Instantie: Rechtbank ‘s-Gravenhage z.p. Amsterdam, 23 april 1998

Instantie

Rechtbank ‘s-Gravenhage z.p. Amsterdam

Samenvatting


De vrouw is getrouwd met een Nederlandse man. Deze man heeft haar dochter
erkend. De dochter heeft daardoor de Nederlandse nationaliteit verkregen.
Binnen het huwelijk worden de vrouw en de dochter ernstig mishandeld. De
vrouw scheidt binnen de termijn. Zij krijgt geen verblijfsvergunning op
grond van klemmende redenen van humanitaire aard.
Van eiseres mag worden verwacht dat zij zich in Kameroen staande kan houden.
Aan de Nederlandse nationaliteit van de dochter wordt weinig waarde gehecht.
Het feit dat de dochter de Nederlandse nationaliteit heeft verworven door
middel van erkenning door haar niet-biologische vader en het feit dat er
geen omgangsregeling is, houdt hiermee verband.
Hoewel eiseres door haar ex-echtgenoot is mishandeld, hoe betreurenswaardig
ook, levert op zichzelf onvoldoende grond op voor het verlenen van een
vergunning tot verblijf.

Volledige tekst

Ontstaan en loop van het geding

1. Eiseres, geboren op 17 juli 1965, bezit de Kameroense nationaliteit.
Bij besluit van 30 december 1996 heeft verweerder op de aanvraag om wijziging
van de aan eiseres verleende vergunning tot verblijf van 27 november 1996
afwijzend beslist. Eiseres heeft van 24 april 1997, aangevuld op 12 juni
1997 bezwaar gemaakt. Dit bezwaar is bij besluit van 30 juli 1997 ongegrond
verklaard. Dit besluit is dezelfde dag aan de gemachtigde van eiseres gezonden.
Tegen dit afwijzende besluit heeft eiseres bij beroepschrift van 26 augustus
1997, aangevuld op 11 februari 1998 en 25 februari 1998, beroep ingesteld
bij de rechtbank. Op 23 januari 1998 zijn de op de zaak betrekking hebbende
stukken van verweerder ter griffie ontvangen. In het verweerschrift van
24 februari 1998 heeft verweerder geconcludeerd tot ongegrondverklaring
van het beroep.

2. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 maart 1998. Eiseres
is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door mr H.L.M. Lichteveld,
advocaat te Amsterdam. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door
gemachtigde mr. drs P.M. Koeman, juridisch medewerker werkzaam bij advocaten
& notarissen Pels Rijcken & Droogleever Fortuijn te ‘s-Gravenhage. Tevens
was ter zitting aanwezig een tolk in de Franse taal.

II. Overwegingen

1. Aan de orde is de vraag of het bestreden besluit in rechte stand kan
houden.

2. Bij de beantwoording van die vraag gaat de rechtbank uit van de volgende
feiten. Eiseres is op 13 juli 1995 in Kameroen in het huwelijk getreden
met H, geboren op 6 september 1946, van Nederlandse nationaliteit. Eiseres
is op 29 december 1995 samen met haar dochter D, geboren op 24 juli 1987,
Nederland binnengekomen. De dochter van eiseres heeft in januari 1996 de
Nederlandse nationaliteit verworven doordat H haar heeft erkend. Op 3 januari
1996 heeft eiseres verzocht om verlening van een vergunning tot verblijf
met als doel verblijf bij Nederlandse echtgenoot. Op 27 november 1996 is
de gevraagde vergunning verleend. Uit ambtelijke informatie van 3 december
1996 van de vreemdelingendienst te W gebleken dat het huwelijk tussen eiseres
en H in ieder geval sinds november 1996 feitelijk is verbroken.

3. Eiseres meent dat klemmende redenen van humanitaire aard tot toelating
nopen. Daartoe voert zij aan dat zij weliswaar niet voldoet aan het beleid
inzake voortgezet verblijf na verbreking huwelijk, echter wel is sprake
van klemmende redenen van humanitaire aard. Eiseres en haar dochter zijn
tijdens het huwelijk met H ernstig mishandeld en tevens is sprake van verkrachting
dan wel seksueel misbruik. In dit verband heeft eiseres aangifte gedaan
bij de politie, heft zij telkenmale bij de vreemdelingendienst melding
gemaakt van de gebeurtenissen en heeft zij gedurende enige tijd in een
Blijf-van-mijn-
ijf-huis verbleven. Eiseres beroept zich in dit verband op hetgeen per
17 december 1997 is opgenomen in hoofdstuk B1/2.4 van de Vreemdelingencirculaire
1994 met betrekking tot vrouwen wier relatie is verbroken ten gevolge van
seksueel geweld. Deze kunnen dientengevolge in aanmerking komen voor een
vergunning tot verblijf. Voorts is eiseres van mening dat onvoldoende gewicht
wordt toegekend aan het feit dat eiseres de zorg heeft voor haar schoolgaande
dochter van Nederlandse nationaliteit. De dochter is inmiddels ingeburgerd
in de Nederlandse samenleving. Tot slot voert eiseres aan dat zij in de
bezwaarfase gehoord had dienen te worden.

4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat voortgezet verblijf aan eiseres
op juiste gronden is geweigerd. Niet is gebleken van dusdanige klemmende
redenen van humanitaire aard dat dit tot verblijfsaanvaarding had dienen
te leiden. In dit verband merkt verweerder op dat hoewel eiseres door haar
(ex-)echtgenoot seksueel is mishandeld, hoe betreurenswaardig ook, dit
op zich zelf onvoldoende grond oplevert voor het verlenen van een vergunning
tot verblijf. Van belang hierbij is dat eiseres en haar dochter zijn geboren
en getogen in Kameroen en van hen kan en mag worden verwacht dat zij zich
aldaar staande kunnen houden op dezelfde wijze als dat voor hun komst naar
Nederland is geschied. Gelet op de korte verblijfsduur in Nederland valt
niet in te zien dat zij Kameroen, waar zij tot 29 december 1995 heeft verbleven,
is ontgroeid. Dat eiseres als alleenstaande moeder in Kameroen problemen
zal ondervinden vormt evenmin reden om in het verblijf van eiseres hier
te lande te berusten. Immers, ook voor de komst van eiseres en haar dochter
naar Nederland heeft zij als alleenstaande moeder aldaar geleefd. Niet
gebleken is dat zij voor haar komst naar Nederland op 29 december 1995
hierdoor op sociaal en maatschappelijk gebied problemen heeft ondervonden.
Op geen enkele wijze is gebleken dat eiseres en haar dochter zodanig in
de Nederlandse samenleving zijn geworteld dat zij niet meer zouden kunnen
aarden in de Kameroense samenleving.
Gezien de leeftijd van de dochter van eiseres en de korte periode dat zij
in Nederland is, kan van haar redelijkerwijs worden gevergd om eiseres
naar het land van herkomst te volgen. Daarbij is nog in aanmerking genomen
dat zij de Nederlandse nationaliteit heeft verworven door erkenning – toen
zij reeds acht jaar oud was – door de (ex-)echtgenoot van eiseres, die
niet haar natuurlijke vader is en dat tussen laatstgenoemde en de dochter
geen omgangsregeling bestaat. Dat de levensomstandigheden in Kameroen minder
rooskleurig zijn dan die in Nederland, betekent niet dat de positie van
eiseres en haar dochter verschilt van die van vele van hun landgenoten
aan wie om die reden evenmin verblijf hier te lande kan worden toegestaan.

5. De rechtbank overweegt het volgende.

6. Verweerder heeft in het bestreden besluit gesteld dat op grond van artikel
32, tweede lid, Vreemdelingenwet van het horen is afgezien.
Ingevolge artikel 32, tweede lid, Vreemdelingenwet kan van het horen worden
afgezien, indien verweerder bepaalt dat uitzetting op grond van het eerste
lid niet achterwege blijft. Verweerder heeft op 10 juli 1997 bepaald dat
eiseres de beslissing op het bezwaar niet in Nederland mag afwachten. Verweerder
is op deze beslissing niet teruggekomen en heeft eiseres evenmin alsnog
uitstel van vertrek verleend. Teneinde te beoordelen of verweerder terecht
van het horen heeft afgezien, dient de rechtbank daarom de vraag te beantwoorden
of de schorsingsbeslissing ten tijde van de bestreden beschikking rechtmatig
was in de zin van artikel 32, eerste lid, Vreemdelingenwet.
Gelet op de motivering van het primaire besluit in samenhang beziend met
hetgeen in bezwaar is aangevoerd kan naar het oordeel van de rechtbank
niet zonder meer worden gesteld dat het bezwaar gericht tegen de weigering
eiseres een vergunning tot verblijf te verlenen, ten tijde van de bestreden
beschikking geen redelijke kans van slagen had. De rechtbank concludeert
dat verweerder ten tijde van de bestreden beschikking op grond van artikel
32, tweede lid, Vreemdelingenwet niet van het horen heeft kunnen afzien
en leverde artikel 7:3 Awb ook geen grond op om van het horen af te zien.

7. Nu verweerder in strijd met de hoorplicht heeft gehandeld, is het beroep
in zoverre gegrond en dient het bestreden besluit te worden vernietigd.

8. Ingevolge het bepaalde in artikel 8:72, derde en vierde lid Awb heeft
de rechtbank na vernietiging de bevoegdheid zelf in de zaak te voorzien.
Gelet op hetgeen in bezwaar is aangevoerd – waarbij met name verwezen wordt
naar een ambtsedig opgemaakt proces-verbaal van 21 april 1997 – en hetgeen
in de onderhavige procedure naar voren is gebracht, acht de rechtbank zich
voldoende voorgelicht om zich thans een inhoudelijk oordeel te vormen omtrent
de vraag of verweerder de vergunning tot verblijf van eiseres mocht intrekken.
Naar het oordeel van de rechtbank is onvoldoende aannemelijk dat het horen
van eiseres nog een nieuw licht op de zaak zou kunnen werpen. Dienaangaande
overweegt de rechtbank het volgende.

9. Ingevolge artikel 11 lid 5 Vw kan het verlenen van een vergunning tot
verblijf aan een vreemdeling worden geweigerd op gronden aan het algemeen
belang ontleend.

10. Verweerder voert bij de toepassing van dit artikellid het beleid dat
vreemdelingen niet voor toelating in aanmerking komen, tenzij met hun aanwezigheid
hier te lande een wezenlijk Nederlands belang is gediend, dan wel klemmende
redenen van humanitaire aard of verplichtingen voortvloeiende uit internationale
overeenkomsten tot toelating nopen. Dit beleid is neergelegd in de Vreemdelingencirculaire
(Vc).

11. Niet gesteld noch gebleken is dat met de aanwezigheid van eiseres hier
te lande een wezenlijk Nederlands belang wordt gediend.

12. Voorts is vast komen te staan dat eiseres niet in aanmerking komt voor
voortgezet verblijf. Eiseres voldoet immers niet aan de voorwaarden zoals
gesteld aan voortgezet verblijf na verbreking huwelijk, neergelegd in hoofdstuk
B1/2.2 Vc 1994.

13. Evenmin is gebleken dat eiseres aan enige andere door verweerder gehanteerde
beleidsregel aanspraak op toelating kan ontlenen.

14. Thans ligt de vraag voor of het verblijf van eiseres wegens klemmende
redenen van humanitaire aard behoort te worden aanvaard. Met verweerder
en op de door verweerder aangevoerde gronden, zoals weergegeven onder rechtsoverweging
4, is de rechtbank van oordeel dat bovengenoemde vraag ontkennend dient
te worden beantwoord.

15. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank in dit geval
in staat zelf in de zaak te voorzien. Waar het bestreden besluit materieel
juist was, zal de rechtbank bepalen dat de rechtsgevolgen van het bestreden
besluit geheel in stand blijven.

16. Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder als in het ongelijk
gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met
de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten
maken. Deze kosten zijn begroot op ƒ 1.420,= als kosten van rechtsbijstand.

17. Ingevolge artikel 8:74 lid 1 Awb dient het griffierecht te worden vergoed
door de rechtspersoon, aangewezen door de rechtbank.

De rechtbank beslist daarom als volgt.

III. Beslissing

De rechtbank

1. verklaart het beroep gegrond;
2. vernietigt het bestreden besluit;
3. bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
4. wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding
van het door eiseres betaalde griffierecht ad ƒ 210,=;
5. veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op ƒ 1.420,= (zegge
veertienhonderdtwinig gulden), te betalen door de Staat der Nederlanden
aan de griffier.

Rechters

Mr Wildenburg