Instantie: Hoge Raad der Nederlanden, 21 april 1998

Instantie

Hoge Raad der Nederlanden

Samenvatting


Een man geeft een mannelijke kennis tegen diens zin een tongzoen. De man
wordt door het Hof ‘s-Gravenhage veroordeeld voor verkrachting en feitelijke
aanranding van de eerbaarheid tot twee jaar gevangenisstraf, waarvan zes
maanden voorwaardelijk. De verdachte stelt cassatie in.
De Hoge Raad oordeelt dat de term seksueel binnendringen ieder binnendringen
van het lichaam met een seksuele strekking omvat. De wetgever heeft geen
beperking willen aanbrengen in de wijze waarop het lichaam is
binnengedrongen. De Hoge Raad stelt dat ook ogenschijnlijk minder ernstige
vormen van binnendringen van het lichaam als een ingrijpende aantasting van
de lichamelijke integriteit kunnen worden ervaren en even kwetsend kunnen
zijn als gedwongen geslachtsgemeenschap. Het beroep wordt verworpen.

Volledige tekst

1. De bestreden einduitspraak

Het hof heeft in hoger beroep -met vernietiging van een vonnis van de
Arrondissementsrechtbank te Rotterdam van 8 augustus 1996 -de verdachte ter
zake van “verkrachting”en “feitelijke aanranding van de eerbaarheid”
veroordeeld tot vierentwintig maanden gevangenisstraf, waarvan zes maanden
voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Voorts heeft het Hof de
vordering van de benadeelde partij toegewezen in voege als in het arrest
vermeld.
De bestreden uitspraak is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit

2. Het cassatieberoep

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr D. Vermaat,
advocaat te Barendrecht, een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur
is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

3. De conclusie van het Openbaar Ministerie

De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van het
bestreden arrest voorzover inhoudende de beslissing waarbij het bewezene, als
verkrachting is gekwalificeerd, de aanhaling van art. 242 Sr en de
strafoplegging, en tot verwijzing van de zaak naar een aangrenzend hof
teneinde in zoverre opnieuw te worden berecht en afgedaan.

4. Beoordeling van het middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 101a RO,
geen nadere motivering aangezien het middel niet noopt tot beantwoording van
rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of van de rechtsontwikkeling.

5. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak

5.1 gelet op de omstandigheid dat het Hof het bewezenverklaarde mede heeft
gekwalificeerd als “verkrachting”, heeft het Hof klaarblijkelijk geoordeeld
dat het bewezenverklaarde, voorzover inhoudende dat de verdachte zijn tong in
de mond van het slachtoffer heeft gebracht en gehouden, kan worden aangemerkt
als ‘seksueel binnendringen’ als bedoeld in art. 242 Sr. Zoals de Hoge Raad
heeft geoordeeld in zijn arrest van 22 februari 1994, NJ 1994, 379, moet op
grond van de wetsgeschiedenis worden aangenomen dat de term ‘seksueel
binnendringen’ in art. 242 Sr. ieder binnendringen van het lichaam met een
seksuele strekking omvat.
De vraag kan worden gesteld of voor wat het toepassingsbereik van die
bepaling betreft niettemin een uitzondering moet worden gemaakt voor die
gevallen waarin de wijze waarop het lichaam is binnengedrongen objectief niet
op één lijn kan worden gesteld met het binnendringen met een lichaamsdeel in
anus of vagina. Die vraag moet ontkennend worden beantwoord. Naar volgt uit
het eerdergenoemde arrest van de Hoge Raad dwingt de wetsgeschiedenis tot de
opvatting dat de wetgever voor wat de toepassing van art. 242 Sr. betreft
geen beperking heeft willen aanbrengen in de wijze waarop het lichaam is
binnengedrongen.
Dat strookt ook met de ratio van die bepaling, te weten de bescherming van de
(seksuele) integriteit van het lichaam. Ook ogenschijnlijk minder ernstige
vormen van binnendringen van het lichaam met een seksuele strekking kunnen
immers als een ingrijpende aantasting van de lichamelijke integriteit worden
ervaren en kunnen even kwetsend zijn als gedwongen geslachtsgemeenschap.
Gelet op de aldus door de wetgever beoogde reikwijdte van art. 242 Sr kan de
toepasselijkheid van die bepaling dan ook niet afhankelijk worden gesteld van
de wijze waarop het lichaam is binnengedrongen en de aard en de ernst
daarvan, nog daargelaten dat een dergelijke differentiatie op gespannen voet
zou staan met de eisen die vanuit een oogpunt van rechtszekerheid aan de
afgrenzing van de desbetreffende strafbepaling moeten worden gesteld.

5.2 In het licht van het vorenoverwogene geeft het oordeel van het Hof dat
het bewezenverklaarde mede ‘verkrachting’ oplevert, geen blijk van een
onjuiste rechtsopvatting, terwijl het evenmin onbegrijpelijk is.

6. Slotsom

Nu het middel niet tot cassatie kan leiden terwijl de Hoge Raad ook geen
grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren
te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.

7. Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.

Rechters

Mrs Haak als voorzitter, Davids, Bleichrodt, Koster en Aaftink