Instantie: Commissie gelijke behandeling, 9 februari 1998

Instantie

Commissie gelijke behandeling

Samenvatting


Een Marokaanse vrouw heeft op basis van een tijdelijk contract drie jaar
voor een bedrijf gewerkt. Haar contract is niet verlengd. Volgens de vrouw
hangt dit samen met haar Marokkaanse afkomst. De Commissie oordeelt dat
voldoende aannemelijk is gemaakt dat aan besluit tot niet verlening een
zakelijke afweging ten grondslag lag. Het bedrijf is echter niet zorgvuldig
geweest in haar communicatie met de vrouw, waardoor zij wel deze indruk
kon krijgen. De Commissie beveelt aan dat het bedrijf aan de vrouw desgewenst
ondersteunt in een loopbaanontwikkeling die perspectief biedt op een aanstelling.
Geen strijd met de wet.

Volledige tekst

1. HET VERZOEK

1.1. Op 18 maart 1997 verzocht mevrouw (….) te Weert (hierna: verzoekster)
de Commissie gelijke behandeling
haar oordeel uit te spreken over de vraag of het College van Burgemeester
en Wethouders van de Gemeente Tegelen te Tegelen (hierna: de wederpartij)
onderscheid op grond van ras heeft gemaakt in strijd met de wetgeving gelijke
behandeling.

1.2. Verzoekster heeft op basis van een tijdelijk contract drie jaar bij
de wederpartij gewerkt. Haar contract is niet verlengd. Volgens verzoekster
hangt dit samen met haar Marokkaanse afkomst en heeft de wederpartij hiermee
in strijd met de wetgeving gelijke behandeling gehandeld.

2. DE LOOP VAN DE PROCEDURE

2.1. De Commissie heeft het verzoek in behandeling genomen en heeft een
onderzoek ingesteld. Partijen hebben hun standpunten schriftelijk toegelicht.

2.2. Vervolgens heeft de Commissie partijen opgeroepen. Deze hebben hun
standpunten nader toegelicht tijdens een zitting op
4 november 1997. Bij de zitting waren aanwezig:

van de kant van de verzoeker
– mw. (….) (verzoekster)

van de kant van de wederpartij
– dhr. (….) (hoofd Personeel en Organisatie)
– dhr. (….) (chef afdeling Welzijn, Sport en Recreatie)
– mw. (….) (personeelsfunctionaris)

van de kant van de Commissie
– mw. mr. L.Y. Gonçalves-Ho Kang You (Kamervoorzitter)
– mw. mr. drs. M.G. Nicolai (lid Kamer)
– dhr. mr. M.M. den Boer (lid Kamer)
– mw. mr. A.K. de Jongh (secretaris Kamer).

2.3. Na de zitting heeft de wederpartij nog een aantal stukken overgelegd
die in het onderzoek van de Commissie zijn betrokken. Het oordeel is vastgesteld
door Kamer II van de Commissie.
In deze Kamer hebben zitting de leden als genoemd onder 2.2.

3. DE RESULTATEN VAN HET ONDERZOEK

De feiten

3.1. De wederpartij is een gemeente met circa 20.000 inwoners.
De wederpartij voert een voorkeursbeleid voor personen van allochtone afkomst.
Van het personeelsbestand van de wederpartij is een gering percentage van
allochtone afkomst.

3.2. Verzoekster is op 1 januari 1993 bij de wederpartij in dienst getreden
voor 20 uur per week. Verzoekster had een tijdelijk contract voor de duur
van drie jaar dat afliep op 31 december 1995. Zij vervulde de functie van
integratiemedewerker bij de afdeling Welzijn, Sport en Recreatie (hierna:
de afdeling WSR) van de dienst Burgerzaken. Deze functie was een nieuw
gecreëerde, bovenformatieve functie met als doel meer aandacht te besteden
aan de integratie van mensen van allochtone afkomst in de gemeente. De
wederpartij had namelijk het integratiebeleid als politieke prioriteit
gesteld. Verzoekster, van Marokkaanse afkomst, is aangenomen na een intensieve
sollicitatieprocedure.

3.3. De functieomschrijving van verzoekster bestond zowel uit uitvoerende
als beleidsvoorbereidende werkzaamheden.
Gedurende de eerste twee jaren van haar aanstelling heeft het accent gelegen
op de uitvoerende werkzaamheden, zoals voorlichting, contacten leggen met
allochtone organisaties en met autochtonen en het activeren van projecten.
In de loop van 1995, het derde jaar van haar aanstelling, kwamen de beleidsmatige
aspecten van de functie naar voren, omdat het evaluatierapport van het
integratiebeleid ten behoeve van de gemeenteraad opgesteld diende te worden.
Hiertoe diende allereerst een inventarisatie van de diverse programma’s
en projecten gemaakt te worden die werden uitgevoerd of gesteund door de
wederpartij. Hiermee heeft verzoekster voorjaar/zomer 1995 een aanvang
gemaakt.

3.4. Destijds is besloten dat na drie jaar, in december 1995, een evaluatie
van het integratiebeleid plaats zou vinden door de gemeenteraad. Voortzetting
van de halve formatieplaats van de integratiemedewerker zou worden gekoppeld
aan deze evaluatie. Deze evaluatie heeft in december 1995 niet plaatsgevonden
omdat het evaluatierapport nog niet volledig gereed was, maar is uiteindelijk
verschoven naar juni 1996. Ten behoeve van de continuïteit van een aantal
werkzaamheden is de halve formatieplaats tijdelijk voortgezet tot -in ieder
geval- april 1996. Op grond van het raadsbesluit in juni 1996 is de functie
van integratiemedewerker gewijzigd in de functie ‘beleidsmedewerker Welzijn,
Sport en Recreatie’. Ten opzichte van de functie van integratiemedewerker,
die verzoekster uitoefende, is sprake van een verschuiving van uitvoerende
werkzaamheden naar een meer beleidsmatig en breder takenpakket.
Voor deze functie is een vrouw van Nederlandse afkomst aangesteld voor
32 uur per week.

3.5. Met verzoekster zijn twee functioneringsgesprekken gevoerd, namelijk
op 6 oktober 1993 en op 13 november 1995. Van deze gesprekken zijn verslagen
gemaakt. Daarnaast is met verzoekster regelmatig werkoverleg gevoerd. In
1995 zijn op 10 mei, 31 oktober en 1 november werkbesprekingen gevoerd.
Hiervan zijn geen verslagen gemaakt.
Bij het functioneringsgesprek van 6 oktober 1993 was behalve verzoekster
de chef afdeling WSR aanwezig. Het functioneren van verzoekster is in dit
verslag, met uitzondering van enkele aandachtspunten zoals de schriftelijke
taalvaardigheid en de ordening van haar werkzaamheden, overwegend positief.
In het verslag van dit gesprek zijn geen opmerkingen gemaakt over beleidstaken.
Het verslag van dit gesprek is door verzoekster en de chef afdeling WSR
ondertekend. De directeur heeft het verslag voor gezien ondertekend.
In 1994 is geen functioneringsgesprek met verzoekster gehouden.
Bij het functioneringsgesprek van 13 november 1995 waren behalve verzoekster
aanwezig de chef van de afdeling WSR en een functionaris van de Stichting
Symbiose. Laatstgenoemde nam deel aan het gesprek, omdat hij als lid van
de stuurgroep integratiebeleid betrokken was bij de definiëring en personele
invulling van de functie medewerker integratiebeleid.
Het verslag van dit gesprek is niet door verzoekster ondertekend.

3.6. Ten tijde van haar aanstelling was verzoekster bezig met haar HBO-opleiding
Sociale Academie. Deze opleiding heeft zij medio 1995 met succes afgerond.
Zij heeft aan de chef WSR in de loop van het najaar 1995 enkele malen te
kennen gegeven graag de opleiding ‘ambtenaar welzijnsbeleid’ aan de Bestuursacademie
te willen gaan volgen om zich zodoende te bekwamen voor de functie van
beleidsmedewerker. De chef WSR heeft hierop negatief beslist door deze
aanvraag niet in het opleidingsplan op te nemen.
Bij brief van 21 december 1995 is aan verzoekster formeel medegedeeld dat
haar aanstelling niet verlengd werd, nadat dit op 6 december 1995 reeds
mondeling aan haar was medegedeeld. Verzoekster heeft zich na 6 december
ziek gemeld. De wederpartij heeft schriftelijk aangeboden verzoekster ondersteuning
te bieden bij haar verdere loopbaanontwikkeling. Ook heeft de wederpartij
aan haar meegedeeld dat als er een passende functie vacant zou komen, zij
verzoekster hiervan op de hoogte zou stellen en haar zou uitnodigen om
te solliciteren. In november 1996 heeft verzoekster de wederpartij verzocht
de beslissing om haar aanstelling niet te verlengen te heroverwegen en
haar in aanmerking te laten komen voor de functie van beleidsmedewerker
Welzijn, Sport en Recreatie. Deze vacature was toen echter al vervuld.

De standpunten van partijen

3.7. Verzoekster stelt het volgende.

Zij is van mening dat haar Marokkaanse afkomst een rol heeft gespeeld bij
het besluit om haar aanstelling niet te verlengen.
Dit blijkt volgens haar uit het feit dat een Nederlandse mannelijke collega
al na een jaar een vaste aanstelling kreeg voor de functie van medewerker
Welzijn, Sport en Recreatie, terwijl hij geen HBO-diploma bezat en ook
geen beleidservaring had. Deze collega kwam binnen als banenpooler en heeft
alle ondersteuning gekregen, waardoor het voor hem mogelijk was een vaste
aanstelling bij de wederpartij te verkrijgen. Ook is een tijdelijke kracht
een project toegewezen in het najaar van 1995, waarvoor verzoekster graag
in aanmerking zou zijn gekomen, mede omdat dit project nog zou doorlopen
na 1 januari 1996.

Door de chef van de afdeling WSR zijn verwachtingen gewekt over de voortzetting
van verzoeksters dienstverband. Pas in november 1995, vlak voor het verstrijken
van de aanstellingstermijn, heeft de chef van de afdeling WSR hieromtrent
twijfels geuit. Hierbij heeft hij aangegeven dat het onzeker was of de
functie van verzoekster in 1996 zou worden voortgezet.
Het raadsbesluit met betrekking tot de voortzetting van de functie van
integratiemedewerker is bewust door de wederpartij vertraagd om haar eruit
te werken.

Toen verzoekster medio 1995 de opdracht kreeg om een inventarisatie te
maken voor de evaluatienota van het integratiebeleid heeft de chef van
de afdeling WSR niet aangegeven dat dit belangrijk was. Ook is haar niet
gezegd dat aan deze opdracht prioriteit moest worden geven ten opzichte
van haar andere werkzaamheden. Er is niet afgesproken op welke termijn
het gereed zou moeten zijn. Zij heeft dan ook haar andere werkzaamheden
in gelijke mate voortgezet.

3.8. De wederpartij brengt het volgende naar voren.

De gemeente streeft er in zijn algemeenheid naar om meer allochtonen in
dienst te nemen. In alle personeelsadvertenties worden etnische minderheden
nadrukkelijk uitgenodigd om te solliciteren. De aanstelling van verzoekster
is hier een voorbeeld van.

Aan medewerkers van de gemeente, of zij nu in tijdelijke of vaste dienst
zijn, worden kansen geboden om zich in hun functie waar te maken en als
de gelegenheid zich voordoet naar andere functies door te stromen. Ook
via werkbegeleiding en scholing wordt dit nagestreefd. Dit heeft ook gegolden
voor verzoekster. De werkbegeleiding ten aanzien van haar was zelfs intensiever
dan bij andere medewerkers het geval was.

Verzoekster was al voordat het schriftelijk kenbaar was gemaakt, ervan
op de hoogte dat haar aanstelling niet verlengd zou worden. In de gesprekken
die in oktober en november 1995 met haar zijn gevoerd, is door de chef
afdeling WSR aangegeven dat hij verzoekster niet voldoende toegerust achtte
om de beleidsmatige taken uit te voeren. De concrete aanleiding voor die
vaststelling was het feit dat in de loop van 1995 verzoekster -ondanks
de ondersteuning en werkbegeleiding die haar was geboden- niet in staat
was gebleken een belangrijke beleidsmatige opdracht in redelijke mate van
zelfstandigheid te kunnen uitvoeren. Het ging hierbij om de inventarisatie
van het gemeentelijk integratiebeleid en het formuleren van toekomstige
beleidslijnen. Uit de wijze van vervulling van deze taak, was gebleken
dat niet verwacht kon worden dat verzoekster naar het beleidswerk kon toegroeien.
Bovendien was er op de betreffende afdeling weinig ruimte voor een langdurig
groeitraject. De wederpartij zocht iemand die voldoende gekwalificeerd
was om de functie binnen overzienbare tijd op het gewenste niveau en in
voldoende mate van zelfstandigheid kon uitvoeren.

De wederpartij verwijst hierbij naar het verslag van het functioneringsgesprek
van 13 november 1995. Dit verslag vermeldt overigens dat van een duidelijke
sturing en coördinatie van de adviesgroep integratiebeleid te beperkt sprake
was geweest.
De chef van de afdeling WSR had de ervaring dat verzoekster sterk was in
de presentatie naar buiten toe en in meer praktische werkzaamheden, maar
minder sterk in beleidsmatige werkzaamheden.
Bij de beoordeling van verzoekster speelde mee dat de vervolgfunctie anders
van inhoud zou worden dan tot dan toe het geval was. Nieuwe ontwikkelingen
en regelingen zouden vragen om sterke kwaliteiten op het gebied van de
beleidsvoorbereiding en
-uitvoering. Door de chef afdeling WSR en de directeur van de dienst Burgerzaken
is na een periode van wikken en wegen geoordeeld dat het niet verantwoord
zou zijn verzoekster op die nieuwe functie te plaatsen.

De wederpartij spreekt tegen dat het raadsvoorstel, waarin toestemming
werd gevraagd de nieuwe functie te vervullen, zou zijn vertraagd. Het voorstel
daaromtrent is behandeld in een raadscommissie van de wederpartij van 6
december 1995. Deze commissie stemde echter niet in met het voorstel, omdat
een brede evaluatie van het integratiebeleid ontbrak. In juni 1996 kwam
deze nota wel beschikbaar. Op basis hiervan heeft de gemeenteraad besloten
een formatie “beleidsmedewerker Welzijn, Sport en Recreatie” te creëren,
met als hoofdaccent het integratiebeleid. Ongeveer de helft van de uitvoerende
en voorlichtende taken van de functie die verzoekster uitoefende, zijn
opgenomen in de nieuwe functie. Daarnaast is er een aantal nieuwe werkzaamheden
bijgekomen, naast meer beleidsvoorbereidende taken. Vervolgens is een sollicitatieprocedure
gestart die heeft geleid tot een benoeming.

Door de sollicitatiecommissie is nog eens expliciet de eventuele kandidatuur
van verzoekster overwogen, maar op grond van de ervaringen met verzoekster
is besloten dat zij hiervoor niet in aanmerking kwam.

Verzoekster maakt ten onrechte een vergelijking tussen haarzelf en de mannelijke
collega van Nederlandse afkomst op de afdeling WSR. In de eerste plaats
vervult die medewerker geen beleidsfunctie, maar de functie uitvoerend
medewerker afdeling WSR. In deze functie zijn met name administratieve
taken opgenomen. Deze functie is gewaardeerd op niveau zes, waarvoor een
opleiding op MBO-niveau wordt gevraagd. De functie van beleidsmedewerker
Welzijn, Sport en Recreatie is op niveau acht gewaardeerd. Voor deze functie
is een HBO-opleiding vereist. Aangezien de wederpartij tevreden was over
het werk van de collega, is hij in vaste dienst aangenomen. De tijdelijke
kracht die belast is voor het project waar verzoekster naar verwijst, was
aangenomen ter vervanging van een zieke collega. Deze tijdelijke kracht
had nog wel ruimte voor dit project, terwijl verzoekster geen ruimte meer
had om extra werkzaamheden op zich te nemen. Daarnaast viel het project
onder een functie die een schaal hoger lag dan die van verzoekster.

4. OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE

4.1 In geding is de vraag of de wederpartij jegens verzoekster onderscheid
op grond van ras heeft gemaakt in strijd met de wetgeving gelijke behandeling
door haar dienstverband niet te verlengen.

4.2. Artikel 5 lid 1 sub b Algemene wet gelijke behandeling (AWGB) juncto
artikel 1 AWGB verbiedt onder meer het maken van onderscheid op grond van
ras bij het aangaan en het beëindigen van een arbeidsverhouding. Het besluit
om een tijdelijke aanstelling niet te verlengen is aan te merken als een
besluit betreffende het aangaan van een arbeidsverhouding (Zie onder meer
Commissie gelijke behandeling,22 november 1996, oordeel 96-106. Zie ook
Kamerstukken II, 1991/92, 22014, nr. 5 blz. 80.).

Het begrip ras in de AWGB moet ruim worden uitgelegd, overeenkomstig de
definitie in het Internationaal Verdrag inzake de uitbanning van elke vorm
van rassendiscriminatie en overeenkomstig vaste jurisprudentie van de Hoge
Raad. Ras omvat tevens: huidskleur, afkomst, of nationale of etnische afstamming.
(Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, nr. 3, pag. 13.)

Volgens vaste jurisprudentie van de Commissie is niet alleen sprake van
een door de wet verboden onderscheid wegens ras als deze grond de enige
aanleiding vormt voor een ongelijke behandeling, maar tevens als deze grond
mede aanleiding vormt tot een ongelijke behandeling. (Zie onder meer Commissie
gelijke behandeling, 19 augustus 1997, oordeel 97-91.)

4.3. Ten aanzien van de in het geding zijnde vraag overweegt de Commissie
het volgende.

Verzoekster stelt dat haar afkomst een rol heeft gespeeld bij het besluit
van de wederpartij om haar tijdelijke aanstelling niet te verlengen. De
wederpartij voert twee redenen aan voor dit besluit. Enerzijds is het arbeidscontract
niet verlengd omdat het contract van rechtswege afliep en er geen financiële
zekerheid bestond of de functie voortgezet kon worden vanwege het ontbreken
van een raadsbesluit daartoe. Anderzijds zou aan de functie, indien deze
zou worden voortgezet, een nieuwe invulling worden gegeven met meer beleidsmatige
taken en was gebleken dat verzoekster hiervoor niet voldoende geschikt
was.

4.4. Voor wat betreft het standpunt van de wederpartij dat het contract
van rechtswege afliep vanwege het ontbreken van financiële zekerheid, overweegt
de Commissie het volgende.
De Commissie stelt vast dat de functie van integratiemedewerker na 31 december
1995 tijdelijk is voortgezet in afwachting van het raadsbesluit over de
voortzetting en invulling van de nieuwe functie in juni 1996. In juni 1996
is hiertoe door de wederpartij positief besloten. Op grond hiervan concludeert
de Commissie dat er wel financiële middelen waren om de aanstelling van
verzoekster (tijdelijk) te verlengen. Nu de verlenging niet feitelijk onmogelijk
was, dient derhalve onderzocht te worden of de wederpartij deugdelijke
redenen had om de aanstelling niet te verlengen.

4.5. De Commissie stelt vast dat de wederpartij als reden voor het niet
verlengen van verzoeksters aanstelling heeft gegeven dat zij niet voldoende
geschikt zou zijn voor de (nieuwe) functie.Het is niet de taak van de Commissie
om te beoordelen of een werknemer geschikt is voor een functie. De taak
van de Commissie is om na te gaan of er bij de beoordeling van de (mate)
van geschiktheid onderscheid is gemaakt in strijd met de wetgeving gelijke
behandeling (Zie onder meer Commissie gelijke behandeling, 16 juni 1997,
oordeel 97-70.).

Daarbij wordt de beoordeling van de geschiktheid slechts in zoverre betrokken,
dat aannemelijk moet zijn dat de aanstelling van verzoekster niet is verlengd
vanwege zakelijke gronden, die uitsluitend met haar (onvoldoende) functioneren
samenhangen.

4.6. De wederpartij heeft aangegeven dat de functie van integratiemedewerker
inhoudelijk gewijzigd zou worden en dat verzoekster niet geschikt werd
geacht de beleidsmatige taken uit te voeren. De functie van integratiemedewerker
omvatte in de functieomschrijving zowel praktische, uitvoerende als beleidsmatige
werkzaamheden. Naar aanleiding van de gestelde prioriteiten door de wederpartij,
heeft verzoekster de eerste twee jaren besteed aan de praktische, meer
uitvoerende aspecten van haar taken. Uit de verklaring van de afdelingschef
blijkt dat verzoekster sterk was in de presentatie naar buiten toe en genoemde
praktische werkzaamheden. De Commissie stelt vast dat eerst in de loop
van het voorjaar (rond mei) 1995 een aanvang is gemaakt met de beleidsmatige
aspecten van de functie ten behoeve van de evaluatie-nota van het integratiebeleid.
Onomstreden is dat verzoekster weinig of geen ervaring had op het terrein
van beleidsmatige werkzaamheden. In september 1995 is de inventarisatie
door verzoekster afgerond en omstreeks oktober, november 1995 heeft de
chef van verzoekster met haar besproken dat zij niet voldoende gekwalificeerd
was voor beleidstaken.

4.7. In het functioneringsgesprek in november 1995 is dit aan de orde geweest.
Uit het verslag van dit gesprek blijkt dat de wederpartij op dit punt niet
tevreden was over het functioneren van verzoekster. In dit verslag wordt
ook verwezen naar eerdere gesprekken hieromtrent met verzoekster. Hoewel
verzoekster niet akkoord is gegaan met het verslag van dit gesprek, acht
de Commissie voldoende aannemelijk geworden dat de beoordeling van verzoekster
was gebaseerd op de wijze waarop zij de beleidstaken had uitgevoerd. Ook
is aannemelijk geworden dat de nieuwe functie van beleidsmedewerker met
name meer beleidsmatige werkzaamheden zou gaan omvatten. Dit blijkt uit
het raadsbesluit van 1996. Vaststaat dat in de eerste jaren weinig ruimte
was voor beleidstaken. Hierdoor acht de Commissie het aannemelijk dat pas
in het laatste kwartaal van 1995 geconstateerd kon worden dat verzoekster
niet geschikt werd geacht voor beleidswerkzaamheden. Zodoende is voldoende
aannemelijk dat het besluit omtrent de niet-verlenging gebaseerd was op
de geschiktheid van verzoekster voor beleidstaken.

4.8. Verzoekster heeft aangevoerd dat het negatieve oordeel over haar geschiktheid
voor de (nieuwe) functie verband hield met haar etnische afkomst. De vraag
die voorligt is of het besluit van de wederpartij om de aanstelling van
verzoekster niet te verlengen uitsluitend verband hield met de hiervoor
genoemde zakelijke gronden of dat de etnische afkomst van verzoekster daarbij
(mede) een rol heeft gespeeld.

Ter ondersteuning van haar standpunt dat zij op grond van haar afkomst
ongelijk is behandeld, voert verzoekster aan dat een Nederlandse mannelijke
collega al na een jaar een vaste aanstelling kreeg voor de functie van
medewerker Welzijn, Sport en Recreatie, terwijl hij geen beleidservaring
en geen HBO-diploma had. De wederpartij heeft hier tegen in gebracht dat
deze collega een administratieve functie op MBO-niveau uitoefende, waar
geen beleidservaring voor nodig was. Aangezien de wederpartij tevreden
was over zijn werk is hij in vaste dienst aangenomen. De Commissie acht
aannemelijk op grond van de verstrekte gegevens dat de functies van verzoekster
en de betreffende collega niet vergelijkbaar waren qua niveau en inhoud.
Dit standpunt is derhalve niet steekhoudend.

Verzoekster voert ook aan dat aan een tijdelijke kracht een project is
toegewezen waarvoor zij graag in aanmerking zou zijn gekomen. De wederpartij
heeft aangevoerd dat de tijdelijke kracht aangenomen was ter vervanging
van een zieke werknemer en nog ruimte had voor deze werkzaamheden, in tegenstelling
tot verzoekster. Daarnaast zou het project vallen onder een functie die
een schaal hoger lag dan die van verzoekster. De Commissie stelt vast op
grond van het verweer van de wederpartij dat hiermee voldoende aannemelijk
is gemaakt dat aan dit besluit een zakelijke afweging ten grondslag heeft
gelegen.

Verzoekster voert verder aan dat het raadsbesluit omtrent haar functie
bewust is vertraagd om haar eruit te werken.
De wederpartij ontkent dit en geeft als verklaring voor de vertraging dat
het ontbreken van een brede evaluatie op het gebied van het integratiebeleid
de reden was dat het raadsvoorstel omtrent de nieuwe functie niet in december
1995, maar pas een half jaar later is aangenomen. De Commissie stelt vast
dat uit de overgelegde stukken blijkt dat de raadscommissie van de wederpartij
inderdaad een bredere evaluatie van het integratiebeleid wenste, die vervolgens
in juni 1996 heeft plaatsgevonden. Ook uit het feit dat de functie van
verzoekster tijdelijk is voortgezet, komt naar voren dat niet aannemelijk
is dat het besluit omtrent de functie bewust zou zijn vertraagd.

4.9. De Commissie stelt op grond van de verklaringen van partijen vast
dat de communicatie tussen de chef van verzoekster en verzoekster niet
goed is verlopen, hetgeen ook tijdens de zitting door de wederpartij is
onderkend. Ook wordt vastgesteld dat de begeleiding van verzoekster niet
optimaal is geweest. Verzoekster moest een nieuwe functie uitoefenen met
een veelomvattend takenpakket, waarbij pas in een zeer laat stadium van
haar aanstelling beleidswerkzaamheden verricht moesten worden.

De geuite opleidingswens van verzoekster om zich te scholen in beleidswerk
door het volgen van een opleiding aan de Bestuursacademie is -ongemotiveerd-
geweigerd door de chef van verzoekster. Verzoekster is pas in een laat
stadium geïnformeerd dat in de nieuwe functie het accent zou liggen op
beleidswerkzaamheden. Verder is de wederpartij niet duidelijk geweest naar
verzoekster dat de functie na 31 december 1995 tijdelijk gecontinueerd
zou worden, in afwachting van het definitieve raadsbesluit.

4.10. De Commissie concludeert op grond van de hierboven onder 4.9. geschetste
feiten en omstandigheden dat de wederpartij in de communicatie met verzoekster,
de begeleiding en beoordeling (met name door het ontbreken van een functioneringsgesprek
in 1994) niet zorgvuldig is geweest. De Commissie acht het begrijpelijk
dat deze onzorgvuldigheden verzoekster aanleiding gaven tot het standpunt
dat haar etnische afkomst een rol heeft gespeeld bij de niet-verlenging
van haar aanstelling. De Commissie is echter van oordeel dat uit het onderzoek
geen feiten naar voren zijn gekomen die daarop duiden. De Commissie acht
dan ook niet aannemelijk geworden dat bij het niet verlengen van de aanstelling
de etnische afkomst van verzoekster mede een rol heeft gespeeld.

4.11. Aanbeveling van de Commissie

De wederpartij heeft aangeboden verzoekster ondersteuning te bieden bij
haar verdere loopbaanontwikkeling. Voorts is zij voornemens verzoekster
uit te nodigen te solliciteren indien een passende functie vacant zou komen.
Tijdens de zitting is gebleken dat daar nog geen uitvoering aan is gegeven.
In het licht van het door de wederpartij gevoerde voorkeurs- en integratiebeleid
en de geringe diversiteit van het personeelsbestand bij de wederpartij,
beveelt de Commissie de wederpartij aan verzoekster desgewenst daadwerkelijk
te ondersteunen in een loopbaanontwikkeling die perspectief biedt op een
aanstelling.

5. HET OORDEEL VAN DE COMMISSIE

De Commissie spreekt als haar oordeel uit dat het College van Burgemeester
en Wethouders van de gemeente Tegelen te Tegelen jegens mevrouw (….)
te Weert geen onderscheid naar ras heeft gemaakt, zoals verboden in artikel
5 lid 1 onder b van de Algemene wet gelijke behandeling, door haar aanstelling
niet te verlengen.

Rechters

Mw. mr. L.Y. Gonçalves-Ho Kang You (Kamervoorzitter), mw. mr. drs. M.G.Nicolai (lid Kamer), dhr. mr. M.M. den Boer (lid Kamer), mw. mr. A.K. deJongh (secretaris Kamer)