Instantie: Commissie gelijke behandeling, 9 maart 1998

Instantie

Commissie gelijke behandeling

Samenvatting


Een vrouw werkte tijdelijk als praktijkopleider als vervanging van een
zieke medewerker. Haar contract werd niet verlengd. Volgens de vrouw vanwege
haar zwangerschap. Het bedrijf stelt dat niet de zwangerschap de reden
was om haar contract niet te verlengen, maar de afwezigheid en discontinuïteit
in de functie van de vrouw vanwege haar zwangerschap.
Het is vaste jurisprudentie van de Commissie dat afwezigheid in verband
met zwangerschap op één lijn moet worden gesteld met de zwangerschap zelf.
Het niet verlengen van het contract in verband met de afwezigheid als gevolg
van haar zwangerschap, levert dan ook strijd met de wet op.

Volledige tekst

1. HET VERZOEK

1.1. Op 27 januari 1998 verzocht mevrouw (….) te Gouda (hierna: verzoekster)
de Commissie gelijke behandeling (hierna: de Commissie) haar oordeel uit
te spreken over de vraag of het (….) te Leiden (hierna: de wederpartij)
heeft gehandeld in strijd met de wetgeving gelijke behandeling.

1.2. Verzoekster is sinds maart 1997 werkzaam bij de wederpartij als praktijkopleider
tot uiterlijk 1 maart 1998. Zij is van mening dat de wederpartij haar contract
niet wil verlengen vanwege haar zwangerschap en daarmee een verboden onderscheid
tussen mannen en vrouwen maakt.

2. DE LOOP VAN DE PROCEDURE

2.1. Het verzoek is in behandeling genomen en de Commissie heeft een onderzoek
ingesteld. Verzoekster heeft de Commissie verzocht om de spoedprocedure
toe te passen. De Commissie heeft dit verzoek ingewilligd. Partijen hebben
hun standpunten schriftelijk weergegeven.

2.2. Partijen zijn vervolgens opgeroepen en hebben hun standpunten nader
toegelicht op een zitting van 23 februari 1998.

Bij de zitting waren aanwezig:

van de kant van de verzoekster
– mw. (….) (verzoekster)

van de kant van de wederpartij
– mw. (….) (opleidingscoördinator)
– mw. (….) (hoofd personeel en organisatie)
– dhr. (….) (personeelsfunctionaris)

van de kant van de Commissie
– mw. mr. L.Y. Gonçalves-Ho Kang You (Kamervoorzitter)
– dhr. mr. W.A. van Veen (lid Kamer)
– mw. mr. E.F. Lagerwerf-Vergunst (lid Kamer)
– dhr. mr. S.A. van Zeeland (secretaris Kamer).

2.3. Tijdens de zitting zijn partijen in de gelegenheid gesteld te overleggen
over een minnelijke schikking. Bij brief van 25 februari 1998 heeft de
wederpartij aan de Commissie bericht dat dit overleg haar vooralsnog niet
van de eerder geformuleerde mening heeft doen veranderen. Verzoekster heeft
de Commissie bij brief van 3 maart 1998 meegedeeld dat er geen overleg
met haar gevoerd is dat gericht was op het vinden van een oplossing in
de ontstane situatie. Verzoekster heeft derhalve haar verzoek om een oordeel
gehandhaafd.

2.4. Het oordeel is vastgesteld door Kamer III van de Commissie. In deze
Kamer hebben zitting de leden als genoemd onder 2.2.

3. DE RESULTATEN VAN HET ONDERZOEK

De feiten

3.1. Op 1 maart 1997 is verzoekster in dienst getreden bij de wederpartij
als opleidingsfunctionaris op basis van een contract voor bepaalde tijd
tot uiterlijk 1 maart 1998, ter vervanging van een zieke medewerker. Het
betreft een deeltijdfunctie voor drie dagen per week.

Op 19 december 1997 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen verzoekster
en haar opleidingscoördinator, waarbij besproken is dat verzoekster naar
behoren functioneerde. Aan het eind van dit gesprek heeft verzoekster verteld
dat zij zwanger is.

Op 15 januari 1998 wordt tijdens een gesprek met de opleidingscoördinator
aan verzoekster medegedeeld dat haar contract na 1 maart 1998 niet verlengd
zal worden.

De standpunten van partijen

3.2. Verzoekster stelt het volgende.

Ongeveer rond de tijd dat haar tijdelijk contract af zou lopen op 1 maart
1998, zou door de wederpartij worden bezien of het contract van verzoekster
verlengd zou worden. Daarvoor was van belang of de zieke medewerker, ter
vervanging van wie verzoekster in dienst was getreden, terug zou keren
op de werkplek. Inmiddels is bekend geworden dat de zieke medewerker waarschijnlijk
niet terug zal keren en ontslag voor haar wordt aangevraagd, zodra dat
mogelijk is.

Halverwege december 1997 heeft verzoekster gevraagd aan de wederpartij
of haar contract verlengd zou worden. Hierover heeft zij op 19 december
1997 een gesprek gehad met de opleidings-coördinator. Deze heeft verzoekster
meegedeeld dat de wederpartij zeer tevreden is over haar functioneren en
dat haar contract verlengd zou worden. De verlenging zou wel een contract
voor bepaalde tijd betreffen dat afhankelijk was gesteld van de terugkeer
van de zieke medewerker. Inmiddels is verzoekster bekend geworden dat de
zieke medewerker definitief niet terug zal keren. Na dit gesprek heeft
verzoekster gemeld dat zij zwanger was.

Op 15 januari 1998 heeft verzoekster een gesprek met de opleidingscoördinator
die meedeelde haar contract niet te willen verlengen omdat zij afwezig
zou zijn in de loop van het contract -gedurende de periode van haar zwangerschapsverlof-
en er ook nog kans bestond op ouderschapsverlof. Verzoekster zou hiermee
niet kunnen voldoen aan de ‘verplichting’ van haar contract. Het zwangerschapsverlof
zou discontinuïteit opleveren omdat verzoekster tijdelijk vervangen zou
moeten worden.

Verzoekster voert aan dat door haar direct leidinggevende, de opleidingscoördinator,
toezeggingen zijn gedaan over het verlengen van haar arbeidsovereenkomst,
waarvan verzoekster redelijkerwijs uit mocht gaan dat deze toezeggingen,
gedaan door deze functionaris, gedragen worden door de daartoe bevoegde
persoon of instantie. Daarbij is van belang dat alle andere gesprekken
in verband met de arbeidsovereenkomst van verzoekster, eveneens met de
opleidingscoördinator zijn gevoerd.

De beoogde vervanger, die de functie van verzoekster gaat vervullen na
het niet verlengen van haar arbeidsovereenkomst, heeft destijds tegelijk
met verzoekster gesolliciteerd naar de functie ter vervanging van de zieke
medewerker. Verzoekster voldeed schijnbaar beter aan de gestelde eisen
dan haar mede-sollicitant. Nu deze kandidaat haar plaats in zal nemen,
onderstreept dit volgens verzoekster het feit dat haar arbeidsovereenkomst
niet is verlengd vanwege haar zwangerschap.

3.3. De wederpartij brengt het volgende naar voren.

Met verzoekster is een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd gesloten
voor de duur van de ziekte van de opleidingsfunctionaris, doch uiterlijk
tot 1 maart 1998. Hoewel verzoekster steeds goed heeft gefunctioneerd is
haar geen tweede arbeidsovereenkomst aangeboden. Het contract liep van
rechtswege af en er zijn geen toezeggingen gedaan door het daartoe bevoegde
diensthoofd over de verlenging daarvan. Het beleid van de wederpartij is
erop gericht zorgvuldig en voorzichtig om te gaan met het aanbieden van
tijdelijke arbeidsovereenkomsten.

Ter zitting heeft de wederpartij aangevoerd dat niet de zwangerschap van
verzoekster de reden is geweest om het contract niet te verlengen, maar
het feit dat verzoekster afwezig zou zijn gedurende haar zwangerschaps-
en ouderschapsverlof. Daardoor zou een gebrek aan continuïteit en begeleiding
ontstaan in de functie van verzoekster. Omstreeks augustus 1998 wordt duidelijk
of de zieke medewerker het werk zal hervatten. Onzeker is echter of zij
alsdan haar oude functie in volle omvang zal kunnen uitoefenen. Hierdoor
heeft de wederpartij een dubbel vervangingsprobleem. Bij de wederpartij
werken veel vrouwen en zwangerschappen van werknemers komen regelmatig
voor. In deze specifieke situatie kon de wederpartij echter niet anders
handelen dan het contract niet te verlengen. In andere situaties zou de
afwezigheid wegens zwangerschaps- of ouderschapsverlof geen problemen hebben
opgeleverd.

4. DE OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE

4.1 In geding is de vraag of de wederpartij onderscheid tussen mannen en
vrouwen heeft gemaakt in strijd met de wetgeving gelijke behandeling door
de arbeidsovereenkomst van verzoekster niet te verlengen.

4.2. Voor de beantwoording van deze vraag zijn de volgende wettelijke bepalingen
van belang.

Ingevolge artikel 7:646 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) is het verboden bij
het aangaan of beëindigen van een arbeids-overeenkomst onderscheid te maken
tussen mannen en vrouwen.

Artikel 7:646 lid 5 BW bepaalt dat onder onderscheid tussen mannen en vrouwen
moet worden verstaan direct en indirect onderscheid. Onderscheid op grond
van zwangerschap, bevalling en moederschap is blijkens deze bepalingen
een vorm van direct onderscheid.

De wet biedt geen ruimte voor het rechtvaardigen van direct onderscheid.
De enige uitzonderingen op het verbod van direct onderscheid zijn de in
artikel 7:646 leden 2 tot en met 4 BW genoemde uitzonderingen. Deze uitzonderingen
zijn hier niet van toepassing.

Ook indien zwangerschap niet de doorslaggevende reden is geweest bij het
niet aangaan van een arbeidsovereenkomst, maar daarbij mede een rol heeft
gespeeld, is volgens de jurisprudentie van de Commissie in strijd met de
wetgeving gelijke behandeling gehandeld (Commissie gelijke behandeling,
23 mei 1995, oordeel 95-15 en Commissie gelijke behandeling van mannen
en vrouwen bij de arbeid, 8 mei 1990, oordeel 72-90-31 en 23 juni 1992,
oordeel 518-92-37.).

4.3. Ter beantwoording van de vraag of het feit dat verzoekster zwanger
was, (mede) aanleiding is geweest de arbeidsovereenkomst van verzoekster
niet te verlengen, overweegt de Commissie het volgende.

De Commissie stelt vast dat de wederpartij met verzoekster een arbeidsovereenkomst
voor bepaalde tijd is aangegaan die van rechtswege eindigt op uiterlijk
1 maart 1998. Voorts staat vast dat de arbeidsovereenkomst met verzoekster
is aangegaan ter vervanging van een zieke werkneemster.

4.4. De wederpartij heeft aangevoerd dat verzoekster geen aanspraak maakt
op verlenging, dan wel het aangaan voor een tweede arbeidsovereenkomst
voor bepaalde tijd, omdat de arbeids-overeenkomst voor bepaalde tijd door
het enkele verloop van de termijn waarvoor deze is aangegaan van rechtswege
is geëindigd.

De Commissie heeft in eerdere uitspraken reeds geoordeeld dat het besluit
om een tijdelijke arbeidsovereenkomst niet te verlengen, een besluit betreffende
het aangaan van een arbeidsovereenkomst is (Commissie gelijke behandeling,
11 december 1997, oordeel 97-126 en 15 september 1997, oordeel 97-101.).
Het vorenstaande brengt mee dat onderzocht dient te worden welke redenen
de wederpartij heeft aangevoerd voor het niet verlengen van de arbeidsovereenkomst.
De Commissie rekent het niet tot haar taak te beoordelen of de door de
wederpartij opgegeven redenen voor het niet verlengen van de arbeids-overeenkomst
deugdelijk zijn. De taak van de Commissie is te beoordelen of de wederpartij
onderscheid op grond van geslacht heeft gemaakt.

4.5. In de onderhavige zaak staat niet ter discussie dat verzoekster steeds
goed heeft gefunctioneerd. Voorts staat vast dat de werkneemster die wegens
ziekte door verzoekster wordt vervangen nog niet is hersteld. De Commissie
stelt vast dat partijen ter zitting van mening verschilden over de vraag
of de opleidingscoördinator aan verzoekster al dan niet meegedeeld zou
hebben dat haar arbeidsovereenkomst niet verlengd zou worden wegens haar
zwangerschap. Deze vraag behoeft de Commissie niet te beantwoorden, onbetwist
is namelijk dat het contract niet verlengd is vanwege afwezigheid gedurende
zwangerschaps- en ouderschapsverlof. De wederpartij heeft ter zitting benadrukt
dat hierdoor discontinuïteit zou ontstaan in de functie.

De Commissie heeft reeds eerder geoordeeld dat afwezigheid of verminderde
inzetbaarheid wegens zwangerschaps- en bevallingsverlof als een onlosmakelijk
en onvermijdelijk gevolg van de zwangerschap beschouwd moet worden en daardoor
op één lijn gesteld moet worden met de zwangerschap zelf (Commissie gelijke
behandeling, 23 mei 1995, oordeel 95-15 en Commissie gelijke behandeling
van mannen en vrouwen bij de arbeid, 15 maart 1994, oordeel 620-94-24.).
Onderscheid op grond van beperkte inzetbaarheid vanwege zwangerschap en
bevalling levert dus direct onderscheid op. Op vorenstaande gronden is
de Commissie van oordeel dat de wederpartij jegens verzoekster direct onderscheid
op grond van geslacht heeft gemaakt als bedoeld in de wetgeving gelijke
behandeling.

4.6. Aan het vorenstaande doet geen afbreuk dat de wederpartij heeft aangevoerd
dat er veel vrouwen in de instelling werkzaam zijn en zwangerschappen regelmatig
voorkomen. Afwezigheid in geval van zwangerschaps- of ouderschapsverlof
heeft niet eerder problemen opgeleverd. Zij kon echter in dit specifieke
geval niet anders handelen, dan het contract niet te verlengen. Verzoekster
vervangt immers een zieke werkneemster. Het is nog onzeker of betrokkene
na terugkeer in volle omvang haar oude functie kan vervullen. Indien dat
niet het geval zou zijn heeft de wederpartij een dubbel vervangingsprobleem.

De Commissie heeft er begrip voor dat onder dergelijke omstandigheden de
continuïteit in een functie problematisch kan zijn. Ook in dergelijke gevallen
zal echter het beginsel van gelijke behandeling op grond van geslacht moeten
prevaleren. De wet biedt immers geen ruimte voor rechtvaardiging van direct
onderscheid. Dit betekent dat in de praktijk, in goed overleg, een oplossing
moet worden nagestreefd die onder de omstandigheden op de werkvloer het
minst bezwarend is. De Commissie beveelt derhalve de wederpartij aan alsnog
een dergelijke oplossing na te streven.

5. HET OORDEEL VAN DE COMMISSIE

De Commissie spreekt als haar oordeel uit dat het (….) te Leiden jegens
mevrouw (….) te Gouda direct onderscheid op grond van geslacht heeft
gemaakt als bedoeld in artikel 7:646 lid 1 Burgerlijk Wetboek en derhalve
in strijd met deze wet heeft gehandeld.

Rechters

Mw. mr. L.Y. Gonçalves-Ho Kang You (Kamervoorzitter), dhr. mr. W.A. vanVeen (lid Kamer), mw. mr. E.F. Lagerwerf-Vergunst (lid Kamer), dhr. mr.S.A. van Zeeland (secretaris Kamer)