Instantie: Rechtbank Groningen, 20 april 1998

Instantie

Rechtbank Groningen

Samenvatting


Man en vrouw belanden na een nacht feestvieren enigszins beschonken in
bed. De vrouw was haar sleutel kwijt waarop de man haar een slaapplaats
aanbood. De twee speelden samen in een band en hadden al vaker samen de
nacht doorgebracht zonder dat er sprake was van seks. De man wordt ten
laste gelegd dat hij de vrouw volgens art. 243 Sr in bewusteloze toestand
verkracht heeft. Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting is
gebleken dat de vrouw sliep toen de in de tenlastelegging omschreven handelingen
plaatsvonden. De rechtbank is, gezien de wetsgeschiedenis en de jurisprudentie
met betrekking tot het tenlastegelegde art. 243 Sr, waaruit blijkt dat
een beperkte uitleg dient te worden gegeven aan de ‘staat van bewusteloosheid’
en ‘lichamelijke onmacht’, van oordeel dat in casu niet bewezen kan worden
dat de vrouw in staat van bewusteloosheid of lichamelijke onmacht verkeerde.

Volledige tekst

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd: dat

hij op of omstreeks 1 januari 1997 in de gemeente Groningen, met een persoon
genaamd W, van wie hij, verdachte, wist dat die W in staat van bewusteloosheid
of lichamelijke onmacht verkeerde, dan wel aan een zodanige gebrekkige
ontwikkeling of ziekelijke stoornis van haar geestvermogens leed dat die
W niet of onvolkomen in staat was haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar
te maken of daartegen weerstand te bieden, een of meer handeling(en) heeft
gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen
van het lichaam van die W hebbende verdachte zijn, verdachtes, penis in
de vagina van die W gebracht, geduwd:
art. 243 Wetboek van Strafrecht

althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen,
dat

hij op of omstreeks 1 januari 1997 in de gemeente Groningen zich opzettelijk
oneerbaar op een niet openbare plaats, te weten in een woning, gelegen
aan de (…) met ontbloot geslachtsdeel heeft bevonden, terwijl daarbij
een persoon, genaamd W, haars ondanks tegenwoordig was;
art. 239 ahf/sub 3 Wetboek van Strafrecht

Bewezenverklaring

Met betrekking tot het primair tenlastegelegde overweegt de rechtbank het
volgende.

Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat aangeefster
sliep toen de in de telastelegging omschreven handelingen plaatsvonden.
De rechtbank is, gezien de wetsgeschiedenis en de jurisprudentie met betrekking
tot het tenlastegelegde artikel 243 van het Wetboek van Strafrecht waaruit
blijkt dat een beperkte uitleg dient te worden gegeven aan de ‘staat van
bewusteloosheid’ en ‘lichamelijke onmacht’, van oordeel dat in casu niet
bewezen kan worden dat de aangeefster W in staat van bewusteloosheid of
lichamelijke onmacht verkeerde.

Er dient dus vrijspraak te volgen voor het primair tenlastegelegde.

De rechtbank acht evenmin wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte
het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan. De verdachte moet daarvan
worden vrijgesproken.
Te dien aanzien overweegt de rechtbank dat uit het dossier noch uit het
onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de verdachte het opzet heeft
gehad om de eerbaarheid te schenden. Evenmin is er grond om aan te nemen
dat de verdachte bij het naar bed gaan welbewust rekening heeft gehouden
met de mogelijkheid dat hij zich zou komen te bevinden in een situatie
als door de officier van justitie tenlastegelegd en dat verdachte voorwaardelijk
zijn opzet daarop heeft gericht.

Rechters

Mrs Haak, Davids, Schipper, Corstens, Aaftink