Instantie: Commissie gelijke behandeling, 9 maart 1998

Instantie

Commissie gelijke behandeling

Samenvatting


Een Iraakse man met de Nederlandse nationaliteit werd na negen werkdagen
in zijn proeftijd ontslagen. Volgens de man is hij bij het ontslag onheus
bejegend. Ook heeft het bedrijf meerdere malen naar zijn godsdienst gevraagd.
Het bedrijf heeft daarom volgens de man onderscheid op grond van ras en
godsdienst gemaakt.
De Commissie constateert dat het aannemelijk is dat het bedrijf ontevreden
was over de prestaties van de man. Het bedrijf voert als reden voor het
ontslag ook aan dat de man zich aan de telefoon moeizaam uitdrukte in het
Nederlands en het Engels. De Commissie concludeert echter dat de gestelde
taaleisen voor de functie noodzakelijk zijn en dat het bedrijf niet op
willekeurige wijze geoordeeld heeft dat de man niet aan deze eisen voldeed.
Het bedrijf heeft meerdere malen gevraagd naar de godsdienst van de man.
Het bedrijf doet dit om bij het inroosteren voor beurzen rekening te kunnen
houden met religieuze feest- en rustdagen van de betrokken werknemers.
De Commissie constateert dat de man is aangesteld en godsdienst daarbij
geen rol heeft gespeeld.

Volledige tekst

1. HET VERZOEK

1.1. Op 30 mei 1997 verzocht de heer (….) te ’s Gravenhage (hierna: verzoeker)
de Commissie gelijke behandeling haar oordeel uit te spreken over de vraag
of (….) te Rotterdam (hierna: de wederpartij) jegens hem onderscheid
heeft gemaakt op grond van ras en/of godsdienst in strijd met de Algemene
wet gelijke behandeling (AWGB).

1.2. Verzoeker is van Iraakse afkomst en heeft de Nederlandse nationaliteit.
Verzoeker was sinds 22 april 1997 bij de wederpartij in dienst als verkoper
en werd na negen werkdagen, op 5 mei 1997, in zijn proeftijd ontslagen.
Verzoeker is van mening dat de wederpartij hiermee in strijd heeft gehandeld
met de AWGB.

2. DE LOOP VAN HET ONDERZOEK

2.1. De Commissie heeft het verzoek in behandeling genomen en een onderzoek
ingesteld. Partijen hebben hun standpunten schriftelijk toegelicht.

2.2. Vervolgens heeft de Commissie partijen opgeroepen en deze hebben hun
standpunten nader toegelicht tijdens een zitting op 12 januari 1998.

Bij deze zitting waren aanwezig:

van de kant van verzoeker
– dhr. (….) (verzoeker)

van de kant van de wederpartij
– mw. (….) (algemeen manager)
– mw. (….) (districtmanager)

van de kant van de Commissie
– mw. mr. L.Y. Gonçalves-Ho Kang You (Kamervoorzitter)
– mw. mr. drs. M.G. Nicolai (lid Kamer)
– dhr. A. Kruyt (lid Kamer)
– mw. mr. I.M. Hidding (secretaris Kamer)

2.3. Het oordeel is vastgesteld door Kamer II van de Commissie. In deze
Kamer hebben zitting de leden als vermeld onder 2.2.

3. DE RESULTATEN VAN HET ONDERZOEK

De feiten

3.1. Verzoeker is van Iraakse afkomst en woont sinds 1973 in Nederland.
Hij heeft de Nederlandse nationaliteit. Verzoeker heeft in Irak een economie-studie
gevolgd op een niveau dat vergelijkbaar is met een kandidaatsexamen economie
aan een Nederlandse universiteit.

3.2. De wederpartij is de verkooporganisatie in Nederland van een Amerikaanse
uitgeverij, met een hoofdkantoor in Chigaco. De Nederlandse verkooporganisatie
is onderverdeeld in verschillende districten, verspreid over Nederland.
Bij de wederpartij worden, door middel van het leggen van telefonische
en/of mondelinge contacten, het houden van presentaties en het verspreiden
van informatiemateriaal de produkten van de wederpartij verkocht. Deze
produkten omvatten onder meer encyclopedieën, woordenboeken, kunstboeken
en atlassen en worden verkocht aan particulieren, bedrijven en organisaties.
Bij de wederpartij zijn in totaal circa 30 medewerkers werkzaam; voor het
merendeel in de functie van vertegenwoordiger. Op de werknemers die in
dienst zijn van de wederpartij is Nederlands recht van toepassing. Van
de werknemers van de wederpartij zijn circa drie personen van allochtone
afkomst.

3.3. Verzoeker werd door het Nederlands Centrum Buitenlanders geattendeerd
op de vacature voor vertegenwoordigers bij de wederpartij. Verzoeker heeft
telefonisch gesolliciteerd bij de wederpartij, waarna afgesproken werd
dat hij op 7 april 1997 met een cursus verkooptechniek van de encyclopedie
(en overige produkten) van de wederpartij kon beginnen.

3.4. Verzoeker volgde in de periode van maandag 7 april 1997 tot en met
maandag 21 april 1997 een verkooptraining van de wederpartij. Deze training
werd met een positieve beoordeling afgesloten.
Vervolgens trad verzoeker op dinsdag 22 april 1997 in dienst bij de wederpartij
als verkoper op basis van een arbeidsovereenkomst voor zes maanden met
een proeftijd van twee maanden.

3.5. Op 2 mei 1997 werd het dienstverband door de wederpartij schriftelijk
beëindigd met ingang van 5 mei 1997. De relevante passage van de afwijzingsbrief
luidt als volgt:
“Hiermee bevestigen wij het onderhoud dat u heden had met [manager wederpartij].
Hierin zijn uw resultaten van de afgelopen periode besproken en hebben
wij moeten besluiten dat het voor beide partijen beter is om de tussen
u en ons gesloten arbeidsovereenkomst met ingang van 5 mei 1997 te beëindigen”.

De standpunten van partijen

3.6. Verzoeker stelt het volgende.

De wederpartij heeft de arbeidsovereenkomst zonder duidelijke reden beëindigd
nadat verzoeker slechts acht dagen had gewerkt.
Verzoeker begon tegelijk met twee collega’s aan de cursus verkooptechniek.
Deze collega’s hebben ook allebei ontslag gekregen. De cursus werd gegeven
door twee docenten die bij de wederpartij in dienst zijn. Verzoeker vindt
het vreemd dat hij voor deze cursus ƒ 300,– moest betalen en geen reiskostenvergoeding
ontving.

Verzoeker stelde zich serieus op tijdens de training en werkte hard. Op
21 april 1997 nam de manager van de wederpartij verzoeker een test af die
op video werd opgenomen. Een van de docenten maakte ook een verkoop-demonstratietest
met verzoeker. Deze docent vond de verkooptechniek van verzoeker erg goed
en zei tegen de collega’s van verzoeker: “Is de manier van verkopen van
[verzoeker] niet fantastisch? Hij is enthousiast en heeft flair. Als hij
bij mij komt met deze techniek ga ik zeker de [encyclopedie van de wederpartij]
kopen en jullie zeker ook. Het is zeer goed, gefeliciteerd heer [verzoeker]”.

Gezien de positieve reacties op verzoeker tijdens de cursus en de resultaten
van de test, kreeg verzoeker de arbeidsovereenkomst. Het contract was niet
gewoon, moeilijk en voor tweeërlei uitleg vatbaar. Verzoeker vroeg de manager
daarom of hij het contract mee mocht nemen om het te bestuderen voordat
hij zijn handtekening eronder zou zetten. Het antwoord van de manager was:
“Jij tekent het contract nu of nooit”.

Het bureau van verzoeker stond ongeveer anderhalve meter van de manager
af. Zij kon daarom het werk van verzoeker heel systematisch controleren.
Verzoeker kreeg een Nederlandse en een Engelse tekst om te gebruiken voor
zijn telefonische contacten met de klanten. Verzoeker had in de periode
dat hij bij de wederpartij werkzaam was meer dan 400 telefonische contacten.
Hij heeft de telefoonstatistieken ingevuld en aan de manager gegeven, maar
zij zei na korte tijd dat de statistieken niet meer nodig waren. Tevens
deelde zij verzoeker mee dat hij potentiële klanten niet mee moest delen
hoeveel alle 32 delen van de encyclopedie van de wederpartij kosten. Het
invullen van statistieken is geen probleem omdat verzoeker een economische
studie heeft gedaan. Hij zou een dergelijke opdracht nooit weigeren .

Verzoeker kreeg adressen van klanten van de wederpartij en moest daarnaast
zelf adressen zoeken van potentiële klanten en afspraken met hen maken.
De adressen haalde hij bijvoorbeeld uit de Gouden Gids en uit telefoonboeken.
De manager maakte op vrijdag 2 mei om 11.00 uur nog een afspraak voor zichzelf
en verzoeker bij het Turkse consulaat. Verzoeker kreeg echter dezelfde
dag om 15.00 uur ontslag.

Verzoeker heeft in de periode dat hij bij de wederpartij werkte tien afspraken
gemaakt. Daarnaast had hij drie afspraken die door de wederpartij waren
gemaakt. Verzoeker heeft als verkoper van de wederpartij aan twee beurzen
deelgenomen. Tijdens de tweede beurs heeft verzoeker ongeveer 150 contacten
gelegd. De marketingmanager van de wederpartij was hierbij aanwezig en
vond dat verzoeker zijn werk goed deed. Verzoeker heeft verder met veel
inzet meer dan 1000 folders rondgebracht.

Verzoeker concludeert dat hij goed werk heeft geleverd en vraagt zich af
waarom hij is ontslagen. Negen werkdagen is naar zijn mening een te korte
periode om te kunnen beoordelen of hij geschikt was voor de functie. Verder
vraagt verzoeker zich af waarom de arbeidsovereenkomst zo onduidelijk is
en waarom hij zo weinig tijd kreeg om de overeenkomst te bestuderen.

Volgens verzoeker is de hele gang van zaken bij de wederpartij vreemd.
Er werden vragen gesteld over zijn godsdienst waardoor hij zich in een
hoek gedrukt voelde. Ook was vreemd dat op het hoofdkantoor in Rotterdam
zo weinig personeel werkzaam was.

3.7. De wederpartij stelt het volgende.

Iedere werknemer wordt door de wederpartij volledig gelijk behandeld. Hierbij
wordt zeer zeker geen onderscheid gemaakt naar ras en/of nationaliteit.

Verzoeker is kort na indiensttreding ontslagen omdat de wederpartij merkte
dat verzoeker niet werkte zoals de wederpartij dat gewend is; ook niet
nadat hij daarop herhaaldelijk door zijn manager gewezen was. Instructies
daaromtrent werden door verzoeker niet nageleefd. Hij weigerde zelfs de
telefoonstatistieken in te vullen. Deze statistieken moeten wekelijks door
de verkopers op daarvoor speciaal bestemde formulieren worden ingevuld.
De districtmanager rapporteert aan de hand hiervan een keer per maand aan
de algemeen manager over de geboekte resultaten in het district.

De statistieken zijn een zeer belangrijk instrument om de verkoopresultaten
in het oog te houden. Ze fungeren als het ware als barometer van de districten.
De districtmanager heeft verzoeker nooit gezegd dat de statistieken niet
behoefden te worden ingevuld.
Wel is verzoeker meegedeeld dat hij niet alle werkzaamheden van minuut
tot minuut hoefde te noteren in zijn bureauagenda. De hoofdreden van het
ontslag van verzoeker is gelegen in het feit dat hij weigerde de statistieken
in te vullen op de daarvoor gebruikelijke wijze. Dit is werkweigering.

Daarnaast merkte de wederpartij dat verzoeker moeite had met telefoneren
en dit ook veel te langzaam ging. Verzoeker drukte zich moeilijk uit, zowel
in de Nederlandse als in de Engelse taal. Maar de taalbeheersing was niet
de hoofdreden van het ontslag. Als een verkoper goed verkoopt, maakt het
niet uit of hij/zij zich in gebrekkig Nederlands (of Engels) uitdrukt.
Een Roemeense verkoper spreekt ook gebrekkig Nederlands, maar werkt tot
tevredenheid omdat hij goede resultaten behaalt. Vanwege de taal is verzoeker
juist op contacten met ambassades gezet. Dit is niet gebruikelijk als iemand
pas in dienst is.

Verzoeker had in totaal maar zeven afspraken gemaakt, waarvan hij er twee
van zijn manager had gekregen en één van een secretaresse. Uit deze afspraken
is geen omzet gekomen. De verwachting van een beginnende verkoper is dat
deze toch wel één a twee series encyclopedieën per week verkoopt of daarop
uitzicht heeft.
Verzoeker stelde zich niet enthousiast op en stelde vraagtekens bij de
prijs van de produkten en de verkoopwijze. Voor de verkoop van de produkten
is van essentieel belang dat de verkoper enthousiast is.

De wederpartij heeft verzoeker vanaf het begin op een positieve manier
op zijn fouten gewezen, maar door de eigenwijze instelling van verzoeker
– hij wist alles beter – verbeterde er helaas niets.
Op 2 mei 1997 heeft rond het middaguur een gesprek plaatsgevonden tussen
de districtmanager en de algemeen manager over het functioneren van verzoeker.
Op basis van de verkregen informatie en haar eigen indruk van verzoeker
heeft de algemeen manager besloten de arbeidsovereenkomst te beëindigen.
Dit heeft zij hem meteen (op 2 mei 1997) aan het begin van de middag meegedeeld.

Voordat iemand in dienst treedt, dient de arbeidsovereenkomst getekend
te zijn. Het meenemen van de arbeidsovereenkomst om deze nader te bestuderen
is geen punt, maar dan wordt de indiensttreding uitgesteld. Het is geen
probleem om te tekenen, omdat men tijdens de proeftijd dagelijks de mogelijkheid
tot opzegging heeft.

De opmerking van verzoeker over godsdienst is niet juist. Er wordt geen
onderscheid gemaakt op grond van godsdienst. Er is verzoeker slechts gevraagd
naar zijn godsdienst om daarmee rekening te kunnen houden bij het inroosteren
van werkzaamheden op religieuze feestdagen.
Zo vinden er bijvoorbeeld regelmatig beurzen plaats op zondag waarvoor
sommige medewerkers vanwege hun godsdienst niet ingeroosterd kunnen worden.
Er is ook een werknemer die al jaren bij de wederpartij in dienst is en
die evenals verzoeker moslim is.

Verzoeker heeft niets te maken met de hoeveelheid personeel in het kantoor
van de wederpartij te Rotterdam. Overigens kloppen de gegevens die verzoeker
hierover verstrekt heeft niet.
De twee collega’s die tegelijkertijd met verzoeker in dienst zijn gekomen
zijn zelf weggegaan tijdens hun proeftijd om persoonlijke redenen.

Met betrekking tot het standpunt van verzoeker dat het vreemd is dat verzoeker
ƒ 300,- moest betalen voor de verkoopcursus en hij geen reiskostenvergoeding
kreeg, stelt de wederpartij dat dit bedrag een eigen bijdrage is. De cursuskosten
zijn veel hoger dan dit bedrag, zodat deze investering slechts gedaan wordt
als de wederpartij de kandidaat daadwerkelijk in dienst wil nemen.

4. DE OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE

4.1. In geding is de vraag of de wederpartij jegens verzoeker onderscheid
heeft gemaakt bij het beëindigen van de arbeidsovereenkomst op grond van
ras en/of godsdienst als bedoeld in de AWGB.

4.2. Artikel 5 lid 1 sub b AWGB verbiedt in samenhang met artikel 1 AWGB,
onder meer het maken van onderscheid naar ras en/of godsdienst bij de beëindiging
van een arbeidsverhouding.

Het begrip ras in de AWGB moet overeenkomstig het Internationaal Verdrag
inzake de uitbanning van elke vorm van rassendiscriminatie en vaste jurisprudentie
van de Hoge Raad ruim worden uitgelegd en omvat tevens: huidskleur, afkomst,
of nationale of etnische afstamming (Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991,
22 014, nr. 3, pag. 13.).

Het begrip godsdienst dat in de AWGB als non-discriminatiegrond is opgenomen,
omvat niet alleen het huldigen van een geloofsovertuiging, maar ook het
zich daarnaar gedragen. (Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 22 014,
nummer 5, pag. 39/40. Vergelijk ook Tweede Kamer, 13 872, vergaderjaar
1975-1976, nummer 3, pag. 29.)

Volgens artikel 1 AWGB wordt onder onderscheid verstaan zowel direct als
indirect onderscheid. Onder direct onderscheid wordt verstaan onderscheid
dat verwijst naar een van de in de AWGB genoemde discriminatiegronden zoals
ras of godsdienst. Van indirect onderscheid is sprake indien op grond van
andere hoedanigheden of gedragingen dan ras of godsdienst onderscheid wordt
gemaakt dat direct onderscheid op grond van ras of godsdienst tot gevolg
heeft.
In artikel 2 lid 1 AWGB is bepaald dat het verbod van onderscheid niet
geldt, ten aanzien van indirect onderscheid dat objectief gerechtvaardigd
is.

Volgens vaste jurisprudentie van de Commissie is niet alleen sprake van
een door de Wet verboden onderscheid op grond van ras of godsdienst als
deze gronden de enige aanleiding vormen voor een ongelijke behandeling,
maar tevens als deze gronden méde aanleiding zijn tot een ongelijke behandeling.
(Zie onder meer Commissie gelijke behandeling, 19 augustus 1997, oordeel
97-91.)

4.3. Ten aanzien van de in het geding zijnde vraag overweegt de Commissie
het volgende.

Verzoeker is gedurende de proeftijd ontslagen. Ingevolge artikel 7:676
lid 2 BW is het toegestaan de dienstbetrekking zonder opzegging of zonder
inachtneming van de voor opzegging geldende bepalingen te beëindigen. In
de rechtspraak wordt evenwel uitgegaan van de doorwerking van het discriminatieverbod
gedurende de proeftijd (Zie onder andere Rechtbank Arnhem, 24 december
1987, PRg 1988, 2886.). Zo kan bij ontslag tijdens proeftijd sprake zijn
van misbruik van bevoegdheid wanneer het discriminatieverbod wordt overtreden
(Hoge Raad, 13 januari 1995, NJ 1995, nr. 430.).

4.4. Verzoeker stelt dat zijn afkomst een rol heeft gespeeld bij het besluit
van de wederpartij om hem tijdens de proeftijd te ontslaan. Verzoeker concludeert
dat er sprake is van onderscheid op grond van ras vanwege de in zijn ogen
onheuse bejegening door de wederpartij. De Commissie overweegt hieromtrent
het volgende.

4.5. De wederpartij heeft als reden voor het ontslag aangevoerd dat de
resultaten van verzoeker onvoldoende waren. Hij heeft te weinig afspraken
gemaakt. Uit deze afspraken is geen omzet gekomen. Ter zitting heeft zij
dit nader toegelicht. Zij was van mening dat verzoeker ook niet over het
juiste enthousiasme beschikte voor de produkten van de wederpartij.
De Commissie kan niet beoordelen of verzoeker voldoende afspraken heeft
gemaakt. Wel constateert de Commissie dat onbetwist is dat het verzoeker
niet gelukt is produkten te verkopen.

4.6. De wederpartij heeft voor de beëindiging van de arbeidsverhouding
met verzoeker aangevoerd dat hij weigerde de statistieken op de juiste
wijze in te vullen en in te leveren. Verzoeker betwist dit en heeft aangegeven
dat hij alle werkzaamheden precies genoteerd heeft in zijn bureauagenda
en dat de wederpartij het niet nodig vond dat hij de statistieken invulde,
alhoewel hij daartoe wel bereid was. Ter zitting is gebleken dat de wederpartij
onder de “statistieken” verstaat speciaal daartoe ontworpen formulieren
waarop de verkopers wekelijks moeten rapporteren hoe de resultaten van
die week zijn geweest. Vervolgens rapporteert de districtmanager aan de
algemeen manager over de statistieken met alle verkoopresultaten.

De Commissie constateert dat er tussen partijen verschil van mening bestaat
over de vraag of verzoeker geweigerd heeft de statistieken in te vullen
of dat de districtmanager van de wederpartij tegen verzoeker gezegd heeft
dat dit niet nodig was. Gelet op het feit dat de wederpartij de statistieken
zo’n belangrijk management-instrument acht om de verkoopresultaten te beoordelen,
acht de Commissie niet aannemelijk dat tegen verzoeker gezegd is dat hij
de statistieken niet hoefde in te vullen. Evenmin acht de Commissie het
aannemelijk dat verzoeker geweigerd zou hebben de statistieken in te vullen.
Verzoeker heeft immers aangegeven een succes van deze baan te willen maken
en onderkende vanuit zijn economische achtergrond het belang van statistische
gegevens. Wel acht de Commissie het aannemelijk dat verzoeker een opmerking,
dat het niet nodig was zijn bureauagenda van minuut tot minuut met alle
werkzaamheden in te vullen, verkeerd begrepen heeft en dat er sprake is
geweest van een communicatie-stoornis op dit punt.

Op grond hiervan concludeert de Commissie dat niet aannemelijk is geworden
dat er sprake was van werkweigering door verzoeker, maar wel dat tengevolge
van een misverstand de werkzaamheden (deels) niet zijn uitgevoerd op de
door de werkgever gewenste wijze.

4.7. Tenslotte heeft de wederpartij als reden voor het ontslag aangevoerd
dat de telefoongesprekken van verzoeker moeizaam verliepen onder meer omdat
verzoeker zich zowel in de Nederlandse als in de Engelse taal moeilijk
uitdrukte.
De vraag is derhalve of de wederpartij zodoende eisen heeft gesteld aan
de taalvaardigheid van verzoeker die in redelijkheid niet aan iemand in
een verkoopfunctie als deze gesteld kunnen worden.

De Commissie rekent het niet tot haar taak om te beoordelen of verzoeker
geschikt is voor de functie, zoals de Commissie in eerdere zaken (Zie onder
meer Commissie gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de arbeid,
2 september 1992, oordeel 420-92-50 en 15 september 1992, oordeel 414-92-53.)
ook heeft geoordeeld. De taak van de Commissie is om na te gaan of er bij
de beoordeling van de (mate van) geschiktheid onderscheid gemaakt is in
strijd met de wetgeving gelijke behandeling. Daarbij wordt de beoordeling
van de geschiktheid slechts in zoverre betrokken dat aannemelijk moet zijn
dat de wederpartij de geschiktheid heeft bepaald op een wijze die niet
ondeugdelijk of willekeurig is.

4.8. Omtrent de eis van (voldoende) Nederlandse en Engelse taalvaardigheid
overweegt de Commissie het volgende.
De Commissie is van oordeel dat de in deze zaak gestelde functie-eis van
taalvaardigheid in de Nederlandse en Engelse taal door de wederpartij in
de gegeven omstandigheden geen direct onderscheid naar ras oplevert. Door
het hanteren van dit criterium wordt immers niet per definitie onderscheid
tussen personen op grond van hun etnische afkomst gemaakt (Zie ook oordelen
Commissie gelijke behandeling 18 juli 1995, oordeel 95-30 en 2 mei 1996,
oordeel 96-29.).

4.9. Ten aanzien van de eis met betrekking tot de Engelse taalvaardigheid,
stelt de Commissie vast dat deze functie-eis niet leidt tot indirect onderscheid
op grond van ras. Niet aannemelijk is dat personen van niet-Nederlandse
etnische of nationale afstamming door het hanteren van dit criterium in
overwegende mate nadeel zullen ondervinden bij functies van middelbaar
niveau als de onderhavige.

4.10. Vervolgens is de vraag aan de orde of de eis van voldoende beheersing
van de Nederlandse taal indirect onderscheid naar ras tot gevolg heeft.
Van indirect onderscheid is sprake als het nadelig effect van de taaleis
in overwegende mate personen treft van niet-Nederlandse etnische of nationale
afstamming.

Het is een algemeen bekend gegeven dat onder personen wier etnische of
nationale herkomst buiten Nederland ligt functie-eisen omtrent de Nederlandse
taalbeheersing eerder tot uitsluiting van verkoopfuncties als deze zullen
leiden dan voor personen, die buiten genoemde groepen vallen (Zie voor
oordelen over taaleisen Nationale Ombudsman 22 mei 1987, Rechtspraak Rassendiscriminatie
nr. 152 en Voorzitter scheidsgerecht Algemene Bond Uitzendbureaus 19 februari
1988, Rechtspraak Rassendiscriminatie nr. 171.).

Derhalve levert de onderhavige taaleis indirect onderscheid op grond van
ras op ( Zie ook: Commissie gelijke behandeling, 2 mei 1996, oordeel 96-29.).

4.11. Het verbod van indirect onderscheid geldt volgens artikel 2 lid 1
AWGB niet ten aanzien van indirect onderscheid dat objectief gerechtvaardigd
is.
De Commissie toetst bij de vraag of sprake is van een objectieve rechtvaardigingsgrond
aan de volgende criteria (Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 22 014,
nr. 3, pag. 14 en Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, Bilka-Kaufhaus
versus Weber von Hartz 13 mei 1986, zaak 170/84; Rinner-Kühn versus FWW
Spezial Gebaüdereinigung GmbH & Co. KG 13 juli 1989, zaak 171/88.):
– aan het nagestreefde doel moet iedere discriminatie vreemd zijn;
– de om het doel te bereiken gekozen middelen dienen te beantwoorden aan
een werkelijke behoefte van de organisatie;
– en moeten geschikt en noodzakelijk zijn om het gestelde doel te bereiken.

Het doel dat nagestreefd wordt is het in dienst hebben van personeel dat
de functie van verkoopmedewerker naar behoren kan uitoefenen. De Commissie
stelt vast dat aan dit doel iedere discriminatie vreemd is, terwijl het
doel beantwoordt aan een werkelijke behoefte van de organisatie.
Vervolgens moet worden beoordeeld of het middel, in dit geval de onderhavige
taaleis, geschikt en noodzakelijk is om het gestelde doel te bereiken.

De Commissie is van oordeel dat voor deze functie noodzakelijk is dat betrokkene
over voldoende Nederlandse taalvaardigheid beschikt. Met name omdat het
leggen van telefonische contacten in het Nederlands een wezenlijk bestanddeel
van de functie vormt. In geding is de vraag welke mate van beheersing van
de Nederlandse taal noodzakelijk is voor de uitoefening van deze functie.
Daarbij speelt een rol dat het niveau van taalvaardigheid niet van te voren
door de wederpartij is aangegeven.

De Commissie stelt vast dat er geen sprake is geweest van een eis met betrekking
tot de (mate van) beheersing van de Nederlandse taal bij het aannemen van
verzoeker en bij het laten volgen van de verkoopcursus. Aan deze cursus
heeft verzoeker weliswaar een eigen bijdrage van ƒ 300,- geleverd, maar
de wederpartij heeft daarvoor ook een (veel grotere) investering gedaan.
De wederpartij heeft aangegeven dat een gebrekkige uitdrukkingsvaardigheid
in het Nederlands geen enkel probleem is, wanneer het toch lukt om de produkten
te verkopen.
Vanwege de gebrekkige beheersing van het Nederlands heeft de wederpartij
verzoeker juist ingezet op potentiële klanten, die ook het Nederlands niet
als moedertaal hebben, zoals ambassades. Zoals eerder gesteld is het verzoeker
niet gelukt produkten te verkopen. Tenslotte is ter zitting gebleken dat
er beperkingen zijn ten aanzien van de taalvaardigheid van verzoeker.

Op bovenstaande gronden concludeert de Commissie dat de wederpartij geen
hogere eisen aan de taalvaardigheid heeft gesteld dan voor de uitoefening
van de functie noodzakelijk is, noch dat de wederpartij op willekeurige
wijze heeft geoordeeld dat verzoeker daaraan niet voldeed. De Commissie
stelt dan ook vast dat het gekozen middel geschikt en noodzakelijk is en
beantwoordt aan de legitieme behoefte van de organisatie. Derhalve is voldaan
aan de hiervoor genoemde criteria voor een objectieve rechtvaardigingsgrond.
Hieruit volgt dat de wederpartij jegens verzoeker geen verboden indirect
onderscheid op grond van ras heeft gemaakt.

4.12. Verzoeker heeft aangevoerd dat hij zich ook ongelijk behandeld voelt
op grond van godsdienst omdat daarnaar meerdere malen gevraagd is. De wederpartij
heeft ter zitting toegelicht dat alle medewerkers naar hun godsdienst wordt
gevraagd bij hun aanstelling. De reden die de wederpartij hiervoor heeft
gegeven is dat zij rekening wenst te houden met religieuze feest- en rustdagen
van de betrokken werknemers voor het inroosteren op beurzen en dergelijke.
De Commissie constateert dat verzoeker is aangesteld en dat derhalve de
godsdienst van verzoeker daarbij geen rol heeft gespeeld. Nu de Commissie
niet is gebleken van feiten of omstandigheden waarbij de godsdienst van
verzoeker een rol zou hebben gespeeld gedurende de arbeidsverhouding of
bij de beëindiging daarvan, oordeelt de Commissie dat de wederpartij jegens
verzoeker geen onderscheid op grond van godsdienst heeft gemaakt.

5. HET OORDEEL VAN DE COMMISSIE

De Commissie spreekt als haar oordeel uit dat (….) te Rotterdam jegens
de heer (….) te Den Haag geen onderscheid naar ras en/of godsdienst heeft
gemaakt bij de beëindiging van de arbeidsverhouding, zoals verboden in
artikel 5 lid 1 onder b van de Algemene wet gelijke behandeling.

Rechters

Mw. mr. L.Y. Gonçalves-Ho Kang You (Kamervoorzitter), mw. mr. drs. M.G.Nicolai (lid Kamer), dhr. A. Kruyt (lid Kamer), mw. mr. I.M. Hidding (secretarisKamer)