Instantie: Commissie gelijke behandeling, 27 april 1998

Instantie

Commissie gelijke behandeling

Samenvatting


Verzoekster is een politieke partij. Zij heeft bij de wederpartij een
aanvraag ingediend voor het openen van een zakelijke girorekening. De
wederpartij heeft dit geweigerd met een beroep op haar beleid, inhoudende dat
geen relatie zal worden aangegaan met personen, bedrijven en instellingen,
waarvan de activiteiten als maatschappelijk niet aanvaardbaar kunnen worden
aangemerkt. Verzoekster is van mening dat de wederpartij hiermee jegens haar
onderscheid heeft gemaakt naar politieke gezindheid.
De Commissie overweegt dat, hoewel rechtspersonen in beginsel geen beroep op
de AWGB kunnen doen, dit in het onderhavige geval wel mogelijk is, aangezien
de leden van verzoekster als verzameling van natuurlijke personen door de
weigering worden getroffen.
Aangezien in het verweerschrift rechtstreeks wordt verwezen naar de politieke
overtuiging van verzoekster, acht de Commissie het aannemelijk dat deze mede
een rol gespeeld heeft bij de weigering. De Commissie oordeelt op grond
daarvan dat de wederpartij direct onderscheid heeft gemaakt naar politieke
gezindheid en in strijd met de AWGB heeft gehandeld. De wederpartij heeft
daarnaast aangevoerd dat de reden voor de weigering verzoekster als cliënt te
accepteren gelegen is in de wijze waarop verzoekster en haar leden in de
publiciteit komen ten gevolge van gedragingen die de wederpartij als
maatschappelijk onaanvaardbaar aanmerkt. De Commissie overweegt dat, voor
zover de gedragingen waar de wederpartij naar verwijst al niet als strafbaar
beschouwd moeten worden, deze in ieder geval zodanig in strijd zijn met
hetgeen rechtens toelaatbaar is dat zij niet beschouwd kunnen worden als
gedragingen die door de AWGB worden beschermd. Wat dit betreft heeft de
wederpartij derhalve niet in strijd met de AWGB gehandeld.

Volledige tekst

1. HET VERZOEK

1.1. Op 24 juli 1997 verzocht Nationale Volkspartij/CP ’86, statutair
gevestigd te Amsterdam (hierna: verzoekster) de Commissie gelijke behandeling
haar oordeel uit te spreken over de vraag of Postbank N.V. te Amsterdam
(hierna: de wederpartij) jegens haar onderscheid heeft gemaakt als bedoeld in
de Algemene wet gelijke behandeling (AWGB).

1.2. Verzoekster is een politieke partij. Zij heeft bij de wederpartij een
aanvraag ingediend voor het openen van een zakelijke girorekening. De
wederpartij heeft dit geweigerd met een beroep op haar beleid, inhoudende dat
geen relatie zal worden aangegaan met personen, bedrijven en instellingen,
waarvan de activiteiten als maatschappelijk niet aanvaardbaar kunnen worden
aangemerkt. Verzoekster is van mening dat de wederpartij hiermee jegens haar
onderscheid heeft gemaakt naar politieke gezindheid.

2. DE LOOP VAN DE PROCEDURE

2.1. De Commissie gelijke behandeling heeft het verzoek in behandeling
genomen en een onderzoek ingesteld.

De tweede secretaris van verzoekster, die de girorekening had aangevraagd
namens verzoekster, heeft tevens als persoon een verzoek om een oordeel bij
de Commissie ingediend. Hij stelt onder meer door het handelen van de
wederpartij te zijn benadeeld bij zijn mogelijke herverkiezing als
gemeenteraadslid. In die zaak heeft de Commissie een oordeel uitgesproken
onder nummer 98-46. Beide zaken zijn gevoegd behandeld.

Partijen hebben hun standpunten schriftelijk toegelicht.

Vervolgens heeft de Commissie partijen opgeroepen hun standpunten nader toe
te lichten tijdens een zitting op 11 november 1997. Verzoekster is bij deze
zitting niet verschenen.

2.2. Bij de zitting waren aanwezig

van de kant van de wederpartij
– dhr. drs. (….) (beleidsmedewerker ING)
– dhr. mr. (….) (groepsstaf Juridische Zaken ING)
– mw. mr. (….) (groepsstaf Juridische Zaken ING)

van de kant van de Commissie
– mw. mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck (Kamervoorzitter)
– dhr. mr. M.M. den Boer (lid Kamer)
– dhr. mr. P.R. Rodrigues (lid Kamer)
– mw. mr. D. Jongsma (secretaris Kamer).

2.3. De Commissie heeft in verband met het niet verschijnen van verzoekster
het onderzoek heropend en verzoekster bij brief van 12 november 1997 verzocht
om nadere informatie, welke op 4 december 1997 is ontvangen. De reactie van
de wederpartij hierop heeft de Commissie op 26 januari 1998 ontvangen.

2.4. Het oordeel is vastgesteld door Kamer III van de Commissie. In deze
Kamer hebben zitting de leden als vermeld onder 2.2.

3. DE RESULTATEN VAN HET ONDERZOEK

De feiten

3.1. Verzoekster heeft bij de wederpartij een aanvraag ingediend voor het
openen van een zakelijke girorekening. De wederpartij heeft dit bij brief van
25 april 1997 als volgt geweigerd: “Wij hebben uw verzoek ontvangen. Wij zijn
echter op grond van artikel 8.3 van de Girovoorwaarden niet bereid uw verzoek
verder in behandeling te nemen.”

Bij brief van 18 juni 1997 heeft de wederpartij haar weigering desgevraagd
als volgt nader toegelicht: “Het bestuur van de ING-groep heeft gekozen voor
een beleid om geen relatie aan te gaan met personen, bedrijven en
instellingen, waarvan de activiteiten als maatschappelijk niet aanvaardbaar
kunnen worden aangemerkt”.

3.2. Artikel 8.3. van de door de wederpartij gehanteerde girovoorwaarden,
opgenomen in de aan de Commissie overgelegde ‘Voorwaarden Postbank’, luidt:
“Op een aanvraag tot het openen van een girorekening wordt door de Postbank
binnen één maand beslist. De Postbank kan het openen van een girorekening,
indien daartegen naar haar oordeel bezwaren bestaan, weigeren dan wel
afhankelijk stellen van aan de rekeninghouder te motiveren voorwaarden. De
Postbank is desgevraagd gehouden de aanvrager schriftelijk op de hoogte te
stellen van de reden van weigering.”

De onder 3.1. weergegeven toelichting van de wederpartij op haar handelen
jegens verzoekster is gebaseerd op de gedragscode die geldt voor het
bankpersoneel van de ING-groep, waartoe ook het bankpersoneel van de
wederpartij behoort. In deze gedragscode is onder meer vermeld:
“4. Dienstverlening aan relaties.
ING Bank rekent het tot haar taak de dienstverlening aan relaties zo goed
mogelijk uit te voeren, waarbij als richtlijn geldt, dat hun activiteiten
maatschappelijk aanvaardbaar behoren te zijn. ING Bank wenst geen zaken te
doen met personen of bedrijven die zich bezig houden met handel in verdovende
middelen, illegale gokhuizen, het zonder vergunning ter beschikking stellen
van arbeidskrachten en aanverwante zaken. ING Bank wenst evenmin zaken te
doen met personen of bedrijven waarvan de activiteiten als maatschappelijk
niet aanvaardbaar kunnen worden aangemerkt. Indien daarvan sprake is, dient
het aangaan van een relatie geweigerd of de bestaande relatie beëindigd te
worden”.

3.3. Volgens artikel 3 lid 1 van de statuten stelt verzoekster zich ten doel:
– “Solidarisme van de “Derde Weg”-strategie
– Herstel van heel-Nederland
– Volksinspraak in plaats van partij-dictatuur
– Behoud van nationaal en etnisch karakter”.

De standpunten van partijen

3.4. Verzoekster stelt het volgende.

De wederpartij maakt door verzoekster te weigeren een zakelijke girorekening
te openen onderscheid naar politieke overtuiging. Het beleid van de
wederpartij heeft als effect dat een ieder, die een politieke voorkeur heeft
waarmee de wederpartij het niet eens is, uitgesloten zal worden. Dit beleid
zal een sneeuwbaleffect hebben op andere bedrijven. Personen die een mening
hebben welke afwijkt van de algemeen heersende politieke opvattingen worden
daarmee tot derderangsburger gedegradeerd. Verzoekster beschikt thans niet
over een bank- of girorekening en kan daardoor niet deelnemen aan het
financiële verkeer.

Tussen verzoekster en de politieke partij die in het door de wederpartij
genoemde arrest van de Hoge Raad is genoemd, bestaat geen organisatorische of
partijpolitieke relatie.

3.5. De wederpartij stelt het volgende.

Verzoekster dient niet ontvankelijk te worden verklaard in haar verzoek,
omdat zij niet als vereniging als bedoeld in artikel 12, tweede lid, onder e,
AWGB kan worden aangemerkt en derhalve geen verzoek om een oordeel bij de
Commissie kan indienen.

De contractsvrijheid brengt met zich dat de wederpartij zelf kan bepalen met
wie zij contractuele relaties aangaat. De AWGB staat aan deze
contractsvrijheid niet in de weg, nu deze slechts ziet op gelijke behandeling
van natuurlijke personen bij het aanbieden van goederen of diensten.

3.6. Voor zover de Commissie tot het oordeel zou komen dat verzoekster
ontvankelijk is in haar klacht voert de wederpartij het navolgende aan.

De onder 3.2. weergegeven gedragscode dient ruim te worden opgevat, in die
zin dat zij niet slechts ziet op natuurlijke personen, maar ook op
rechtspersonen en personenassociaties. De wederpartij beoordeelt per geval of
van maatschappelijk niet aanvaardbare activiteiten sprake is. De reden
daarvoor is gelegen in het feit dat de wederpartij als financiële instelling
een vertrouwensrelatie heeft met haar cliënten. Het is voor de goede naam van
een bank doorslaggevend dat zij vertrouwen uitstraalt. Daarnaast is het voor
een bank belangrijk dat haar cliënten betrouwbaar zijn, omdat zij een bank
eenvoudig kunnen benadelen. In verband daarmee wordt altijd een onderzoek
ingesteld naar de betrouwbaarheid alvorens een relatie met een bedrijf of
instelling wordt aangegaan. De wederpartij weigert onder meer relaties aan te
gaan met wapen-, drugs- en sexhandelaren.

In haar verweerschrift stelt de wederpartij betreffende de weigering van
verzoekster als cliënt het volgende.
Zij verwerpt “(..) ten stelligste de statutaire doelstellingen van CP’86.
Volgens art. 3 lid 1 van de statuten stelt CP’86 zich ten doel:
– Solidarisme van de “Derde Weg”-strategie
– Herstel van heel-Nederland
– Volksinspraak in plaats van partij-dictatuur
– Behoud van nationaal en etnisch karakter.
CP’86 tracht deze doelstellingen door actieve politiek, o.a. door het
opstellen en verspreiden van en propaganda maken voor haar politieke
uitgangspunten, te bereiken. Het actief nastreven van deze doelstellingen
beschouwt de bank als het ontplooien van maatschappelijk niet aanvaardbare
activiteiten en zij wenst zich dan ook uit dien hoofde verre te houden van
een relatie met CP’86. Dit klemt temeer nu het lijkt dat de Hoge Raad zeer
recentelijk heeft bevestigd dat het hoofdbestuur van deze partij deel
uitmaakt van een criminele organisatie (..)”.
De wederpartij voegt hieraan toe dat zij zeer intensief investeert in de
opbouw en handhaving van haar goede reputatie, welke investeringen teniet
gedaan kunnen worden door het aangaan van een ongewenste relatie en mogelijke
negatieve publiciteit die daaraan verbonden kan zijn.

Ter zitting stelt de wederpartij met betrekking tot de weigering van
verzoekster het volgende.
De weigering om verzoekster als cliënt te accepteren houdt geen verband met
verzoeksters politieke stellingname als zodanig. Evenmin houdt deze verband
met het gegeven dat deze politieke overtuiging wordt geuit. Het feit dat
verzoekster haar overtuiging uitdraagt, bijvoorbeeld door politieke leuzen
als ‘Buitenlanders er uit!’ is voor de wederpartij geen reden om geen relatie
met haar aan te gaan. De wederpartij treedt niet in de politieke overtuiging
van mogelijke cliënten. De reden om verzoekster niet als cliënt te accepteren
is gelegen in het feit dat de leden van verzoekster zich voortdurend schuldig
maken aan strafbare feiten. De wederpartij wijst in dit verband op de
berichtgeving ter zake in de pers. Aan de Commissie heeft zij een lijst
overgelegd met alle haar door het ANP verstrekte berichten omtrent
gedragingen van de leden van verzoekster en berichtgeving over rechterlijke
oordelen terzake sinds 1 januari 1997. Dit is volgens de wederpartij een
lange lijst met intimidaties, geweldplegingen en andere misdragingen. Het
aangaan van een relatie met een organisatie die dergelijk gedrag vertoont kan
de goede naam van de wederpartij schenden. Zij wenst niet met een dergelijke
organisatie te worden geafficheerd.
Op grond van gedragingen als hier bedoeld heeft de Hoge Raad vastgesteld dat
de leden van verzoekster deel uitmaken van een criminele organisatie (HR 30
september 1997, AA 1998, blz. 113-119 m.n. Buruma). Ter zitting erkent de
wederpartij dat bedoeld arrest is gewezen nadat verzoekster door haar was
geweigerd als cliënt.
Anders dan verzoeker stelt is de Vereniging Centrumpartij ’86 “Eigen Volk
Eerst”, welke partij door de Hoge Raad is veroordeeld, dezelfde rechtspersoon
als verzoekster. Uit bestanden van de Kamer van Koophandel te Amsterdam
blijkt namelijk dat er op 21 juni 1995 door de notaris aangifte van
naamswijziging is gedaan. De statutaire naam van de vereniging Centrumpartij
’96 “Eigen Volk Eerst” werd met ingang van 6 juni 1995 gewijzigd in de
huidige naam van verzoekster. Door het Openbaar Ministerie zal een verzoek
tot ontbinding van verzoekster plaatsvinden. Ook door het Openbaar Ministerie
wordt er vanuit gegaan dat verzoekster en de door de Hoge Raad veroordeelde
partij dezelfde rechtspersonen betreffen.

De wederpartij heeft verzoekster als cliënt geweigerd. Individuele personen
die lid zijn van verzoekster worden echter niet als cliënt geweigerd, tenzij
bij deze personen sprake zou zijn van maatschappelijk onaanvaardbaar gedrag.
Het verschil tussen individuele personen en verzoekster is gelegen in de
manifestatie van hun gedrag. De combinatie van de functie van tweede
secretaris bij verzoekster en het hebben van de politieke overtuiging van
verzoekster is voor de wederpartij dan ook geen reden om deze persoon als
cliënt te weigeren.

De wederpartij vindt het overigens naar haar personeelsleden toe moeilijk te
verteren dat een organisatie die oproept tot discriminatie tegelijkertijd
wordt beschermd op grond van discriminatie.

4. DE OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE

4.1. In geding is de vraag of de wederpartij, door haar weigering om voor
verzoekster een zakelijke girorekening open te stellen, jegens de laatste
onderscheid heeft gemaakt naar politieke gezindheid zoals bedoeld in de
wetgeving gelijke behandeling.

4.2. Artikel 7, eerste lid, onderdeel a, AWGB bepaalt onder meer dat
onderscheid verboden is bij het aanbieden van goederen of diensten indien dit
geschiedt in de uitoefening van een beroep of bedrijf.

Artikel 1 AWGB bepaalt dat de wet onder meer ziet op onderscheid tussen
personen op grond van politieke gezindheid.

Laatstgenoemd artikel stelt tevens dat onder onderscheid zowel direct als
indirect onderscheid begrepen wordt. Onder direct onderscheid wordt verstaan
onderscheid dat verwijst naar een van de in de AWGB genoemde
discriminatiegronden. Indirect onderscheid op grond van politieke gezindheid
is onderscheid, dat op grond van andere hoedanigheden of gedragingen dan
politieke gezindheid direct onderscheid op die grond tot gevolg heeft.

Artikel 12, tweede lid, onderdeel a, AWGB bepaalt dat een verzoek om een
oordeel kan worden ingediend door “degene die meent dat te zijnen nadele een
onderscheid is of wordt gemaakt als bedoeld in deze wet”.

Artikel 12, tweede lid, onderdeel e, AWGB bepaalt dat een verzoek om een
oordeel kan worden ingediend door een vereniging of stichting die in
overeenstemming met haar statuten de belangen behartigt van diegenen in wier
bescherming de AWGB beoogt te voorzien.

4.3. De Commissie dient allereerst de vraag te beantwoorden of het verzoek
van een vereniging waarvan in dit geval sprake is, gelet op de bewoordingen
van de AWGB, door de Commissie kan worden behandeld. De Commissie overweegt
daartoe als volgt.

De wederpartij heeft terecht aangevoerd dat verzoekster niet kan worden
beschouwd als een vereniging zoals bedoeld in artikel 12, tweede lid,
onderdeel e, AWGB. De vraag die echter voorligt is of verzoekster een verzoek
om een oordeel zou kunnen indienen op grond van het bepaalde in artikel 12,
tweede lid, onderdeel a, AWGB.

In artikel 12, tweede lid, onderdeel a, AWGB wordt met het begrip “degene” in
ieder geval gedoeld op een natuurlijk persoon. In de Memorie van Antwoord is
ten aanzien van artikel 1 AWGB gesteld: “(…) dat in de definitie van
onderscheid in artikel 1 wordt gesproken van onderscheid tussen personen.
Daarmee is uitsluitend gedoeld op natuurlijke personen” (Tweede Kamer,
vergaderjaar 1991-1992, 22014, nummer 5, pagina 87/88.).
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat natuurlijke personen als zodanig
ontvankelijk zijn in hun klacht, maar dat dit ten aanzien van rechtspersonen
in beginsel niet het geval is.
Aangezien verzoekster geen natuurlijke persoon is maar een vereniging, dient
derhalve de vraag te worden beantwoord of de Commissie de onderhavige klacht
kan behandelen.

Verzoekster is een politieke partij. Deze wordt gevormd door een groep
personen die een gemeenschappelijke politieke overtuiging hebben. Daarmee
heeft het functioneren van een politieke partij per definitie betrekking op
het functioneren van een groep personen. De wederpartij heeft geweigerd voor
verzoekster een girorekening te openen waardoor deze wordt belemmerd in haar
deelname aan het financiële verkeer. Door deze weigering wordt de deelname
aan het financiële rechtsverkeer van de leden van verzoekster als groep
bemoeilijkt. De weigering van de wederpartij komt er derhalve op neer dat de
leden van verzoekster, ten behoeve van wier gemeenschappelijke overtuiging
verzoekster is opgericht, als groep personen worden benadeeld. Mitsdien is
sprake van een nadeel van en mogelijk onderscheid van (een verzameling van)
natuurlijke personen (Zie voor de vraag, of dit met zich brengt dat een
klacht over het handelen van de wederpartij van een lid van verzoekster
zonder meer kan worden behandeld, het in 2.1. aangeduide oordeel van de
Commissie). Dit leidt tot de conclusie dat de Commissie de onderhavige klacht
kan behandelen.

4.4. Ten aanzien van de vraag of de wederpartij, door de aanvraag van
verzoekster om een girorekening te openen af te wijzen, onderscheid heeft
gemaakt naar politieke gezindheid als bedoeld in de AWGB, overweegt de
Commissie als volgt.

Volgens vaste jurisprudentie van de Commissie is van onderscheid niet alleen
sprake als een van de in de wetgeving gelijke behandeling genoemde gronden
van onderscheid de enige of doorslaggevende reden vormt voor het bestreden
handelen, maar ook als deze daarbij (mede) een rol speelt (Zie onder meer:
Commissie gelijk behandeling 19 maart 1996, oordeel 96-15; Commissie gelijke
behandeling 15 juli 1996, oordeel 96-59;
Commissie gelijke behandeling 2 april 1997, oordeel 97-30;
Commissie gelijke behandeling 31 december 1997, oordeel 97-132.).
Geconstateerd moet worden dat de wederpartij in haar verweerschrift heeft
gesteld dat het actief nastreven van de statutaire doelstellingen van
verzoekster -welke doelstellingen zij verwerpt- door haar worden aangemerkt
als maatschappelijk niet aanvaardbare activiteiten en dat zij zich dan ook
uit dien hoofde verre wenst te houden van een relatie met verzoekster.
Daarmee heeft de wederpartij rechtstreeks verwezen naar de politieke
gezindheid van verzoekster.

Het feit dat de wederpartij ter zitting heeft bestreden dat de politieke
gezindheid van verzoekster mede een rol heeft gespeeld bij haar handelen en
heeft betoogd dat louter criminele en anderszins rechtens ontoelaatbare
gedragingen de grond vormen voor haar weigering, acht de Commissie
onvoldoende overtuigend om tot een andere conclusie te komen. Immers, in het
verweerschrift wordt rechtstreeks verwezen naar de politieke overtuiging van
verzoekster bij de weigering als cliënt, waarbij is gemotiveerd waarom de
politieke overtuiging van verzoekster voor de wederpartij de (hoofd)reden
voor weigering was.

Op grond van het voorgaande acht de Commissie het aannemelijk dat de
politieke gezindheid van verzoekster mede een rol heeft gespeeld bij het
handelen van de wederpartij. De Commissie oordeelt derhalve dat de
wederpartij op dit punt direct onderscheid heeft gemaakt op grond van
politieke gezindheid als bedoeld in de AWGB.

Direct onderscheid op grond van politieke gezindheid is verboden, tenzij
sprake is van een wettelijke uitzondering. Van een dergelijke uitzondering is
in deze zaak geen sprake. Nu de AWGB in casu geen ruimte biedt voor een
nadere afweging tussen enerzijds het verbod op het maken van onderscheid naar
politieke gezindheid en anderzijds de bescherming die de AWGB personen op
grond van hun ras en nationaliteit biedt, oordeelt de Commissie dat sprake is
van een verboden onderscheid naar politieke gezindheid en dat de wederpartij
in strijd heeft gehandeld met de AWGB.

4.5. De wederpartij heeft ter zitting beklemtoond dat haar weigering om
verzoekster als cliënt te accepteren verband houdt met de wijze waarop
verzoekster en haar leden in de publiciteit komen ten gevolge van een reeks
van gedragingen die de wederpartij als maatschappelijk onaanvaardbaar
aanmerkt. Ter illustratie hiervan heeft de wederpartij, onder verwijzing naar
berichtgeving ter zake en overlegging van een lijst daarvan aan de Commissie,
gewezen op mishandelingen, intimidaties en andere strafbare feiten. In dat
verband heeft de wederpartij tevens gewezen op eerdergenoemd arrest van de
Hoge Raad en op de negatieve publiciteit die de reputatie van verzoekster
teniet kan doen. Gelet op hetgeen de wederpartij naar voren heeft gebracht
alsmede gelet op hetgeen in de gedragscode -waarop de wederpartij zich
beroept- is gesteld, acht de Commissie aannemelijk dat de weigering van
verzoekster als cliënt mede verband houdt met genoemde gedragingen en
berichtgeving daarover, alsmede met de negatieve gevolgen daarvan voor de
reputatie van verzoekster.

De wederpartij heeft gesteld dat criminele gedragingen op zichzelf staan en
geen uiting vormen van een politieke overtuiging. De Commissie heeft reeds
eerder geoordeeld dat het begrip politieke gezindheid in de AWGB niet alleen
het huldigen van een politieke overtuiging omvat maar ook gedragingen welke
algemeen beschouwd kunnen worden als een uitdrukking van deze politieke
overtuiging (Commissie gelijke behandeling, 4 februari 1997, oordeel 97-15).
De Commissie stelt hierbij voorop dat gedragingen, die strafbaar gesteld
zijn, van bescherming van de AWGB zijn uitgesloten (Zie voor gedragingen die
reeds hebben geleid tot een rechterlijke veroordeling:
Commissie gelijke behandeling, 31 december 1997, oordeel 97-132.). De
Commissie overweegt dat, voor zover de gedragingen waar de wederpartij naar
verwijst al niet als strafbaar beschouwd moeten worden, deze in ieder geval
zodanig in strijd zijn met hetgeen rechtens toelaatbaar is, dat zij niet
beschouwd kunnen worden als gedragingen die door de AWGB worden beschermd.
Dit leidt tot de conclusie dat de weigering van de wederpartij om verzoekster
als cliënt te accepteren op grond van rechtens ontoelaatbare gedragingen geen
onderscheid oplevert op grond van politieke gezindheid in de zin van de AWGB.
Wat dit betreft heeft de wederpartij derhalve niet in strijd met deze wet
gehandeld.

4.6. Aanbeveling van de Commissie

De gedragscode van de wederpartij is op het punt van eventuele
contractsweigering in algemene bewoordingen geformuleerd. De code sluit
daardoor niet zonder meer uit dat onderscheid zoals verboden in de AWGB wordt
gemaakt. Ter voorkoming van mogelijk onderscheid in de zin van de AWGB bij de
toepassing van de gedragscode beveelt de Commissie de wederpartij aan om in
de gedragscode zelf dan wel anderszins te expliciteren dat het niet aangaan
of beëindigen van een relatie met personen, personenassociaties en bedrijven
op grond van de in de AWGB genoemde persoonskenmerken -waaronder politieke
gezindheid- niet is toegestaan.

5. HET OORDEEL VAN DE COMMISSIE

De Commissie gelijke behandeling spreekt als haar oordeel uit dat Postbank
N.V. te Amsterdam jegens de Nationale Volkspartij/CP ’86 te Amsterdam

– ten aanzien van de weigering een girorekening te openen onder verwijzing
naar rechtens ontoelaatbare gedragingen van leden van de Nationale
Volkspartij/CP ’86 geen onderscheid op grond van politieke gezindheid heeft
gemaakt als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de Algemene
wet gelijke behandeling en derhalve niet in strijd met deze wet heeft
gehandeld;

– ten aanzien van de weigering een girorekening te openen onder rechtstreekse
verwijzing naar de politieke gezindheid van de Nationale Volkspartij/CP ’86
direct onderscheid op grond van politieke gezindheid heeft gemaakt als
bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de Algemene wet gelijke
behandeling en derhalve in strijd met deze wet heeft gehandeld;

Rechters

Mw. mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck (Kamervoorzitter), dhr. mr. M.M. den Boer(lid Kamer), dhr. mr. P.R. Rodrigues (lid Kamer), mw. mr. D. Jongsma(secretaris Kamer)