Instantie: Commissie gelijke behandeling, 25 maart 1998

Instantie

Commissie gelijke behandeling

Samenvatting


Een werkneemster is geplaatst in de functieschaal 45. Zij stelt ongelijk
beloond te worden ten opzichte van twee mannelijke collega’s. Deze collega’s
zijn in functieschaal 50 geplaatst. De Commissie heeft in oordeel 96-89
uitgesproken dat de functies van de vrouw en de maatmannen van gelijke
waarde waren en dat bij de inschaling onderscheid op grond van geslacht
was gemaakt. De Commissie overwoog dat het recht op gelijke beloning niet
automatisch meebrengt dat de werkneemster recht had op een onjuiste inschaling
in een hogere functieschaal. Wel heeft de Commissie het bedrijf aanbevolen
het feitelijke beloningsverschil aan de vrouw uit te betalen, hetgeen is
gebeurd. In de van toepassing zijnde CAO staat dat werknemers van 55 jaar
en ouder het maximum salaris van de schaal dienen te ontvangen, waarin
zij zijn ingedeeld. De vrouw is 55 jaar en vindt dat zij conform de CAO
het maximum van functieschaal 50 beloond zou moeten worden. De Commissie
oordeelt dat de vrouw niet automatisch privileges van een hogere functieschaal
kan claimen. Slechts indien deze privileges op de maatmannen van toepassing
worden, kan de werkneemster deze ook claimen. De maatmannen kunnen geen
gebruik maken van het privilege van de ’55 jarigen regeling’. De Commissie
ziet dan ook niet in waarom de vrouw wel van deze regeling zou moeten kunnen
profiteren. Geen strijd met de wet.

Volledige tekst

1. HET VERZOEK

1.1. Op 26 september 1997 verzocht mevrouw (….) te Doetinchem (hierna:
verzoekster) de Commissie gelijke behandeling (hierna: de Commissie) haar
oordeel uit te spreken over de vraag of (….) te Doetinchem (hierna: de
wederpartij) jegens haar onderscheid op grond van geslacht maakt in strijd
met de wetgeving gelijke behandeling.

1.2. Verzoekster is bij de wederpartij werkzaam in FWG-schaal 45.
Zij is van mening dat zij conform het maximum van FWG-schaal 50 beloond
zou moeten worden. Door dit na te laten is er sprake van ongelijke beloning
ten opzichte van twee collega’s, te weten de heer (….) (hierna: maatman
1) en de heer (….) (hierna: maatman 2). Verzoekster is van mening dat
de wederpartij hiermee in strijd met de wetgeving gelijke behandeling handelt.

2. DE LOOP VAN DE PROCEDURE

2.1. De Commissie heeft het verzoek in behandeling genomen en een onderzoek
ingesteld. Partijen hebben de gelegenheid gehad hun standpunten schriftelijk
toe te lichten.

Verzoekster heeft in 1995 een verzoek om een oordeel bij de Commissie ingediend
over ongelijke beloning ten opzichte van maatman 1 en maatman 2. De Commissie
heeft in die zaak als oordeel uitgesproken dat er sprake was van ongelijke
beloning in strijd met de wetgeving gelijke behandeling (Commissie gelijke
behandeling, 12 november 1996, oordeel 96-89.). De wederpartij heeft naar
aanleiding van dit oordeel aan verzoekster een toelage op haar salaris
gegeven. Verzoekster is van mening dat de toelage de ongelijke beloning
niet in al zijn facetten wegneemt.
Daarom heeft zij opnieuw om een oordeel van de Commissie verzocht.

2.2. Partijen zijn uitgenodigd om hun standpunten nader toe te lichten
tijdens een zitting op 9 maart 1998.

Ter zitting waren aanwezig:

van de kant van verzoekster
– mw. (….) (verzoekster)
– mw. mr. (….) (gemachtigde)

van de kant van de wederpartij
– dhr. (….) (directeur)

van de kant van de Commissie
– mw. prof. mr. J.E. Goldschmidt (Kamervoorzitter)
– dhr. prof. mr. P.F. van der Heijden (lid Kamer)
– mw. mr. Y. Telenga (lid Kamer)
– mw. mr. A.K. de Jongh (secretaris Kamer)

van de kant van de Arbeidsinspectie
– dhr. S. Bisschop (bedrijfskundige)

2.3. Het oordeel is vastgesteld door Kamer I van de Commissie.
In deze Kamer hebben zitting de leden als genoemd onder 2.2.

3. DE RESULTATEN VAN HET ONDERZOEK

De feiten

3.1. De wederpartij is een ziekenhuis. Op de wederpartij is de CAO voor
het Ziekenhuiswezen van toepassing (hierna: de CAO).
De salariëring geschiedt volgens de in de CAO vastgelegde salaristabellen
en de daarbij behorende richtlijnen.

3.2. Artikel 8 van de CAO heeft betrekking op het minimumsalaris van werknemers
van 55 jaar en ouder. Dit artikel bepaalt dat aan de werknemer die tenminste
de 55-jarige leeftijd heeft bereikt en daaraan voorafgaand onafgebroken
vijf jaren in dienst van dezelfde werkgever is geweest, geen lager salaris
wordt toegekend dan het maximum vastgestelde salaris van de schaal, waarin
de betrokkene is ingedeeld. Toepassing van deze bepaling geldt uitsluitend
voor werknemers die een arbeidsovereenkomst zijn aangegaan vóór 1 juli
1994.

3.3. Verzoekster (geboortedatum 18 juni 1940) is op 10 maart 1975 bij de
wederpartij in dienst getreden. Zij is sinds 1 juni 1988 ingeschaald in
FWG-schaal 45. Op 1 juli 1992 heeft zij het maximum van deze salarisschaal
bereikt.
Ten gevolge van het eerdere oordeel 96-89 van de Commissie ontvangt verzoekster
jaarlijks een toeslag ter grootte van het feitelijke beloningsverschil
tussen haar en maatman 1.

3.4. Maatman 1 (geboortedatum 30 september 1947) is op 1 april 1971 bij
de wederpartij in dienst getreden. Hij is per 1 januari 1988 in FWG-schaal
45 ingedeeld. Per 1 september 1993 is maatman 1 ingedeeld in FWG-schaal
50.

3.5. Maatman 2 (geboortedatum 1 september 1958) is op 1 november 1993 bij
de wederpartij in dienst getreden. Bij indiensttreding is hij ingeschaald
in FWG-schaal 50.

Standpunten van partijen

3.6. Verzoekster brengt het volgende naar voren.

Op 18 juni 1995 heeft verzoekster de 55-jarige leeftijd bereikt. De CAO
bepaalt dat een 55-jarige werknemer geen lager salaris mag ontvangen dan
het maximum van de betreffende functiegroep. Verzoekster heeft het maximum
van haar salarisschaal al in 1992 bereikt. De maatmannen ontvangen na het
bereiken van de 55-jarige leeftijd hun salaris op grond van het maximum
van functiegroep 50. Dit terwijl de functies die zij uitoefenen eigenlijk
in
FWG-schaal 45 thuishoren. Hierdoor ontstaat er een verschil in beloning
op grond van geslacht in strijd met artikel 7:646 lid 1 Burgerlijk Wetboek
(BW) en de Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen (WGB).

Bovendien handelt de wederpartij in strijd met de strekking van het eerdere
oordeel van de Commissie over haar beloning. (Commissie gelijke behandeling,
12 november 1996, oordeel 96-89). Hoewel in dit oordeel de ’55-jarigen
regeling’ niet expliciet aan de orde is geweest, heeft de Commissie overwogen
dat de compensatie voor de ongelijke beloning het beloningsverschil in
al haar facetten diende weg te nemen. Door verzoekster bij het bereiken
van de
55-jarige leeftijd niet te belonen volgens het maximum van
FWG-schaal 50, ontstaat er wederom een beloningsverschil tussen verzoekster
en haar maatmannen.

3.7. De wederpartij brengt het volgende naar voren.

Zij erkent dat er tussen verzoekster en de maatmannen een ongelijkheid
bestaat in de functie-indeling. Deze is echter niet veroorzaakt door ongelijke
behandeling op grond van sekse, maar door een verkeerde functie-indeling
in het verleden. Op grond van het eerdere oordeel van de Commissie wordt
het feitelijke beloningsverschil tussen verzoekster en maatman 1 door de
wederpartij aan verzoekster uitbetaald. Als verzoekster volgens het maximum
van FWG-schaal 50 beloond zou worden, zou dit betekenen dat aan haar meer
dan het feitelijke beloningsverschil vergoed zou worden, zolang de maatman
dat maximum nog niet heeft bereikt.

De wederpartij handelt conform het oordeel 96-89 van de Commissie. Hierin
is uitdrukkelijk aanbevolen het feitelijke (bruto) beloningsverschil aan
verzoekster uit te betalen.
Ook heeft de Commissie aangegeven dat het recht op gelijke beloning van
verzoekster, in dit geval niet automatisch meebrengt dat zij recht heeft
op een onjuiste inschaling in een hogere functieschaal. De wederpartij
is derhalve van mening dat zij jegens verzoekster geen onderscheid naar
geslacht maakt.

4. OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE

4.1. In geding is de vraag of de wederpartij in strijd met de wetgeving
gelijke behandeling onderscheid op grond van geslacht maakt, door verzoekster
niet te belonen conform het maximum van FWG-schaal 50 bij het bereiken
van de leeftijd van 55 jaar.

4.2. Artikelen 7, 8 en 9 WGB bepalen dat een werkgever geen onderscheid
mag maken tussen mannen en vrouwen op het punt van de beloning wanneer
zij arbeid van gelijke of nagenoeg gelijke waarde verrichten. Van gelijke
beloning is sprake indien deze is berekend op grondslag van gelijkwaardige
maatstaven.
Artikel 7:646 lid 1 BW bepaalt dat onder meer bij de arbeidsvoorwaarden
geen onderscheid naar geslacht mag worden gemaakt. Onder de arbeidsvoorwaarden
valt de beloning.

4.3. In het oordeel 96-89 heeft de Commissie geconstateerd dat de functies
van verzoekster en de maatmannen van gelijke waarde waren. Het onderzoek
naar de beloning in deze zaak wees uit dat al deze functies in FWG-schaal
45 thuishoren. Tijdens het onderzoek is gebleken dat de hogere inschaling
van de maatmannen (in FWG-schaal 50) te wijten was aan een verkeerde functie-indeling
in het verleden. De wederpartij heeft erkend dat de maatmannen te hoog
waren ingeschaald.

4.4. Voor zover van belang heeft de Commissie in oordeel 96-89 het volgende
overwogen.
“De Commissie is van oordeel dat het recht op gelijke beloning van verzoekster
in dit geval niet automatisch meebrengt, dat zij recht heeft op een onjuiste
inschaling in een hogere functieschaal.
Door aan verzoekster compensatie aan te bieden voor de door deze indeling
ontstane ongelijke beloning kan in principe de ongelijkheid worden weggenomen.
Daarbij is wel vereist dat de compensatie de volledige periode van de ongelijke
beloning bestrijkt en tevens het gehele beloningsverschil in al zijn facetten
wegneemt. (…) De Commissie beveelt aan, de toeslag in de loop van de
tijd aan te passen aan het feitelijke (bruto) beloningsverschil teneinde
deze ongelijkheid te voorkomen”.

4.5. Deze uitspraak impliceert dat verzoekster niet automatisch privileges
van een hogere functieschaal kan claimen. Slechts indien deze privileges
op maatman 1 of maatman 2 van toepassing worden, kan verzoekster deze ook
claimen. Maatman 1 zal eerst op 30 september 2002 de 55-jarige leeftijd
bereiken en zou dus pas vanaf deze datum van de 55-jarigen regeling kunnen
profiteren. Maatman 1 bereikt echter al op 1 september 1999 het maximum
van FWG-schaal 50. Het bereiken van de 55-jarige leeftijd zal dus voor
hem geen salarissprong betekenen. Maatman 2 wordt pas op 1 september 2013
55 jaar. Maar ook hij bereikt het maximum van FWG-schaal 50 al eerder,
namelijk op 1 september 1998 (op 40-jarige leeftijd).

4.6. De Commissie stelt vast dat de beide maatmannen geen gebruik kunnen
maken van het privilege van de 55-jarigen regeling.
Zij ziet dan ook niet in waarom verzoekster wel van deze regeling zou moeten
kunnen profiteren. Het oordeel 96-89 van de Commissie hield in dat verzoekster
gelijk beloond diende te worden als de maatmannen, maar niet dat zij recht
had op inschaling in een hogere functieschaal. Op grond van het bovenstaande
concludeert de Commissie dat de wederpartij niet in strijd met de wet handelt
door verzoekster niet conform het maximum van FWG-schaal 50 te belonen
vanaf het moment dat zij 55 jaar is geworden. Pas op het moment dat één
van de maatmannen een beroep doet op de 55-jarigen regeling, kan verzoekster
aanspraak maken op een beloning conform het maximum van FWG-schaal 50.
De maatmannen komen echter niet voor deze regeling in aanmerking omdat
zij (en met hen verzoekster) al eerder beloond worden volgens het maximum
van hun salarisschaal. Daarbij constateert de Commissie dat verzoekster
per 1 september 1999 beloond zal worden conform het maximum van de betreffende
schaal.

5. HET OORDEEL VAN DE COMMISSIE

De Commissie gelijke behandeling spreekt als haar oordeel uit, dat (….)
te Doetinchem jegens mevrouw (….) te Doetinchem bij de beloning geen
onderscheid op grond van geslacht maakt bij de beloning als bedoeld in
artikel 7:646 lid 1 Burgerlijk Wetboek en de artikelen 7 tot en met 9 Wet
gelijke behandeling van mannen en vrouwen door haar niet conform het maximum
van FWG-schaal 50 te belonen vanaf het moment dat zij 55 jaar is geworden.

Rechters

Mw. prof. mr. J.E. Goldschmidt (Kamervoorzitter), dhr. prof. mr. P.F. vander Heijden (lid Kamer), mw. mr. Y. Telenga (lid Kamer), mw. mr. A.K. deJongh (secretaris Kamer)