Instantie
Commissie gelijke behandeling
Samenvatting
Een vrouw solliciteerde op een interne vacature. Zij werd afgewezen voor
de functie omdat haar partner reeds bij het bederijf werkzaam is. De vrouw
is van mening dat het bedrijf hiermee onderscheid naar burgerlijke staat
maakt.
De Commissie oordeelt dat van indirect onderscheid naar burgerlijke staat
sprake zou zijn, indien vast komt te staan dat ongehuwden onevenredig meer
door het beleid van het bedrijf getroffen zouden worden dan gehuwden. De
vrouw was echter de enige sollicitant voor de functie zodat dit niet kon
worden vastgesteld. Ook zijn er geen landelijke gegevens hierover beschikbaar.
Geen strijd met de wet.
Volledige tekst
1. HET VERZOEK
1.1. Op 10 juli 1997 verzocht mevrouw (….) te Leiden (hierna: verzoekster)
de Commissie gelijke behandeling haar oordeel uit te spreken over de vraag
of het (….) te Leiden (hierna: de wederpartij) jegens haar onderscheid
heeft gemaakt als bedoeld in de Algemene wet gelijke behandeling (AWGB).
1.2. Verzoekster heeft bij de wederpartij gesolliciteerd naar de functie
van assistent conservator reptielen en amfibieën. Verzoekster werd voor
deze functie afgewezen omdat haar partner reeds bij de wederpartij werkzaam
is. Verzoekster is van mening dat de wederpartij hiermee onderscheid heeft
gemaakt naar burgerlijke staat.
2. DE LOOP VAN DE PROCEDURECGB
2.1. De Commissie gelijke behandeling heeft het verzoek in behandeling
genomen en een onderzoek ingesteld. Partijen hebben hun standpunten schriftelijk
toegelicht.
Vervolgens heeft de Commissie partijen opgeroepen hun standpunten nader
toe te lichten tijdens een zitting op 11 november 1997.
In verband met het plotselinge vertrek van verzoekster naar het buitenland
en haar langdurig verblijf aldaar heeft de Commissie na afstemming met
partijen besloten de zitting buiten haar aanwezigheid te laten plaatsvinden.
Verzoekster heeft haar partner gemachtigd om ter zitting namens haar het
woord te voeren.
Naar aanleiding van een verzoek van de wederpartij heeft de Commissie vervolgens
besloten partijen apart te horen. Partijen hebben hiermee ingestemd.
2.2. Bij deze zitting waren aanwezig
van de kant van verzoekster
– dhr. dr. (….) (gemachtigde)
van de kant van de wederpartij
– dhr. drs. (….) (algemeen directeur)
– mw. drs. (….) (afdelingshoofd Personeelszaken en Organisatie)
van de kant van de Commissie
– mw. mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck (Kamervoorzitter)
– dhr. mr. M.M. den Boer (lid Kamer)
– mw. mr. J.R. Dierx (lid Kamer)
– mw. mr. D. Jongsma (secretaris Kamer).
2.3. Het oordeel is vastgesteld door Kamer III van de Commissie. In deze
Kamer hebben zitting de leden als vermeld onder 2.2.
3. DE RESULTATEN VAN HET ONDERZOEK
De feiten
3.1. Verzoekster heeft naar aanleiding van een interne vacaturemelding
op het mededelingenbord van de wederpartij gesolliciteerd naar de functie
van assistent conservator reptielen en amfibieën. Het betrof een functie
voor 16 uur per week.
Verzoekster was de enige sollicitant. Bij brief van 17 juni 1997 is verzoekster
meegedeeld, dat zij uitstekend voldeed aan de inhoudelijke eisen voor de
functie. Zij kwam volgens genoemd schrijven echter niet voor de functie
in aanmerking aangezien haar partner werkzaam is bij de wederpartij. Tevens
werd in de afwijzingsbrief gesteld dat -indien verzoekster daar prijs op
zou stellen- de directeur in een gesprek een en ander nader zou willen
toelichten.
Verzoekster woont ongehuwd samen met haar partner die als afdelingshoofd
bij de wederpartij werkzaam is. Als verzoekster zou worden aangenomen,
zou haar partner haar direct leidinggevende zijn.
3.2. De algemeen directeur van de wederpartij voert als beleid, dat familie
en partners van haar personeelsleden worden uitgesloten van vervulling
van vacatures teneinde ongewenste vermenging op privé en zakelijk gebied
te voorkomen. De wederpartij maakt een uitzondering op haar beleid ten
aanzien van tijdelijke aanstellingen, vakantiewerk en gastmedewerkerschap
vanwege het minder formele karakter hiervan.
Toen verzoekster solliciteerde was dit beleid niet schriftelijk vastgelegd
en niet algemeen bekend. Inmiddels is dit beleid op schrift gesteld en
goedgekeurd door het managementteam en de Ondernemingsraad.
Na de sollicitatie van verzoekster is het nog één keer voorgekomen dat
een partner, de echtgenote, van een werknemer solliciteerde. Ook deze sollicitatie
heeft niet geleid tot indienstneming.
3.3. Verzoekster is sinds 1987 bij de wederpartij werkzaam, aanvankelijk
in het kader van haar promotie en sinds 1 juni 1996 als gastmedewerkster.
Een gastmedewerker is aangesteld op vrijwillige basis en ontvangt hiervoor
slechts een reële onkostenvergoeding. Een gastmedewerker maakt gebruik
van de faciliteiten van de wederpartij, zoals apparatuur, de bibliotheek
en publicatiemogelijkheden. De gastmedewerkers worden aangesteld voor één
jaar. Na ieder jaar vindt een evaluatiegesprek plaats, waarin de voortgang
van het onderzoek wordt besproken.
3.4. De wederpartij heeft 150 werknemers in vaste dienst. Daarnaast zijn
bij de wederpartij ongeveer 30 gastmedewerkers werkzaam. Als verzoekster
zou zijn aangenomen, zou zij te werk gesteld worden op de afdeling waarover
haar partner de leiding heeft. Op deze afdeling zijn twaalf mensen werkzaam.
De standpunten van partijen
3.5. Verzoekster stelt het volgende.
Zij betwist het standpunt van de wederpartij dat geen sprake is van een
vacature voor een bestaande functie en dat sprake zou zijn van een poging
van het afdelingshoofd eigenmachtig een nieuwe functie te creëren. Het
afdelingshoofd, verzoeksters partner, heeft in nauw overleg met zijn directe
chef, het sectorhoofd, vastgesteld welke taken er vanwege andere door hem
verrichte werkzaamheden bleven liggen en heeft naar aanleiding daarvan
een profielschets gemaakt van de kandidaat die deze taken tijdelijk zou
kunnen waarnemen. Na overeenstemming hierover tussen het afdelingshoofd
en het sectorhoofd is dit voorgelegd aan het hoofd van de afdeling Personeelszaken
en Organisatie. In overleg met deze is de tekst voor de werving van een
kandidaat voor een tijdelijke aanstelling openbaar gemaakt. Het is steeds
duidelijk geweest dat het openstellen van deze functie een compensatie
betrof van niet verrichte taken, op een tijdelijke basis.
3.6. De wederpartij maakt, door verzoekster niet te beoordelen op haar
kwaliteiten maar haar af te wijzen louter op grond van het gegeven dat
haar partner reeds bij de wederpartij werkzaam is, onderscheid naar burgerlijke
staat. Verzoekster gaat er daarbij vanuit dat gehuwden en ongehuwd samenwonenden
gelijk worden gesteld.
In het wetenschappelijke circuit komt het regelmatig voor dat partners
hetzelfde beroep uitoefenen en bij dezelfde werkgever werkzaam zijn. In
de Verenigde Staten worden partners in deze branche soms zelfs gezamenlijk
aangesteld, omdat zij elkaar vaak aanvullen. Gelet op het niveau waarop
wetenschappers werkzaam zijn, mag worden verwacht dat zij in staat zijn
om privé- en zakelijke belangen van elkaar te scheiden.
Als verzoekster zou zijn aangenomen, zou haar partner haar leidinggevende
zijn. Het was de bedoeling dat zij een deel van zijn werkzaamheden zou
overnemen. Functioneringsgesprekken vinden normaliter plaats met het afdelingshoofd.
Aangezien het afdelingshoofd de partner van verzoekster is, zou in haar
geval een oplossing gevonden kunnen worden door de functioneringsgesprekken
van verzoekster met het sectorhoofd te houden. Het sectorhoofd zou zijn
informatie dan weliswaar verkrijgen van verzoeksters partner, maar het
sectorhoofd zou aan de hand van objectieve wetenschappelijke criteria kunnen
beoordelen of het functioneren voldoende is.
Met gastmedewerkers worden ook evaluatiegesprekken gevoerd. Deze vinden
plaats met het hoofd van de betreffende afdeling. Daarbij is het sectorhoofd
niet aanwezig. Met verzoekster heeft één evaluatiegesprek plaatsgevonden.
Dit is met haar gevoerd door het afdelingshoofd. Verzoekster zou -ook als
zij in de functie van assistent conservator was aangesteld- haar huidige
werkzaamheden hebben voortgezet, aangezien de functie van assistent conservator
tijdelijk was en slechts 16 uur betrof.
Het beleid van de wederpartij, op grond waarvan partners van werknemers
niet kunnen worden aangesteld, is pas bij de sollicitatie van verzoekster
ingevoerd. In de CAO en het reglement van het museum is hier niets over
geregeld. Voor zover een dergelijk beleid bestond, is er in ieder geval
nooit ruchtbaarheid aan gegeven. Kort na de afwijzing van verzoekster is
de partner van een ander personeelslid om dezelfde reden afgewezen.
3.7. De wederpartij stelt het volgende.
Er is ten onrechte aankondiging gedaan van het bestaan van een vacature
met betrekking tot de functie van assistent conservator reptielen en amfibieën.
Deze functie bestaat niet. Door een interne procedurefout is de betreffende
functie nooit aan de directeur van de wederpartij voorgelegd. De aankondiging
berust op een misverstand, dat is ontstaan doordat het afdelingshoofd meende
deze functie in het leven te kunnen roepen als compensatie voor andere,
door hem verrichte, extern gefinancierde arbeid.
3.8. De wederpartij voert een personeelsbeleid waarbij partners van medewerkers
niet voor vacatures in aanmerking kunnen komen. Als partners beiden in
hetzelfde bedrijf werkzaam zijn, is dit een belasting voor de organisatie
als geheel. Het leidt tot grote consternatie, tot geruchtencircuits, verdachtmakingen
en het kan tot voorkeursbehandeling leiden. Ook in het onderhavige geval
heeft de tekst van de advertentie, die toegespitst is op de werkervaring
van verzoekster, tot geruchten aanleiding gegeven. Partnerschap kan er
bovendien toe leiden dat de partner van een bepaalde werknemer kennis heeft
van bepaalde feiten waarvan zijn directe collega’s geen kennis kunnen nemen.
Dit kan eveneens aanleiding geven tot geruchten. Hetzelfde probleem ontstaat
wanneer een werknemer probeert op goede voet te komen met de leidinggevende
door hem regelmatig aan te spreken. Ook dit kan leiden tot een geruchtenstroom
onder het personeel. Partnerschap binnen dezelfde organisatie creëert een
bepaald soort ongelijkheid, althans in de beleving van anderen. Doordat
de organisatie van de wederpartij een van de meest gesloten instellingen
binnen het wetenschappelijk circuit is, ontstaat deze beleving van ongelijkheid
al vrij snel bij werknemers. Die schijn wenst de wederpartij te vermijden.
De organisatie van de wederpartij wordt wel eens een dorp genoemd. Dit
geeft enigszins aan waarom het aanstellen van partners van werknemers niet
wenselijk is en tot problemen kan leiden.
In het kader van het laatste wijst de wederpartij op de situatie die ontstaan
was nadat twee reeds bij de wederpartij werkzame werknemers een relatie
kregen. Deze relatie is inmiddels beëindigd. Eén van hen wil de ander niet
meer zien en zit nu thuis. Problemen als deze zijn niet te voorkomen maar
kunnen volgens de wederpartij wel worden verkleind door geen partners van
werknemers aan te nemen.
Tevens wijst de wederpartij op het feit dat er veel discussie is geweest
bij het personeel toen -ongeveer tien jaar geleden- een werkneemster haar
vader, die met pensioen ging, opvolgde.
Ingeval van een kortlopend contract zou de wederpartij geen problemen hebben
met het aanstellen van een partner van een reeds bij haar werkzame werknemer.
Bij de functie waarop verzoekster solliciteerde, was het echter geen sprake
van een kortlopend project aangezien het de vervanging betrof van werkzaamheden
voor een langdurige periode op basis van een afspraak met een ministerie.
Aanstelling geschiedt steeds eerst voor de duur van één jaar waarna een
vast contract wordt aangeboden. Daar zou in dit geval ook sprake van zijn
geweest.
De wederpartij betwist dat zij met haar beleid onderscheid maakt als bedoeld
in de wetgeving gelijke behandeling. De wederpartij tracht gelijkheid in
haar organisatie juist zo veel mogelijk te bevorderen. Van de redelijkheid
van het beleid heeft de algemeen directeur ook de echtgenote van een werknemer
die solliciteerde kunnen overtuigen. Deze sollicitatie heeft evenmin als
die van verzoekster geleid tot indienstneming
4. DE OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE
4.1. In geding is de vraag of de wederpartij, door verzoekster af te wijzen
voor de functie van assistent conservator reptielen en amfibieën vanwege
het feit dat haar partner reeds bij de wederpartij werkzaam is, onderscheid
heeft gemaakt naar burgerlijke staat als bedoeld in de AWGB.
4.2. Artikel 5, eerste lid, onderdeel a, AWGB bepaalt onder meer dat onderscheid
verboden is bij de aanbieding van een betrekking en bij de behandeling
bij de vervulling van een openstaande betrekking.
Artikel 1 AWGB bepaalt dat de wet onder meer ziet op onderscheid tussen
personen op grond van burgerlijke staat. Onder burgerlijke staat wordt
onder andere de huwelijkse staat begrepen.
Laatstgenoemd artikel stelt tevens dat onder onderscheid zowel direct als
indirect onderscheid begrepen wordt. Onder direct onderscheid wordt verstaan
onderscheid dat verwijst naar een van de in de AWGB genoemde discriminatiegronden.
Indirect onderscheid op grond van burgerlijke staat is onderscheid, dat
op grond van andere hoedanigheden of gedragingen dan burgerlijke staat
direct onderscheid op die grond tot gevolg heeft.
In artikel 2, eerste lid, AWGB wordt bepaald dat het in de wet neergelegde
verbod van onderscheid niet geldt ten aanzien van indirect onderscheid
dat objectief gerechtvaardigd is.
4.3. Ten aanzien van de vraag of sprake is van de aanbieding van een betrekking
en de behandeling bij de vervulling van een openstaande betrekking als
in artikel 5, eerste lid, onderdeel a, AWGB bedoeld, overweegt de Commissie
als volgt.
De wederpartij betwist dat sprake is van een vacature voor een reeds bestaande
functie. Tevens is volgens de wederpartij een functie gecreëerd zonder
dat deze aan de directeur ter goedkeuring is voorgelegd.
De Commissie stelt vast dat een interne vacaturemelding heeft plaatsgevonden
voor de onderhavige functie, welke vacaturemelding niet ongedaan is gemaakt.
Tevens moet worden geconstateerd dat in de afwijzingsbrief van de wederpartij
aan verzoekster de motivering voor de afwijzing niet is gelegen in het
niet (meer) bestaan van de vacature, maar in het feit dat verzoeksters
partner werkzaam is bij de wederpartij.
Op grond van het voorgaande concludeert de Commissie dat sprake is van
de aanbieding van een betrekking en de behandeling bij de vervulling van
een openstaande betrekking als in voorgaand wetsartikel bedoeld.
4.4. Ten aanzien van de vraag of de wederpartij direct onderscheid heeft
gemaakt op grond van burgerlijke staat overweegt de Commissie als volgt.
Van direct onderscheid is sprake als de wederpartij bij haar handelen rechtstreeks
verwijst naar de burgerlijke staat van verzoekster. De grond van afwijzing
van verzoekster is echter niet gelegen in het feit dat zij ongehuwd is,
maar in het feit dat zij een partner heeft die werkzaam is bij de wederpartij.
Op grond hiervan moet worden geconcludeerd dat van direct onderscheid op
grond van burgerlijke staat geen sprake is.
4.5. Ten aanzien van de vraag of de wederpartij indirect onderscheid op
grond van burgerlijke staat heeft gemaakt, overweegt de Commissie als volgt.
De Commissie stelt vast dat de wederpartij partners van werknemers weigert
als nieuwe werknemers. Tevens staat vast dat de wederpartij zowel kandidaten
afwijst die -zoals verzoekster- ongehuwde partner van een werknemer zijn
als kandidaten die gehuwde partner van een werknemer zijn. De Commissie
dient derhalve na te gaan of deze handelwijze indirect onderscheid op grond
van burgerlijke staat (in dit geval: de huwelijkse staat) inhoudt. Daarbij
kan overigens in het midden blijven of ten tijde van de afwijzing van verzoekster
al sprake was van een vastgesteld en algemeen beleid, dan wel of daarover
voldoende duidelijkheid bestond.
In de onderhavige zaak worden geschikte sollicitanten met een partner zonder
meer aangenomen, mits hun partner niet reeds werkzaam is bij de wederpartij.
Aangezien het verschil in behandeling is gelegen in deze specifieke voorwaarde,
moet het onderzoek in deze zaak zich richten op de vraag hoeveel van de
gehuwden worden benadeeld omdat zij een reeds bij de wederpartij werkzame
partner hebben en hoeveel van de ongehuwden door diezelfde specifieke voorwaarde
worden getroffen.
Vaststaat dat verzoekster de enige sollicitant was voor de onderhavige
functie. Een dergelijk gering aantal kan niet leiden tot een verantwoorde
conclusie ten aanzien van de vraag of sprake is van een overwegende benadeling
van gehuwden of ongehuwden door de voorwaarde van de wederpartij dat de
sollicitant geen bij de wederpartij werkzame partner mag hebben.
Als gegevens over aantallen gehuwde en ongehuwde personen in de concrete
situatie niet aanwezig zijn of de aantallen te klein zijn om -zoals in
casu- tot een conclusie kunnen komen, betrekt de Commissie als regel landelijke
gegevens bij haar onderzoek. Vastgesteld moet echter worden dat geen gegevens
beschikbaar zijn ten aanzien van de vraag hoeveel gehuwde personen in het
algemeen werkzaam zijn of willen zijn bij de werkgever van hun partner
en hoeveel ongehuwde partners door de bestreden voorwaarde zouden worden
getroffen. Evenmin zijn er aanwijzingen op grond waarvan anderszins aannemelijk
kan worden geacht dat gehuwden dan wel ongehuwden door een vergelijkbaar
vereiste onevenredig zouden worden benadeeld.
Dit leidt tot de conclusie dat geen sprake is van indirect onderscheid
op grond van burgerlijke staat als bedoeld in de AWGB en dat de wederpartij
mitsdien niet heeft gehandeld in strijd met genoemde wet.
5. HET OORDEEL VAN DE COMMISSIE
De Commissie spreekt als haar oordeel uit dat het (….) te Leiden jegens
mevrouw (….) te Leiden geen onderscheid op grond van burgerlijke staat
heeft gemaakt als bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderdeel a, van de
Algemene wet gelijke behandeling en derhalve niet in strijd met deze wet
heeft gehandeld.
Rechters
Mw. mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck (Kamervoorzitter), dhr. mr. M.M. den Boer(lid Kamer), mw. mr. J.R. Dierx (lid Kamer), mw. mr. D. Jongsma (secretarisKamer)