Instantie: Commissie gelijke behandeling, 14 april 1998

Instantie

Commissie gelijke behandeling

Samenvatting


Verzoeker werkte als calculator bij een bedrijf op het gebied van
internationale tentoonstellingsbouw. Bij het bedrijf waren 46 werknemers in
dienst. Verzoeker was de enige medewerker van allochtone afkomst. Verzoeker
werd door de wederpartij met onmiddellijke ingang geschorst in afwachting van
een ontbindingsprocedure bij de kantonrechter, omdat verzoeker zijn chef
bedreigd zou hebben. Volgens verzoeker hadden de gebeurtenissen die tot zijn
schorsing leidden, te maken met zijn afkomst.
De Commissie oordeelt dat verzoeker onzorgvuldig is behandeld door zijn chef
en dat het incident dat tot de schorsing heeft geleid niet eenzijdig aan
verzoeker kan worden verweten. Nu verzoeker de enige allochtone werknemer
was, is het begrijpelijk dat hij de indruk kreeg dat het onzorgvuldig
handelen samenhing met zijn etnische afkomst. Aangezien onbetwist is dat
verzoeker is geschorst vanwege de bedreigende uitlatingen jegens zijn chef
concludeert de Commissie dat niet aannemelijk is geworden dat onderscheid op
grond van ras bij de schorsing mede een rol heeft gespeeld.

Volledige tekst

1. HET VERZOEK

1.1. Op 13 maart 1998 verzocht de heer (….) te Nieuwegein
(hierna: verzoeker) de Commissie gelijke behandeling met spoed haar oordeel
uit te spreken over de vraag of door (….) te Maarssen (hierna: de
wederpartij) jegens hem onderscheid wordt gemaakt zoals verboden in de
Algemene wet gelijke behandeling (hierna: AWGB).

1.2. Verzoeker is in dienst bij de wederpartij als calculator.
Op 12 maart 1998 werd verzoeker door de wederpartij met onmiddellijke ingang
geschorst in afwachting van een ontbindingsprocedure bij de kantonrechter.
Verzoeker is van mening dat de gebeurtenissen die tot zijn schorsing hebben
geleid, te maken hebben met het feit dat hij de enige gekleurde medewerker is
op zijn afdeling. Volgens verzoeker maakt de wederpartij door het schorsen
van verzoeker en de voorgenomen beëindiging van de arbeidsovereenkomst,
onderscheid op grond van ras.

2. DE LOOP VAN HET ONDERZOEK

2.1. De Commissie heeft het verzoek in behandeling genomen en besloten de
zaak in een versnelde procedure te behandelen. Partijen hebben hun
standpunten schriftelijk toegelicht.

2.2. Vervolgens zijn partijen opgeroepen en hebben zij hun standpunten
mondeling toegelicht tijdens een zitting op 31 maart 1998.

Bij de zitting waren aanwezig:

van de kant van verzoeker
– dhr. (….) (verzoeker)

van de kant van de wederpartij
– dhr. (….) (algemeen directeur)
– dhr. (….) (manager operations)
– dhr. (….) (voormalig afdelingschef)

van de kant van de Commissie:
– mw. mr. L.Y. Gonçalves-Ho Kang You (Kamervoorzitter)
– dhr. prof. mr. A.W. Heringa (lid Kamer)
– dhr. drs. B. van Schijndel (lid Kamer)
– mw. mr. I.M. Hidding (secretaris Kamer)

2.3. Het oordeel is vastgesteld door Kamer II van de Commissie.
In deze Kamer hebben zitting de leden als vermeld onder 2.2.

3. DE RESULTATEN VAN HET ONDERZOEK

De feiten

3.1. De wederpartij is een bedrijf op het gebied van internationale
tentoonstellingsbouw. De activiteiten van de wederpartij hebben onder meer
betrekking op tentoonstellings- en interieurarchitectuur, organisatie, hout-
en systeembouw, decoraties en zeefdruk. Het bedrijf telt 46 werknemers,
waarvan alleen verzoeker van allochtone afkomst is.

3.2. Verzoeker is sinds 9 oktober 1995 als calculator in dienst van de
wederpartij, op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd.
Verzoeker is werkzaam op de afdeling calculatie, die onderdeel vormt van de
afdeling productie. Op de productie-afdeling werken 25 personen. Op de
calculatieafdeling werken twee personen, verzoeker en de heer A. Op 5 januari
1998 kwam de heer G bij de wederpartij in dienst als manager operations. Hij
werd de nieuwe chef van verzoeker. Tot de komst van de heer G was de heer A
hoofd van de afdeling calculatie. Sindsdien is heer A werkzaam als collega
van verzoeker.

3.3. De heer A heeft als afdelingschef halfjaarlijks functioneringsgesprekken
met verzoeker gevoerd. Daarvan werden geen schriftelijke verslagen opgesteld.
Er zijn twee beoordelings-gesprekken met verzoeker gevoerd, op 23 mei 1996 en
op 22 mei 1997. Uit de beoordelingsformulieren blijkt dat het functioneren
van verzoeker op bijna alle punten voldoende werd beoordeeld en dat hij op
enkele punten goed scoorde. Alleen op het punt van ontplooien van
initiatieven scoorde hij matig bij het laatste beoordelingsgesprek.

3.4. Op 6 maart 1998 werd een functioneringsgesprek met verzoeker gevoerd
door de manager operations en de voormalige afdelingschef (heer A).
De inhoud van genoemd gesprek werd op 9 maart 1998 door de
manager operations aan verzoeker bevestigd. Uit de brief blijkt dat de
wederpartij niet tevreden was over het functioneren van verzoeker. De brief
bevat de volgende punten van kritiek:
– het werktempo van verzoeker is beneden het gewenste niveau
– verzoeker heeft een ongeïnteresseerde houding, wat blijkt uit:
. het lezen van de krant onder werktijd
. het doen van rek- en strekoefeningen achter het bureau
. met het hoofd in de armen op het bureau gaan liggen
. bij het raam gaan staan en enige tijd naar buiten staan
kijken
. dromerig voor zich uit uitkijken
– de kwaliteit van het werk is beneden het gewenste niveau,
verzoeker moet nog elke dag gecontroleerd en verbeterd worden
– verzoeker interesseert zich niet voor de activiteiten en
bezigheden op andere afdelingen.

In de brief wordt een vervolggesprek met verzoeker aangekondigd op een
termijn van drie weken na dagtekening van de brief om over het functioneren
van verzoeker in de tussenliggende periode te praten.

3.5. Na ontvangst van de brief van 9 maart 1998 heeft verzoeker aan de
wederpartij gevraagd om een gesprek over de inhoud van de brief. Dit gesprek
vond plaats op 12 maart 1998 en de inhoud van dit gesprek werd door de
algemeen directeur bij brief van dezelfde datum aan verzoeker bevestigd. In
deze brief wordt gerefereerd aan een woordenwisseling in de ochtend van 12
maart 1998 tussen verzoeker en de manager operations. Verzoeker zou zich
dreigend hebben uitgelaten tegenover de manager operations. Hij is om die
reden met onmiddellijke ingang geschorst in afwachting van een
ontbindingsprocedure bij de kantonrechter. Op 16 maart 1998 heeft de
wederpartij een verzoek tot ontbinding van de arbeids-verhouding bij de
kantonrechter ingediend, primair wegens gewichtige redenen en secundair
wegens verstoorde arbeidsverhoudingen.

De standpunten van partijen

3.6. Verzoeker stelt het volgende.

De manager operations van de wederpartij is sinds twee maanden de nieuwe
afdelingschef van verzoeker. Hij heeft verzoeker er een keer op aangesproken
dat deze tijdens werktijd de krant zat te lezen. Het was een paar minuten
over acht. Enige tijd nadien zat zijn collega de krant te lezen en daar werd
door de afdelingschef niets van gezegd.

Op 6 maart 1998 werd hij door de manager operations omstreeks 13.30 uur
uitgenodigd voor een functioneringsgesprek. Zijn
collega die voorheen zijn afdelingschef was, werd daarbij ook uitgenodigd.
Tijdens dit gesprek kreeg verzoeker te horen dat hij niet goed functioneerde.
De afdelingschef gaf aan dat hij de eer aan verzoeker wilde laten en
adviseerde hem elders te solliciteren. Als dat lukte zou de wederpartij hem
twee maanden salaris meegeven. De inhoud van dit gesprek zou schriftelijk
worden bevestigd.
Verzoeker kreeg vervolgens tot zijn verbazing een brief met
leugens en kinderachtige opmerkingen, waarover in het
functioneringsgesprek niet gesproken was.

Verzoeker is het niet eens met de aanmerkingen op zijn
functioneren zoals geformuleerd in bedoelde brief van
9 maart 1998. Verzoeker is eenmaal met zijn hoofd op zijn armen gaan liggen
omdat hij hoofdpijn had. Hij doet wel eens rek- en strekoefeningen achter
zijn bureau. Dit is overeenkomstig het advies van de ARBO-dienst aan
werknemers die langdurig achter een beeldscherm werken. Zijn collega doet dat
ook. Verzoeker heeft naar buiten staan kijken tijdens het uitdraaien van een
calculatie. Iedere werknemer kijkt weleens dromerig voor zich uit. Over de
opmerking van de wederpartij dat verzoeker zich niet interesseert voor andere
afdelingen is nooit met verzoeker gesproken.

Verzoeker was ontdaan over de inhoud van de brief en heeft de manager
gevraagd om een gesprek op korte termijn. In het gesprek dat op 12 maart 1998
plaatsvond werd hij erg emotioneel over de leugens en kinderachtigheden die
in de brief waren vermeld.
Hij heeft toen gedreigd de chef te zullen slaan op de eerste dag waarop hij
werkloos zou zijn.

Nadat verzoeker dit dreigement had geuit, werd hij bij de
directeur van de wederpartij geroepen. Verzoeker kreeg daar te horen dat er
een onwerkbare situatie was ontstaan en dat hij geschorst werd. De chef van
verzoeker kreeg de kans om zijn verhaal in het bijzijn van zijn collega te
doen, terwijl
verzoeker niet in de gelegenheid werd gesteld zijn relaas door getuigen te
laten ondersteunen.

Verzoeker is van mening dat hij ongelijk behandeld wordt omdat hij op de
afdeling de enige persoon met een zwarte huidskleur is. Hij geeft ter zitting
aan dat dit niet is geschied door de
algemeen directeur, die hem heeft aangenomen, en zijn collega met wie hij een
goede verstandhouding heeft. Ten aanzien van de nieuwe manager heeft hij in
dit opzicht ernstige twijfels door de bejegening die hij de afgelopen maanden
van diens zijde heeft ondervonden.

3.7. De wederpartij stelt het volgende.

De directeur is op de hoogte van het feit dat men al enige tijd niet tevreden
is over het functioneren van verzoeker. Ter zitting geeft de directeur aan
dat hij bij het besluit over de vaste aanstelling van verzoeker reeds
twijfels had geuit over diens functioneren. De afdelingschef heeft destijds
een lans voor hem gebroken. De directeur heeft verzoeker toen bij zich
geroepen en gezegd dat hij een vast dienstverband zou krijgen maar dat er wel
wat punten van kritiek waren. Verzoeker heeft toegezegd dat hij eraan zou
werken.

Naar aanleiding van klachten van een klant heeft de directeur op 20 juni 1997
een gesprek met verzoeker gehad. Daarbij heeft hij hem aan de hand van een
aantal dossiers gewezen op onzorgvuldigheden en ook op fouten in calculaties
en heeft hij zijn onvrede daarover geuit. Afgesproken werd dat de
afdelingschef (de heer A) voortaan alles zou controleren.

In het functioneringsgesprek van 6 maart 1998 is verzoeker in de gelegenheid
gesteld op alle kritiekpunten te reageren. Hij heeft daar geen gebruik van
gemaakt en slechts gevraagd “is dat alles”. Vervolgens hebben partijen
gesproken over het scheiden der wegen. Verzoeker heeft aan de wederpartij
gevraagd te komen met een voorstel tot beëindiging van de arbeidsrelatie.

In het gesprek op 12 maart 1998, dat naar aanleiding van de brief van 9 maart
plaatsvond, heeft verzoeker de manager operations uitgenodigd om het verschil
van mening over zijn functioneren letterlijk uit te vechten. Vervolgens heeft
verzoeker in aanwezigheid van zijn collega aan zijn chef meegedeeld, dat hij
op moest passen en dat hij de eerste werkloosheidsdag beter niet aanwezig zou
kunnen zijn, want dan waren de gevolgen voor diens rekening. Verzoeker doelde
daarbij op de situatie dat hij ontslag zou krijgen op basis van de argumenten
die de wederpartij in de brief van 9 maart 1998 had vastgelegd. Verzoeker zou
de manager operations in dat geval lichamelijk afstraffen. Verzoeker heeft
dit in dreigende taal meegedeeld. De manager operations heeft dit als een
serieuze bedreiging opgevat en de politie ingelicht. Verzoeker is geschorst
in afwachting van een ontbindingsprocedure bij de kantonrechter omdat de
wederpartij niet accepteert dat personeelsleden van het bedrijf door
medewerkers bedreigd worden.

3.8. De heer A, voormalig afdelingschef, thans als collega van
verzoeker werkzaam, verklaart het volgende.

De heer A stelt dat hij verzoeker in het verleden altijd goed beoordeeld
heeft. Hij bevestigt dat er kritiek was op het
functioneren van verzoeker toen het besluit genomen moest worden om aan
verzoeker een contract voor onbepaalde tijd te verlenen. Hij heeft verzoeker
ook aangegeven wat de punten van kritiek waren. Er is daarna vooruitgang
geboekt. De laatste maanden is de kwaliteit van het werk van verzoeker iets
naar beneden gegaan. Hij heeft hem bij controles daarop gewezen. Hij heeft
verzoeker niet aangegeven dat zijn werk achteruitging, maar wel dat naar zijn
mening de prestaties van verzoeker op sommige punten achterbleven bij wat hij
potentieel in hem zag. De punten van kritiek waren echter naar zijn mening
niet van zodanige aard dat dit aanleiding gaf tot een negatieve beoordeling.

De heer A bevestigt dat de gesprekken in hoofdlijnen zijn
verlopen zoals door verzoeker weergegeven. Bij het gesprek van
6 maart 1998 heeft de manager operations hem gevraagd wat hij vond van het
functioneren van verzoeker. Hij heeft geantwoord: “Ik geef toe dat verzoeker
de laatste tijd iets minder functioneert”.
De manager refereerde vervolgens aan het lezen van de krant en stelde
verzoeker voor een andere baan te zoeken onder aanbieding van een
schadevergoeding ter hoogte van twee maanden salaris.
In het gesprek op 12 maart 1998 heeft hij aan de manager
operations meegedeeld dat verzoeker niet tot 8.30 uur de krant had gelezen,
maar dat 8.05 uur waarschijnlijker was. De manager operations antwoordde:
“Dat kan zijn, maar ik heb het zo
ervaren”. In dit verband verklaart de heer A. dat hij zelf ook is
aangesproken op het lezen van de krant in werktijd. Het gesprek verliep van
de zijde van verzoeker vrij emotioneel. Verzoeker reageerde op de punten in
de brief van 9 maart en vroeg de afdelingschef: “Blijf je erbij?”. Toen deze
ja zei heeft verzoeker aangegeven dat als hij ontslagen zou worden, hij
daarna beter niet op het werk kon verschijnen. Verzoeker gaf daarna aan dat
de heer A weer als calculator werkzaam was en niet meer als afdelingschef.
Voor twee voltijd calculators zou geen plek zijn in het bedrijf. Als de
manager had aangegeven dat hij op deze zakelijke gronden de arbeidsverhouding
wilde beëindigen had hij met verzoeker een deal gehad en was er niets aan de
hand geweest.

3.9. De heer G, manager operations, verklaart dat zijn onvrede over het
functioneren van verzoeker betrekking had op de houding van verzoeker. Hij
werkte wel, maar daar was ook alles mee gezegd. Iemand in zijn positie moet
helder en snel werken. Uit diverse hoeken bereikten hem klachten over de
kwaliteit van de calculaties, gebrek aan overleg met de andere afdelingen en
over de aanpak van de calculaties. Dit alles bracht hem ertoe om op een
beëindiging van de arbeidsovereenkomst aan te sturen. In de brief van 9 maart
1998 heeft hij aangegeven over een aantal weken verder te willen praten. Hij
had echter niet het gevoel dat er iets zou veranderen. In zijn ogen moest het
dienstverband beëindigd worden.

4. DE OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE

4.1. In geding is de vraag of de wederpartij jegens verzoeker
onderscheid naar ras heeft gemaakt bij de beëindiging van de
arbeidsverhouding zoals bedoeld in artikel 5 lid 1 sub b AWGB.

Artikel 5 lid 1 sub b AWGB verbiedt in samenhang met artikel
1 AWGB onderscheid tussen personen onder meer op grond van ras bij de
beëindiging van de arbeidsverhouding.

Artikel 1 AWGB bepaalt dat onder onderscheid onder andere wordt verstaan
onderscheid tussen personen op grond van ras.
Het begrip ras in de AWGB moet overeenkomstig het Internationaal Verdrag
inzake de uitbanning van elke vorm van rassendiscriminatie en vaste
jurisprudentie van de Hoge Raad ruim worden uitgelegd en omvat tevens:
huidskleur, afkomst, of nationale of etnische afstamming (Tweede Kamer,
vergaderjaar 1990-1991, 22 014, nr. 3, pag. 13.).

Volgens vaste jurisprudentie van de Commissie is niet alleen sprake van
verboden onderscheid op grond van ras als deze grond de uitsluitende
aanleiding voor een ongelijke behandeling vormt. Daarvan is ook sprake als
onderscheid op grond van ras mede aanleiding vormt tot ongelijke behandeling
(Zie onder meer Commissie gelijke behandeling 13 november 1995, oordeel
95-17.).

Ter beantwoording van de in het geding zijnde vraag overweegt de Commissie
het volgende.

4.2. De Commissie rekent het niet tot haar taak te beoordelen of de redenen
voor de schorsing en de (voorgenomen) beëindiging van de arbeidsverhouding
rechtsgeldig zijn; de taak van de Commissie is te beoordelen of door de
wederpartij daarbij (mede) onderscheid op grond van ras wordt gemaakt (Zie
onder meer Commissie gelijke behandeling 13 november 1995, oordeel 95-17.).
De redenen voor de schorsing dan wel de beëindiging worden daarbij in zoverre
betrokken dat aannemelijk moet zijn dat deze niet ondeugdelijk of willekeurig
zijn. Indien daarvan sprake is kan zulks aanleiding geven tot het vermoeden
dat er sprake is van onderscheid op grond van ras (Zie bijvoorbeeld Commissie
gelijke behandeling, 11 juni 1997, oordeel 97-69.). Daarvan kan ook sprake
zijn bij onzorgvuldig optreden van de wederpartij.

4.3. De Commissie stelt vast dat de wederpartij als oorzaak voor de
voorgenomen beëindiging heeft aangevoerd dat verzoeker de manager operations
tijdens een gesprek op 12 maart 1998 heeft bedreigd. Naar aanleiding hiervan
is verzoeker geschorst.

Niet betwist is dat verzoeker zich in dreigende bewoordingen heeft uitgelaten
jegens de manager operations. Voorts is
onbetwist dat naar aanleiding van dit incident verzoeker
geschorst is en de wederpartij vervolgens een verzoek tot ontbinding van de
arbeidsovereenkomst bij de Kantonrechter heeft ingediend.
De Commissie constateert dat de aanleiding voor genoemd incident, het
functioneringsgesprek van 6 maart 1998 was, waarbij de manager operations
zijn onvrede over het functioneren van verzoeker aan de orde heeft gesteld.

Wat het functioneren van verzoeker betreft, blijkt uit de
verklaringen van de algemeen directeur en de voormalige afdelingschef dat er
punten van kritiek waren. Deze punten van kritiek zijn ook met verzoeker
besproken. De voormalige afdelingschef vond echter de kritiek niet van
zodanige aard dat zulks aanleiding moest geven tot een negatieve beoordeling.
De twee beoordelingsverslagen die zijn overgelegd vermelden een overwegend
voldoende beoordeling. Niet betwist is dat verzoeker in de laatste maanden
minder is gaan functioneren.

Uit de verklaring van de manager operations, die sinds
5 januari 1998 in dienst is, blijkt dat hij op grond van klachten over
verzoeker van mening was dat de arbeidsverhouding beter op korte termijn
beëindigd kon worden. Hij heeft daartoe zonder de gebruikelijke
vooraankondiging, dus onverwacht, een functioneringsgesprek met verzoeker
gehouden in het bijzijn van de voormalige afdelingschef. De verklaringen van
alle deelnemers aan dit gesprek stemmen in hoofdlijnen overeen: De
afdelingschef heeft desgevraagd bevestigd dat verzoeker de laatste tijd iets
minder functioneerde. De manager heeft het lezen van de krant aan de orde
gesteld en vervolgens gesproken over de beëindiging met een
schadeloosstelling.
De Commissie concludeert op grond van deze verklaringen dat in de brief van
de manager aan verzoeker feiten vermeld worden die niet met hem besproken
zijn. Dit laatste is in zoverre relevant dat verzoeker heeft aangegeven dat
hij bereid zou zijn tot
overeenstemming te komen over een beëindiging van de arbeidsverhouding op
zakelijke gronden, maar niet op grond van onzakelijke kritiek van de manager
die door hem als
discriminatoir, kinderachtig en leugenachtig wordt geduid. Hierover raakte
hij ontstemd en geëmotioneerd.

4.4. Het geheel overziende concludeert de Commissie dat er punten van kritiek
waren op het functioneren van verzoeker. Deze punten waren naar het oordeel
van de voormalige afdelingschef niet van zodanige aard dat er aanleiding was
voor een beëindiging van de arbeidsovereenkomst. De nieuwe manager dacht daar
anders over. Hij is zonder enige aankondiging een functioneringsgesprek
aangegaan. Het was daarbij evident dat de beëindiging van de overeenkomst
werd beoogd. Verzoeker kon en behoefde dat op grond van de
beoordelingsgesprekken niet te verwachten. Daarbij komt dat de verslaggeving
van het gesprek in de brief van 9 maart 1998 onjuist is.
Op vorenstaande gronden is de Commissie van oordeel dat het
optreden van de manager jegens verzoeker onzorgvuldig is geweest. Onder de
gegeven omstandigheden kan het incident dat tot de schorsing heeft geleid
niet eenzijdig aan verzoeker worden verweten. De vraag die echter bij de
Commissie voorligt is of bij dit onzorgvuldig optreden onderscheid naar ras
mede een rol heeft gespeeld.

4.5. Verzoeker heeft aangegeven dat hij de enige werknemer van
allochtone afkomst is bij de wederpartij. Hij stelt voorts dat alleen ten
aanzien van hem door de manager kritiek werd geuit over het lezen van de
krant. Verder stelt hij dat hij ongelijk is behandeld doordat de manager wel
een getuige (bedoeld wordt de voormalige afdelingschef) bij zich had in het
gesprek met de directeur en hij daartoe niet in de gelegenheid is gesteld.
Uit de verklaring van de heer A blijkt dat ook hij door de nieuwe manager is
aangesproken op het lezen van de krant. Voorts was de heer A aanwezig bij het
gesprek met de directeur en hij heeft daarbij, voorzover relevant, de
juistheid van de verklaringen van verzoeker over de gesprekken met de manager
bevestigd. Hieruit volgt dat verzoeker door het ontbreken van een getuige
zijnerzijds niet is geschaad.

De Commissie acht het begrijpelijk dat bij verzoeker door het onzorgvuldig
handelen van de wederpartij en het feit dat hij binnen de onderneming de
enige allochtone werknemer is, de indruk is ontstaan dat dit handelen
samenhing met zijn etnische afkomst. De Commissie concludeert echter dat op
grond van de aan haar voorgelegde feiten niet aannemelijk is geworden dat
onderscheid op grond van ras bij de schorsing dan wel de (voorgenomen)
beëindiging van de arbeidsverhouding mede een rol heeft gespeeld.

5. HET OORDEEL VAN DE COMMISSIE

De Commissie is van oordeel dat (….) te Maarssen jegens de heer (….) te
Nieuwegein geen onderscheid op grond van ras heeft gemaakt bij de
(voorgenomen) beëindiging van de arbeidsverhouding zoals bedoeld in artikel 5
lid 1 onder b juncto artikel 1 van de Algemene wet gelijke behandeling.

Rechters

Mw. mr. L.Y. Gonçalves-Ho Kang You (Kamervoorzitter), dhr. prof. mr. A.W.Heringa (lid Kamer), dhr. drs. B. van Schijndel (lid Kamer), mw. mr. I.M.Hidding (secretaris Kamer)