Instantie: Commissie gelijke behandeling, 17 februari 1998

Instantie

Commissie gelijke behandeling

Samenvatting


Een vrouw solliciteerde via een uitzendbureau bij een bedrijf naar de functie
van leidinggevend timmerman. Volgens de vrouw heeft het uitzendbureau haar
afgewezen omdat het bedrijf waar de vacature was, geen vrouw wilde aannemen.
Het uitzendbureau stelt dat de reden voor afwijzing afkomstig is van een
van haar medewerkers, maar ontkent dat de mededeling namens haar is gedaan.
Zij neemt afstand van de inhoud van de brief van de medewerker, waarin
staat vermeld dat de vrouw wordt afgewezen vanwege haar vrouwzijn. De Commissie
concludeert dat het uitzendbureau in strijd met de wet heeft gehandeld.
Het timmerbedrijf en de medewerker van het uitzendbureau bestrijden dat
het bedrijf de vrouw vanwege haar geslacht heeft afgewezen. De vacature
is intern vervuld. Dit acht de Commissie aannemelijk en oordeelt dat het
timmerbedrijf niet in strijd met de wet heeft gehandeld.

Volledige tekst

1. HET VERZOEK

1.1. Op 8 juli 1997 verzocht mevrouw (….) te Doetinchem (hierna: verzoekster)
de Commissie gelijke behandeling (hierna: de Commissie) haar oordeel te
geven over de vraag of (….) te Doetinchem (hierna: wederpartij I) en
(….) te Etten (hierna: wederpartij II) jegens haar onderscheid op grond
van geslacht hebben gemaakt als bedoeld in de wetgeving gelijke behandeling
van mannen en vrouwen.

1.2. Verzoekster heeft bij wederpartij I, een uitzendbureau, gesolliciteerd
naar de functie van leidinggevend timmerman. Verzoekster is door deze wederpartij
afgewezen vanwege het feit dat zij een vrouw is. Volgens verzoekster heeft
wederpartij I haar afgewezen omdat wederpartij II, het bedrijf waar de
vacature was, geen vrouw wilde aannemen. Verzoekster is van mening dat
beide wederpartijen in strijd met de wetgeving gelijke behandeling hebben
gehandeld.

2. DE LOOP VAN DE PROCEDURECGB

2.1. De Commissie heeft het verzoek in behandeling genomen en een onderzoek
ingesteld. Partijen hebben hun standpunten schriftelijk toegelicht.

2.2. Partijen zijn opgeroepen voor een zitting op 9 december 1997.
Wederpartij II is niet op deze zitting verschenen. Vervolgens zijn verzoekster
en wederpartij II opgeroepen voor een zitting op 14 januari 1998.

2.3. Bij de zitting van 9 december 1997 waren aanwezig:

van de kant van verzoekster
– mw. (….) (verzoekster)

van de kant van wederpartij I
– mw. mr. (….) (Juridische Zaken)
– dhr. (….) (vestigingsmanager)
– dhr. (….) (medewerker)

Bij de zitting van 14 januari 1998 waren aanwezig:

van de kant van verzoekster
– mw. (….) (verzoekster)
– mw. drs. (….) (deskundige, Servicepunt Vrouwen in de Bouw)

van de kant van wederpartij II
– mw. (….) (echtgenote bedrijfseigenaar)
– mw. (….) (dochter bedrijfseigenaar)

Bij beide zittingen waren aanwezig van de kant van de Commissie
– mw. mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck (Kamervoorzitter)
– dhr. drs. B. van Schijndel (lid Kamer)
– dhr. mr. P.R. Rodrigues (lid Kamer)
– mw. A.C. van Doornen (secretaris Kamer).

2.4. Het oordeel is vastgesteld door Kamer III van de Commissie. In deze
Kamer hebben zitting de leden als genoemd onder 2.3.

3. DE RESULTATEN VAN HET ONDERZOEK

De feiten

3.1. Wederpartij I is een uitzendbureau, verbonden aan het Arbeidsbureau
Doetinchem. Verzoekster solliciteerde eind maart/begin april 1997 via deze
wederpartij naar de functie van leidinggevend timmerman bij wederpartij
II. Wederpartij II is een timmerbedrijf met twaalf (mannelijke) werknemers.
Na de sollicitatie van verzoekster heeft een medewerker van het uitzendbureau
(de contactpersoon van verzoekster) haar bij het timmerbedrijf via een
telefoontje voorgedragen. Op 18 april 1997 heeft hij haar curriculum vitae
aan dit bedrijf toegestuurd.
Toen een reactie uitbleef heeft hij telefonisch contact met het timmerbedrijf
opgenomen. Op 14 mei 1997 heeft deze medewerker verzoekster schriftelijk
meegedeeld dat zij werd afgewezen. In de betreffende brief is als reden
vermeld: “dat men vindt dat deze functie niet door een vrouw ingevuld kan
worden”. Naar aanleiding hiervan deelde verzoekster aan wederpartij I mee
dat zij het niet eens was met de grond van afwijzing. Vervolgens heeft
de medewerker van het uitzendbureau middels een brief van 20 mei 1997 verzoekster
verzocht contact met hem op te nemen. Op 21 mei 1997 heeft deze medewerker
verzoekster thuis bezocht. Daar heeft een gesprek plaatsgevonden over voornoemde
reden voor afwijzing van verzoekster.
Later is nog een kandidaat (een man) door het uitzendbureau naar het timmerbedrijf
verwezen. Deze is eveneens door dit bedrijf en vervolgens door het uitzendbureau
afgewezen.

De standpunten van partijen

3.2. Verzoekster stelt ten aanzien van wederpartij I het volgende.

Op 19 mei 1997 heeft verzoekster bij het uitzendbureau bekend gemaakt dat
zij stappen zou ondernemen tegen de afwijzing. Tijdens het gesprek, bij
haar thuis op 21 mei 1997, heeft de medewerker van het uitzendbureau geprobeerd
haar hiervan te weerhouden. De medewerker zei in dit gesprek onder meer
dat hij wel eens bij een bouwput kwam en daar een vrouw aantrof die projectleider
was en dat hij daar een raar gevoel van in de maag kreeg. Hij vond het
vreemd dat een vrouw leiding geeft over mannen.
Vervolgens heeft verzoekster op 23 mei 1997 bij het uitzendbureau herhaald
dat zij werk van de afwijzing zou maken. De medewerker probeerde haar hier
opnieuw van te weerhouden.

3.3. Ten aanzien van wederpartij II stelt verzoekster het volgende.

Het uitzendbureau functioneert als doorgeefluik voor de wensen van de opdrachtgever,
in dit geval het timmerbedrijf. Met de in de afwijzingsbrief vermelde zin
“men vindt dat deze functie niet door een vrouw ingevuld kan worden” doelde
de medewerker op het timmerbedrijf.
Verzoekster is van mening dat het timmerbedrijf de medewerker van het uitzendbureau
heeft aangezet om deze reden van afwijzing in de brief van 14 mei 1997
op papier te zetten. Tijdens het gesprek bij haar thuis zei de medewerker
dat hij de eigenaar van het timmerbedrijf persoonlijk kende en dat hij
voelde dat wederpartij II vond dat betreffende functie niet door een vrouw
ingevuld kon worden.
Nu de afwijzing door verzoekster is aangevochten, distantieert het timmerbedrijf
zich van de medewerker en maakt van hem een zondebok omdat zij de verantwoording
voor de afwijzingsreden niet wil dragen.

Het feit dat verzoekster is afgewezen vanwege haar geslacht beschouwt zij
als een vorm van discriminatie. Het komt vaak voor dat vrouwen door werkgevers
en door het mannelijke personeel uit de bouw worden geweerd. Campagnes
ter stimulering van vrouwen in de bouw zorgen niet voor een werkelijke
verandering. Er is een tekort aan bouwvakkers en toch komen vrouwen, ook
al beschikken zij over de benodigde diploma’s, niet aan het werk. Voor
oudere vrouwen zoals verzoekster is deze situatie extra moeilijk, onder
meer omdat het voor deze groep minder eenvoudig is om, indien geen werk
in de bouw gevonden wordt, zich te laten omscholen.

3.4. De deskundige stelt ten aanzien van wederpartij II het volgende.

Zij kent meerdere situaties waarin vrouwen moeilijk in de bouw aan het
werk komen. Alhoewel een kentering gaande is, is toegang tot de bouw voor
vrouwen nog lang niet eenvoudig. Niet alleen bedrijven hebben vooroordelen
maar ook de ouders van meisjes die in de bouw willen werken. Het wordt
nooit openlijk gezegd dat de reden voor afwijzing voor een baan in de bouw
met het vrouw-zijn te maken heeft. Er dient een omslag te komen ten aanzien
van de mentaliteit en de cultuur in de bouwwereld.

3.5. Wederpartij I stelt het volgende.

Wederpartij I benadrukt haar functie als doorgeefluik ten behoeve van haar
opdrachtgevers. De opdrachtgever besluit uiteindelijk welke kandidaat zij
geschikt acht voor de functie. Wederpartij I stelt derhalve nimmer zelfstandig
functie-eisen op voor haar aspirant-uitzendkrachten.

De indruk die in de brief van haar medewerker is gewekt, dat de opdrachtgever
aan wederpartij I zou hebben meegedeeld dat zij geen vrouw voor de functie
wilde aannemen, is niet juist. Het timmerbedrijf heeft slechts aan wederpartij
I doorgegeven, dat zij wilde dat wederpartij I zou doorzoeken. Enige tijd
later deelde het bedrijf mee dat zij de betreffende functie intern wenste
in te vullen en dat men afzag van een verdere voortzetting van de procedure.

Uit het verzoek van het timmerbedrijf om verder te zoeken, trok de medewerker
de conclusie dat verzoekster was afgewezen. Hij heeft niet doorgevraagd
naar de reden voor dit verzoek. Vervolgens heeft hij de afwijzingsbrief
aan verzoekster geschreven. Hierin heeft hij zijn persoonlijke gevoel,
zonder goed na te denken, vanuit een opwelling op schrift gesteld.
De medewerker kende de eigenaar van het timmerbedrijf niet goed. Hij heeft
éénmaal anderhalf uur met hem gesproken en had niet de indruk dat deze
bezwaar zou hebben tegen het in dienst nemen van een vrouw.
Van een collega had de medewerker begrepen dat verzoekster teleurgesteld
was over de afwijzing. Hij voelde zich daar niet prettig bij. Omdat de
medewerker niet had nagedacht wat de afwijzingsbrief bij verzoekster teweeg
zou brengen, wilde hij de brief alsnog toelichten. Daarom is hij naar verzoeksters
huis gegaan om een brief te bezorgen met het verzoek hem terug te bellen.
In het gesprek bij verzoekster thuis heeft hij aangegeven dat het zijn
fout was. Hij staat nu niet meer achter de inhoud van de afwijzingsbrief
en vindt dat vrouwen best in de bouw kunnen werken.

Het is wederpartij I niet bekend hoe haar medewerker aan de afwijzingsgrond,
zoals in de afwijzingsbrief is vermeld, is gekomen. Wél betreurt de wederpartij
het dat deze mededeling namens haar is gedaan. Zij neemt dan ook afstand
van de inhoud van de brief van de medewerker. Deze is op zijn handelwijze
nadrukkelijk door zijn leidinggevende aangesproken. De bestreden brief
is een ongelukkige uitlating van een individuele medewerker welke niet
had mogen worden gedaan.

3.6. Wederpartij II stelt het volgende.

Enige tijd na de aanmelding van de vacature bij het uitzendbureau heeft
zij de vacature intern vervuld door herschikking van personeel. Dit is
het uitzendbureau meegedeeld en vervolgens heeft zij de vacature ingetrokken.
Naast verzoekster waren er nog andere kandidaten die eveneens afgezegd
zijn. Er is geen nieuw personeel aangetrokken.

De wederpartij staat niet negatief tegenover vrouwen in de bouw. De ter
zitting aanwezige echtgenote van de bedrijfseigenaar heeft zelf enige tijd
in het bedrijf van wederpartij II meegewerkt. Daarnaast bestaat geen ervaring
met vrouwelijke werknemers.

4. DE OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE

4.1. In geding is de vraag of wederpartij I en wederpartij II onderscheid
naar geslacht hebben gemaakt zoals bedoeld in de wetgeving gelijke behandeling
van mannen en vrouwen door verzoekster af te wijzen voor de functie van
leidinggevend timmerman.

4.2. Voor de beantwoording van deze vraag zijn de volgende wetsartikelen
van belang.

Ingevolge artikel 3 lid 1 van de Wet gelijke behandeling van mannen en
vrouwen (WGB) is het niet toegelaten bij de aanbieding van een betrekking
of bij de behandeling van de vervulling van een openstaande betrekking
onderscheid te maken tussen mannen en vrouwen.

Van het verbod in artikel 3 lid 1 WGB mag slechts worden afgeweken als
er sprake is van een van de wettelijke uitzonderingen genoemd in artikel
5 lid 1 en lid 2 WGB. Deze uitzonderingen zijn in deze zaak niet van toepassing.

4.3. Ten aanzien van het handelen van wederpartij I, het uitzendbureau,
overweegt de Commissie als volgt.

Wederpartij I stelt slechts een doorgeeffunctie ten opzichte van haar opdrachtgevers
te hebben. Blijkens de Memorie van Toelichting bij artikel 3 WGB richt
dit artikel zich zowel tot de werkgever als tot een derde die door deze
werkgever wordt betrokken bij de wervings- en selectieprocedure (Tweede
Kamer, vergaderjaar 12986-1987, 19.908, nr 3, blz. 18. Zie ook Commissie
gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de arbeid, 17 juni 1991,
oordelen 91-35 en 91-36.). Zoals de Commissie reeds eerder heeft vastgesteld,
is naast de werkgever een door de werkgever ingeschakelde derde verantwoordelijk
voor de naleving van de WGB voor dat deel van de procedure waar deze bij
betrokken is (Commissie gelijke behandeling, 3 oktober 1995, oordeel 95-37;
27 november 1995, oordeel 95-53; 27 juni 1996, oordeel 96-48.). Derhalve
heeft wederpartij I een eigen verantwoordelijkheid en is zij gehouden de
WGB na te leven.

De Commissie constateert dat de medewerker van wederpartij I in de afwijzingsbrief
aan verzoekster als reden voor afwijzing heeft vermeld: “De reden hiervoor
is dat men vindt dat deze functie niet door een vrouw ingevuld kan worden.”
Op grond hiervan is de Commissie van oordeel dat het geslacht van verzoekster
de reden was van haar afwijzing.
Wederpartij I bevestigt dat de reden voor afwijzing afkomstig is van haar
medewerker, maar ontkent dat de mededeling namens haar is gedaan en neemt
afstand van de inhoud van de brief van de medewerker. Zoals de Commissie
reeds eerder heeft uitgesproken dient het handelen van personeel in dienst
van wederpartij I, in casu het handelen van de medewerker, aan wederpartij
I te worden toegerekend (Zie Commissie gelijke behandeling, 10 februari
1997, oordeel 97-16.).

Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat wederpartij I bij de behandeling
van de vervulling van een openstaande betrekking onderscheid op grond van
geslacht heeft gemaakt als bedoeld in artikel 3 lid 1 van de WGB.
4.4. Ten aanzien van het handelen van wederpartij II, het timmerbedrijf,
overweegt de Commissie het volgende.

Verzoekster stelt dat het uitzendbureau een doorgeefluik is. Deze doelde
volgens haar met de onder 4.3. opgenomen zinsnede in de afwijzingsbrief
op wederpartij II. Volgens verzoekster wilde wederpartij haar derhalve
niet aannemen omdat zij een vrouw is.
De medewerker van het uitzendbureau heeft verklaard dat de reden voor de
afwijzing zoals vermeld in de afwijzingsbrief eigen initiatief was. Zowel
deze medewerker als wederpartij II hebben bestreden dat laatstgenoemde
de reden voor de afwijzing heeft aangegeven zoals deze in de afwijzingsbrief
is vermeld. Beiden hebben eveneens gesteld dat door wederpartij II is aangegeven
dat de vacature door wederpartij II intern was vervuld.
Een andere, door het uitzendbureau voor de onderhavige functie aan wederpartij
II voorgedragen, mannelijke kandidaat is door wederpartij II afgewezen,
hetgeen bevestigd is door het uitzendbureau. Bovendien heeft wederpartij
II ter zitting verklaard dat geen externe kandidaten door haar zijn aangenomen.
Op grond van het voorgaande acht de Commissie het aannemelijk dat de functie
door het timmerbedrijf intern vervuld is.

Naar aanleiding van de stelling van verzoekster dat het timmerbedrijf een
vrouw-onvriendelijke opstelling zou hebben overweegt de Commissie het volgende.
Wederpartij II heeft bestreden dat zij negatief staat tegenover vrouwen
in de bouw. Ook de medewerker van het uitzendbureau ontkent op enigerlei
wijze te hebben gemerkt dat wederpartij II bezwaar zou hebben tegen een
vrouwelijke werknemer.
De Commissie acht gelet op het voorgaande onvoldoende aanwijzingen aanwezig
om te kunnen vaststellen dat wederpartij II gekenmerkt wordt door een vrouw-onvriendelijk
opstelling.

Verzoekster stelt dat discriminatie van vrouwen in de bouw vaak voor komt.
Indien verzoekster hiermee zou willen aangeven dat dit eveneens geldt voor
onderhavig bedrijf overweegt de Commissie hieromtrent als volgt.
Het is een feit van algemene bekendheid dat voor vrouwen die in de bouw
willen werken belemmeringen bestaan om in deze sector op gelijke wijze
als mannen te kunnen werken. In het onderhavige geval heeft de Commissie
echter niet kunnen vaststellen dat daarvan sprake was in het betreffend
timmerbedrijf.

Nu de Commissie het aannemelijk acht dat de onderhavige functie door wederpartij
II intern vervuld was, de door verzoekster veronderstelde vrouw-onvriendelijkheid
van wederpartij II niet is komen vast te staan en de Commissie niet gebleken
is dat er anderszins concrete aanwijzingen zijn voor de gegrondheid van
verzoeksters klacht jegens wederpartij II, acht de Commissie het aannemelijk
dat de interne invulling van de functie de enige reden was dat verzoekster
door wederpartij II is afgewezen.
Op grond hiervan is de Commissie van oordeel dat het geslacht van verzoekster
niet de reden was voor haar afwijzing
en dat wederpartij II bij de behandeling van de vervulling van een openstaande
betrekking geen onderscheid naar geslacht heeft gemaakt als bedoeld in
artikel 3 lid 1 van de WGB.

5. HET OORDEEL VAN DE COMMISSIE

De Commissie spreekt als haar oordeel uit

– dat (….) te Doetinchem jegens mevrouw (….) te Doetinchem direct onderscheid
op grond van geslacht heeft gemaakt als bedoeld in artikel 3 lid 1 van
de Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen en derhalve in strijd
met deze wet heeft gehandeld.

– dat (….) te Etten jegens mevrouw (….) te Doetinchem geen onderscheid
op grond van geslacht heeft gemaakt als bedoeld in artikel 3 lid 1 van
de Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen en derhalve niet in strijd
met deze wet heeft gehandeld.

Rechters

Mw. mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck (Kamervoorzitter), dhr. drs. B. van Schijndel(lid Kamer), dhr. mr. P.R. Rodrigues (lid Kamer), mw. A.C. van Doornen(secretaris Kamer)