te
Utrecht van de gebeurtenissen op de hoogte gesteld. Het ADB heeft zich bij de
wederpartij over discriminatie van verzoekster beklaagd.

3.4. De interne klacht van verzoekster is door de wederpartij in behandeling
genomen en op 8 november 1996 vond een gesprek plaats tussen de wederpartij,
de docente en verzoekster. In dit gesprek heeft de docente haar excuses aan
verzoekster aangeboden voor hetgeen op 25 september 1996 tussen haar en
verzoekster is voorgevallen. Tevens werd afgesproken de door verzoekster
gemaakte toetsen M7 en M10 op 22 november 1996 te bespreken.

3.5. Op 22 november 1996 heeft verzoekster de toets M10 met de betrokken
docente besproken. De toets M7 werd door een andere docente met verzoekster
besproken.

3.6. Bij brief van 29 januari 1997 heeft verzoekster aan de wederpartij
meegedeeld de excuses van de betrokken docente, als aangeboden in het gesprek
van 8 november 1996, te hebben geaccepteerd. Zij klaagt er echter over dat
niet, zoals afgesproken, de betrokken docente de toets M7 met haar op 22
november 1996 heeft besproken, maar een ander. Tevens stelt verzoekster dat
zij bij de bespreking van toets M7 heeft meegedeeld dat bepaalde vragen zoals
in toets M7 gesteld niet tot de leerstof behoorden. Als reactie hierop stelt
verzoekster dat aan haar is meegedeeld dat deze vragen dan zouden komen te
vervallen en het puntental zou worden opgewaardeerd.

3.7. Op 28 mei 1997 heeft verzoekster wederom toets M10 gemaakt. Verzoekster
stelt bij brief van 2 juni 1997 aan de wederpartij wederom problemen te
hebben gehad met de betrokken docente. Verzoekster stelt dat de betrokken
docente voor aanvang van de toets om een betalingsbewijs zou hebben gevraagd
en verzoekster klaagt met name over de toonzetting van de docente.
Verzoekster heeft voor de toets M10 wederom een onvoldoende gehaald.

3.8. Op 11 juni 1997 heeft verzoekster wederom toets M10 gemaakt. Daarna is
verzoekster op 16 juni 1997 schriftelijk medegedeeld dat zij voor moduul M10
is afgewezen aangezien zij drie herkansingen heeft gehad en drie keer een
onvoldoende heeft gehaald. Verzoekster komt na uitschrijving nog slechts voor
een extraneus-regeling in aanmerking.

De standpunten van partijen

3.9. Verzoekster stelt het volgende.

Verzoekster is van mening dat ze erg benadeeld en gediscrimineerd is door de
betrokken docente. Verzoekster stelt dat, door de gebeurtenissen die tussen
haar en de betrokken docente hebben plaatsgevonden, stagnatie in haar studie
is opgetreden.

Ter zitting geeft verzoekster aan dat zij per brief in kennis is gesteld van
de vastgestelde tentamendata. Zij heeft zich niet aangemeld voor het tentamen
van 25 september 1996 omdat zij ervan uit ging dat dit niet nodig was. Op
genoemde datum is met de betrokken docente een woordenwisseling ontstaan.
Verzoekster was de enige allochtone leerling die nog overgebleven was. De
andere allochtone leerlingen hadden al afgehaakt. Verzoekster voelde zich in
de klas gediscrimineerd, omdat alle anderen de toets M10 wel hadden gehaald.

In het gesprek van 8 november 1996 heeft verzoekster de excuses van de
betrokken docente over de woordenwisseling geaccepteerd, maar later stuitte
haar dat tegen de borst. Zij had geen vertrouwen meer. In het gesprek met de
andere docente over de toets M7 is haar meegedeeld dat deze toets
opgewaardeerd zou worden omdat niet alle vragen betrekking hadden op de
verplichte leerstof. Verzoekster vraagt zich af of zij dezelfde toets heeft
gehad als de anderen en of de toets inderdaad opgewaardeerd is. Verzoekster
heeft later de toets M7 landelijk gedaan en het toen wel gehaald. Zij vraagt
zich af waarom de toetsen steeds zijn nagekeken door de docente waar zij
problemen mee had en hoe het te verklaren is dat zij de landelijke toets wel
heeft gehaald. Het gaat (bij discriminatie) om kleine subtiele kwesties die
vragen doen rijzen.

3.10. De wederpartij stelt het volgende.

De problemen die zich hebben voorgedaan tussen verzoekster en de betrokken
docente rond 25 september 1996 zijn naar tevredenheid opgelost. Dit is door
verzoekster ook bevestigd. Voorzover de klacht van verzoekster betrekking
heeft op de nabespreking van toets M7 op 22 november 1996 door een andere
docente dan de betrokken docente stelt de wederpartij dat deze andere docente
de toets M7 zelf had opgesteld en aldus een kwalitatief optimale nabespreking
kon verzorgen. De vraag nadien aan verzoekster door de betrokken docente of
verzoekster tevreden was met de wijze waarop aan haar wensen tegemoet was
gekomen, heeft verzoekster bevestigend beantwoord. Het is de wederpartij
volstrekt onduidelijk op welke manier deze handelwijze verzoekster zou hebben
kunnen benadelen.

Voor wat de tentamens betreft stelt de wederpartij dat de
eindverantwoordelijkheid voor de examinering ligt bij de overkoepelende
instantie. De verantwoordelijkheid voor de theorie tentamens M7 en M10 ligt
bij de wederpartij. De tentamens worden door een persoon nagekeken aan de
hand van een “standaard nakijkmodel”. De overkoepelende instantie controleert
bovendien toetsen steekproefsgewijs. De door verzoekster afgelegde toets
bevindt zich onder de bescheiden. Op aanvraag is inzage en bespreking van de
toets mogelijk. De bespreking van de toets gebeurt aan de hand van de door de
leerling afgelegde toets.

De wederpartij stelt dat de klacht van verzoekster betreffende discriminatie
op grond van ras ongegrond is. Zij heeft de klachten van verzoekster over de
toetsen zorgvuldig behandeld en deze waren naar haar mening tot tevredenheid
van verzoekster afgewikkeld.

de verklaringen van de getuigen

3.11. De docente verklaart het volgende.

Verzoekster had zich niet opgegeven voor de toetsen op 25 september 1996.
Aangezien geen andere leerlingen zich hadden opgegeven voor de toets M7 was
er geen tentamen voorbereid. Dit was de reden waarom verzoekster op die dag
de toets M7 niet kon afleggen. Daarover is tussen haar en verzoekster een
woordenwisseling ontstaan. Zij heeft verzoekster twee dagen daarna de
gelegenheid geboden de toets af te leggen. Tijdens het gesprek op 8 november
1996 heeft zij haar excuses aan verzoekster aangeboden voor de
woordenwisseling. Verzoekster heeft aangegeven dat zij vertrouwen had.

De toets M7 is inderdaad opgewaardeerd, maar de uitslag van verzoekster bleef
onvoldoende. De toets M7 is gemakkelijk, de toets M10 is iets moeilijker dan
de toets M7. Het komt echter maar zelden voor dat de toets M10 drie keer
gedaan moet worden. Verzoekster heeft deze toetsen afgelegd toen zij de
opleiding niet meer volgde. Het is moeilijk om alleen aan de hand van het
boek te leren voor het theorie-examen. De docente geeft aan dat ook bij de
landelijke toets de resultaten van verzoekster niet florissant waren en
illustreert dat aan de hand van de cijfers van verzoekster.
Omtrent het incident dat zich met verzoekster zou hebben voorgedaan over een
betalingsbewijs stelt de docente dat in het kader van de extraneus-regeling
bij het afleggen van een examen een bewijs van betaling overgelegd moet
worden. Bij het afnemen van het desbetreffende tentamen heeft zij klassikaal
gevraagd om op het tentamenpapier aan te geven of men als extraneus meedeed
en het betalingsbewijs op de hoek van het bureau te leggen. Deze mededeling
was niet aan verzoekster alleen maar aan allen gericht.

3.12. De getuige verklaart dat hij verzoekster heeft begeleid. Het probleem
was dat zij niet prettig werd bejegend tijdens het tentamen. Hij was aanwezig
bij het gesprek op 8 november 1996. Verzoekster heeft aangegeven dat zij na
het incident niet meer goed kon functioneren. De wederpartij heeft toegegeven
dat er fouten waren gemaakt en excuses aangeboden. De discriminerende
bejegening bestond hieruit dat verzoekster niet mocht deelnemen aan het
tentamen ondanks een afspraak. Tegen verzoekster is gezegd dat zij het
tentamen maar ergens anders moest gaan doen. De docente heeft toegegeven dat
zij verzoekster onprettig heeft bejegend. Toch nam de afdelingsmanager het
voor de docente op. Verzoekster heeft de excuses geaccepteerd. Het was kiezen
of slikken. De getuige was ook aanwezig bij de bespreking op 22 november
1996. In afwijking van de gemaakte afspraak werd het tentamen daarna door een
andere docente met verzoekster besproken.

4. DE OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE

4.1. In geding is de vraag of de wederpartij jegens verzoekster onderscheid
naar ras heeft gemaakt bij het aanbieden van onderwijs als bedoeld in artikel
7 lid 1 sub c AWGB.

4.2. Artikel 7 lid 1 sub c verbiedt in samenhang met artikel 1 AWGB het maken
van onderscheid bij het aanbieden van goederen en diensten en bij het
sluiten, uitvoeren of beëindigen van overeenkomsten terzake, indien dit
geschiedt door instellingen die werkzaam zijn op het gebied van
volkshuisvesting, welzijn, gezondheidszorg, cultuur of onderwijs.

Artikel 1 AWGB bepaalt dat onder onderscheid onder andere wordt verstaan
onderscheid tussen personen op grond van ras.

Het begrip ras in de AWGB moet overeenkomstig het Internationaal Verdrag
inzake de uitbanning van elke vorm van rassen-discriminatie en vaste
jurisprudentie van de Hoge Raad ruim worden uitgelegd en omvat tevens:
huidskleur, afkomst, of nationale of etnische afstamming (Tweede Kamer,
vergaderjaar 1990-1991, nr. 3, pag. 13. ).

4.3. De Commissie stelt vast dat de wederpartij een instelling is die
werkzaam is op het gebied van onderwijs. Voorts biedt de wederpartij diensten
aan in de vorm van onderwijs. Derhalve valt de wederpartij onder het bereik
van artikel 7 lid 1 sub c AWGB.

4.4. Ter beantwoording van de in het geding zijnde vraag overweegt de
Commissie het volgende.

De Commissie rekent het niet tot haar taak te beoordelen of een instantie op
deugdelijke gronden een kandidaat heeft afgewezen voor een tentamen. De taak
van de Commissie is te beoordelen of bij de afwijzing onderscheid naar ras
mede een rol heeft gespeeld. De redenen voor de afwijzing worden daarbij in
zoverre betrokken dat aannemelijk moet zijn dat deze niet ondeugdelijk of
willekeurig zijn. Indien daarvan sprake is kan zulks aanleiding geven tot het
vermoeden dat er sprake is van onderscheid op grond van ras. Daarvan kan ook
sprake zijn bij een onzorgvuldig optreden van de wederpartij.

4.5. Verzoekster illustreert haar standpunt dat door de wederpartij jegens
haar onderscheid naar ras is gemaakt aan de hand van de volgende feiten. Zij
is bij herhaling voor de toetsen M7 en M10 afgewezen door toedoen van
dezelfde docente. Deze docente heeft haar ten onrechte niet toegelaten tot de
toets van 25 september 1996. Voorts heeft deze docente in strijd met de
gemaakte afspraken de toets M7 niet met haar besproken. De docente heeft
alleen aan verzoekster gevraagd om een betalingsbewijs toen zij als extraneus
de toets aflegde. Zij was nog de enige allochtone leerling op de school, alle
andere allochtone leerlingen hadden afgehaakt.

4.6. De Commissie constateert dat verzoekster zich niet heeft opgegeven voor
het tentamen op 25 september 1996. Onbetwist is dat verzoekster op genoemde
datum de enige kandidaat was die de toets M7 wilde afleggen. De Commissie
acht de verklaring van de wederpartij, dat zij geen toets klaar had liggen
omdat zij niet wist en ook niet kon weten dat er kandidaten zich daarvoor
zouden aandienen, afdoende.

Voorts is niet betwist dat tussen verzoekster en de docente naar aanleiding
van deze gebeurtenis een woordenwisseling is ontstaan en dat verzoekster zich
hierover bij de leiding van de wederpartij heeft beklaagd. De Commissie stelt
vast dat de wederpartij deze klacht op korte termijn in behandeling heeft
genomen. Er heeft een gesprek met alle betrokkenen plaatsgevonden en de
docente heeft zich over deze woordenwisseling verontschuldigd. Verzoekster
erkent dat zij de verontschuldigingen van de docente heeft geaccepteerd.

Wat de bespreking van de toetsen betreft heeft de wederpartij uiteengezet dat
deze er de voorkeur aan gaf dat de bespreking van de toets M7 plaatsvond door
de docente die de toets had opgesteld. De Commissie stelt vast dat de
bespreking naar genoegen van verzoekster is verlopen en de docente heeft
toegezegd de toets op te waarderen vanwege het feit dat de tentamenstof niet
alleen betrekking had op de verplichte leerstof. De Commissie kan niet inzien
dat deze handelwijze jegens verzoekster onzorgvuldig is geweest. Partijen
verschillen van mening over de vraag of de toets daadwerkelijk is
opgewaardeerd. De verklaring van de wederpartij dat zulks wel is gebeurd,
waartoe zij een bewijsaanbod ter zitting heeft gedaan, maar het resultaat
voor verzoekster onvoldoende bleef, acht de Commissie voldoende aannemelijk.
De Commissie wordt daarin gesterkt door het feit dat deze toets daarna nog
enkele malen is afgelegd, zonder het beoogde resultaat. De verklaring die de
wederpartij geeft, dat het in het algemeen niet gemakkelijk is om de
theorietoets te behalen als uitsluitend aan de hand van het lesboek wordt
geleerd, duidt ook in dezelfde richting.

Tenslotte is niet aannemelijk geworden dat verzoekster onzorgvuldig is
bejegend bij het vragen naar een betalingsbewijs. De verklaringen van
partijen spreken elkaar tegen zodat niet is komen vast te staan dat de
wederpartij alleen aan verzoekster om een betalingsbewijs heeft gevraagd.
Voorts heeft de wederpartij een voldoende verklaring gegeven waarom aan
iedere extraneus een bewijs van betaling zou (mogen) worden gevraagd.

4.7. Het geheel overziende is de Commissie van oordeel dat niet aannemelijk
is geworden dat de wederpartij jegens verzoekster onderscheid naar ras heeft
gemaakt bij het aanbieden van onderwijs. Het feit dat verzoekster de enige
(overgebleven) allochtone leerling zou zijn is op zichzelf niet voldoende om
een dergelijk oordeel te dragen. De hiervoor genoemde gebeurtenissen duiden
niet op een onzorgvuldige bejegening van verzoekster. Voorts zijn tijdens het
onderzoek geen andere feiten naar voren gekomen die duiden op onderscheid op
grond van ras.

5. HET OORDEEL VAN DE COMMISSIE

De Commissie spreekt als haar oordeel uit dat (….)te Nieuwegein jegens
mevrouw (….) te Utrecht geen onderscheid op grond van ras heeft gemaakt bij
het aanbieden van onderwijs, zoals verboden in artikel 7 lid 1 sub c in
samenhang met artikel 1 van de Algemene wet gelijke behandeling.

Rechters

Mw. mr. L.Y. Gonçalves-Ho Kang You (Kamervoorzitter), dhr. mr. P.R. Rodrigues(lid Kamer), dhr. drs. B. van Schijndel (lid Kamer), dhr. mr. H.N. Kruis(secretaris Kamer)