Instantie: Commissie gelijke behandeling, 21 januari 1998

Instantie

Commissie gelijke behandeling

Samenvatting


Een vrouw solliciteerde bij een gemeente naar de functie van medewerker
algemene werkzaamheden gemeentelijke belastingen. Na een eerste gespreksronde
is de vrouw als enige uitgenodigd voor een tweede gesprek. Tijdens dit
gesprek zijn de arbeidsvoorwaarden besproken en aan het eind van het gesprek
heeft zij gemeld dat zij zwanger was. Een aantal dagen later werd zij afgewezen
voor de functie, zonder nadere opgaaf van redenen.
De gemeente heeft later als reden van afwijzing opgegeven dat de functie
te licht was voor de vrouw. Het enige nieuwe feit dat tijdens het tweede
gesprek naar voren kwam, was de melding van haar zwangerschap. De Commissie
concludeert dan ook dat de zwangerschap mede een rol heeft gespeeld om
de vrouw af te wijzen. Strijd met de wet.

Volledige tekst

1. HET VERZOEK

1.1. Op 21 juli 1997 verzocht mevrouw (….) te Castricum (hierna: verzoekster)
de Commissie gelijke behandeling (hierna: de Commissie) haar oordeel uit
te spreken over de vraag of de gemeente Castricum te Castricum (hierna:
de wederpartij) jegens haar onderscheid heeft gemaakt op grond van geslacht
als bedoeld in de wetgeving gelijke behandeling.

1.2. Verzoekster heeft bij de wederpartij gesolliciteerd naar de functie
van medewerker algemene werkzaamheden gemeentelijke belastingen. Volgens
verzoekster is zij voor de functie afgewezen vanwege haar zwangerschap.
Zij is van mening dat de wederpartij hiermee in strijd met de wetgeving
gelijke behandeling heeft gehandeld.

2. DE LOOP VAN DE PROCEDURE

2.1. De Commissie heeft het verzoek in behandeling genomen en een onderzoek
ingesteld. Partijen hebben hun standpunten schriftelijk toegelicht.

2.2. Partijen zijn op geroepen voor een zitting op 10 december 1997.

Bij de zitting waren aanwezig:

van de kant van de verzoekster
– mw. (….) (verzoekster)
– dhr. mr. H.J. Hulsbergen (DAS Rechtsbijstand)

van de kant van de wederpartij
– dhr. (….) (hoofd Interne Organisatie)
– dhr. (….) (hoofd afdeling Financiën)

van de kant van de Commissie
– mw. mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck (Kamervoorzitter)
– dhr. drs. B. van Schijndel (lid Kamer)
– mw. mr. E.F. Lagerwerf-Vergunst (lid Kamer)
– dhr. mr. S.A. van Zeeland (secretaris Kamer).

2.3. Het oordeel is vastgesteld door Kamer III van de Commissie. In deze
Kamer hebben zitting de leden als genoemd onder 2.2.

3. DE RESULTATEN VAN HET ONDERZOEK

De feiten

3.1. De wederpartij heeft eind-mei/begin juni 1997 een wervingsadvertentie
geplaatst voor een medewerker algemene werkzaamheden belastingen (m/v)
voor 20 uur per week. In de advertentie werden de volgende functie-eisen
vermeld: “ten minste een HAVO-diploma en een ruime ervaring met mutatiewerkzaamheden
van computeradministraties”.
De wederpartij stelde ten behoeve van onderhavige sollicitatie-procedure
een selectie-commissie in bestaande uit: de werkleidster bij de sectie
gemeentelijke belastingen, een medewerkster bij deze sectie, het hoofd
van de afdeling Financiën en het hoofd afdeling Interne Organisatie.

3.2. Begin juni 1997 solliciteerde verzoekster schriftelijk naar hiervoor
genoemde functie. Haar curriculum vitae was bijgevoegd.
De selectiecommissie selecteerde op grond van 69 binnengekomen sollicitatiebrieven
zes personen, waaronder verzoekster. Deze werden voor een gesprek uitgenodigd.
Bij brief van 27 juni 1997 ontving verzoekster van de wederpartij de uitnodiging
voor een gesprek op 2 juli 1997. In de desbetreffende uitnodiging werd
verzoekster verzocht originele diploma’s en cijferlijsten mee te nemen.
Bij dit gesprek was één lid van de selectiecommissie, het hoofd Interne
Organisatie, afwezig.

3.3. Op 3 juli 1997 werd verzoekster door de wederpartij telefonisch uitgenodigd
voor een tweede gesprek op 7 juli 1997 met het hoofd Interne Organisatie
en het hoofd van de afdeling Financiën van de wederpartij. Verzoekster
was de enige van de zes kandidaten die voor een tweede gesprek werd uitgenodigd.
Tijdens dit gesprek zijn arbeidsvoorwaarden als werktijden en salaris besproken.
Hierover zijn afspraken met verzoekster gemaakt. Daarnaast is naar verzoeksters
motivatie gevraagd. Aan het einde van het gesprek heeft verzoekster gemeld
dat zij sinds drie maanden zwanger was.

3.4. Op 11 juli 1997 ontving verzoekster een door het hoofd Interne Organisatie
ondertekende afwijzingsbrief zonder verdere toelichting over de reden van
afwijzing. Diezelfde dag heeft verzoekster telefonisch bij het hoofd Interne
Organisatie geïnformeerd naar de reden van afwijzing.

De standpunten van partijen

3.5. Verzoekster stelt het volgende.

In het eerste gesprek, op 2 juli 1997, werd aan verzoekster uitleg gegeven
over de inhoud van de functie en werden onder meer vragen gesteld over
haar motivatie en haar huidige functie. De vraag van één van de leden van
de selectie-commissie of zij bij een eventueel tweede kind wilde blijven
werken, heeft zij bevestigend geantwoord.

Tijdens de telefonische uitnodiging door het hoofd Interne Organisatie
voor het tweede gesprek deelde deze aan verzoekster mede, dat voor een
tweede gesprek in eerste instantie alleen verzoekster was uitgenodigd en
dat er daarnaast nog één of twee mogelijk geschikte kandidaten waren.
Tijdens dit gesprek van 7 juli 1997, bleek dat de selectie-commissieleden
met wie verzoekster het eerste gesprek had gevoerd, zeer enthousiast waren
geweest. Het tweede gesprek had volgens verzoekster niet het karakter van
een sollicitatiegesprek, maar van een afrondend gesprek. Er werden immers
alleen zaken als salaris, vrije dagen en te werken dagen besproken. Tevens
werd verzoekster in verband met de schooltijden van haar dochter de mogelijkheid
geboden in de toekomst drie dagen van respectievelijk zeven, zeven en zes
uren te werken. Tenslotte kwam toetreding tot de Interimregeling Ziektekosten
Ambtenaren aan de orde. Met alle arbeidsvoorwaarden is verzoekster zonder
meer akkoord gegaan.
Het hoofd Interne Organisatie vroeg verzoekster of de functie niet te licht
voor haar zou zijn, gezien haar huidige functie. Verzoekster antwoordde
dat zij daar zelf niet zo bang voor was. Zij gaf aan dat het hier een nieuwe
materie betrof, dat het bij een 20-urige baan langer duurt om ingewerkt
te raken en dus ook langer voordat zij er eventueel op uitgekeken zou raken.

Verzoekster heeft haar zwangerschap in het eerste gesprek niet aan de wederpartij
gemeld, omdat zij dacht dat dit mogelijk van negatieve invloed zou kunnen
zijn op haar sollicitatie. Toen zij als enige voor het tweede gesprek was
uitgenodigd, meende zij dat zij nu eerlijk diende te zijn. Verzoekster
vond de reactie van het hoofd van de afdeling Financiën, “Waarom kom je
er nu pas mee?”, niet prettig. Verzoekster merkte vervolgens op dat zij
er van uit ging dat de melding van haar zwangerschap geen consequenties
zou hebben voor de sollicitatie. Hierna werd het gesprek afgerond.
Verzoekster kreeg echter niet de indruk dat de mededeling over haar zwangerschap
door de wederpartij voor kennisgeving werd aangenomen.

Op 11 juli 1997 had verzoekster een telefoongesprek met het hoofd Interne
Organisatie, die haar mededeelde dat de keus was gevallen op iemand met
een relevanter arbeidsverleden. Toen verzoekster aangaf dat dit relevanter
arbeidsverleden van die persoon ook na de eerste gespreksronde al bekend
was en toch alleen met verzoekster een tweede gesprek was aangegaan, zei
het hoofd Interne Organisatie dat er twijfels waren ontstaan en de selectiecommissie
had besloten met een andere kandidaat door te gaan. Volgens hem had haar
mededeling over haar zwangerschap hier niets mee te maken.

Verzoekster stelt dat door de wederpartij in eerste instantie een andere
reden voor afwijzing aan haar is gegeven dan in tweede instantie aan de
Commissie. Telefonisch is haar door de wederpartij gemeld dat de keus op
iemand was gevallen met een relevanter arbeidsverleden. In de reactie aan
de Commissie op haar verzoek noemt de wederpartij als reden dat zij te
hoog gekwalificeerd zou zijn.
In reactie op laatstgenoemde reden stelt verzoekster zeer verbaasd te zijn
over de stelling van de wederpartij dat de functie niet op een hoger niveau
ligt dan dat van lager beroepsonderwijs, aangezien in de vacature-tekst
werd gemeld: “tenminste HAVO-diploma”. Verzoekster beschikt over het HAVO-diploma.
Bij het eerste gesprek is verzoekster verzocht originele diploma’s en cijferlijsten
mee te nemen, die door de aanwezige commissieleden uitgebreid zijn bekeken.
In dit gesprek is duidelijk besproken wat de functie inhoudt. Zowel de
aanwezige commissieleden als verzoekster zagen grote overeenkomsten tussen
de werkzaamheden die verzoekster bij haar huidige werkgever verrichtte
en het werk dat zij bij de wederpartij zou moeten gaan doen. Als verzoekster
inderdaad te hoog gekwalificeerd was voor de functie, was dat al na het
eerste gesprek duidelijk geweest.

Aangezien er geen nadere vragen meer in het tweede gesprek aan haar werden
gesteld, zou in het laatste gesprek iets moeten zijn gebeurd, dat de wederpartij
van mening heeft doen veranderen. Het enige dat verzoekster had toegevoegd
was de mededeling dat zij zwanger was. Verzoekster is dan ook van mening
dat haar afwijzing direct verband houdt met het feit dat zij melding heeft
gemaakt van haar zwangerschap.

3.6. De wederpartij stelt het volgende.

Het hoofd afdeling Interne Organisatie, tevens lid van de selectiecommissie,
was niet betrokken bij de selectie uit de 69 sollicitatiebrieven. Wel was
hij betrokken bij de redactie van onderhavige vacature.
Tijdens de eerste gespreksronde met de geselecteerde zes kandidaten werd
hij wegens een sterfgeval weggeroepen. Bij gesprekken van de selectiecommissie
met de eerste kandidaten was hij nog aanwezig, bij het gesprek met verzoekster
echter niet meer. De wederpartij stelt dat de vraag tijdens dit gesprek
naar het blijven werken van verzoekster bij een eventueel tweede kind van
verzoekster een spontane vraag was van één van de selectie-commissieleden.
Hoewel het hoofd afdeling Interne Organisatie niet bij het eerste gesprek
van verzoekster aanwezig was, kende hij wel haar gegevens en wist hij dat
met name de vrouwelijk leden van de selectie-commissie enthousiast over
verzoekster waren vooral wat betreft haar grote ervaring. Over verzoekster
was er na de eerste sollicitatieronde een zodanig positief advies uitgebracht
dat zij voor een tweede gesprek werd uitgenodigd.
Op de mededeling van verzoekster dat zij zwanger was reageerde het hoofd
van de afdeling Financiën verbaasd, omdat verzoekster dit in het eerste
gesprek niet had aangegeven bij de vraag naar mogelijke gezinsuitbreiding.
Hij is van mening dat zij haar zwangerschap eerder had moeten melden.
Voor het hoofd Interne Organisatie was het tweede gesprek een eerste kennismaking
met verzoekster. Uit dit gesprek en uit voorafgaande contacten die hij
met het hoofd van de afdeling Financiën (eveneens lid van de selectiecommissie)
heeft gehad, is hij tot de volgende conclusies gekomen. Verzoekster had
naar zijn mening geen relevante werkervaring met de gevraagde mutatiewerkzaamheden
en zij had evenmin affiniteit met dit soort werkzaamheden. Op grond daarvan
heeft hij haar dan ook gevraagd of de functie niet te licht voor haar was.
Verzoeksters reactie hierop was in zijn optiek niet zodanig dat hij het
gevoel kreeg dat zij de functie echt ambieerde. Bovendien had hij van het
hoofd van de afdeling Financiën begrepen dat haar motivatie om naar deze
functie te solliciteren was gelegen in verzoeksters vrees in de nabije
toekomst haar functie bij haar huidige werkgever te verliezen en haar wens
dichter bij huis te willen werken.

Volgens de inschatting van het hoofd Interne Organisatie werkte verzoekster
bij haar huidige werkgever op een hoger werk- en denkniveau dan dat van
de te vervullen functie. Het werk- en denkniveau van onderhavige functie
kan worden vertaald naar het niveau van middelbaar beroepsonderwijs, terwijl
de gevraagde functie van administratief medewerker bij de sectie belastingen
niet hoger uitkomt dan het niveau van lager beroepsonderwijs. In de advertentie
voor de vacature werd ten minste HAVO gevraagd omdat anders te veel mensen
zouden solliciteren. De wederpartij wilde personen met een MAVO-opleiding
weren.

In het, op het laatste gesprek met verzoekster aansluitende, gesprek met
de andere leden van de selectie-commissie heeft het hoofd Interne Organisatie
deze ervan kunnen overtuigen dat verzoekster op grond van hiervoor genoemden
redenen niet de aangewezen persoon was om deze functie te vervullen. Hij
heeft daarbij ook nog enkele negatieve ervaringen genoemd als gevolg van
het aannemen van te hoog gekwalificeerd personeel.
Haar zwangerschap is in dit gesprek overigens ook ter sprake gekomen. Het
hoofd Interne Organisatie heeft de selectie-commissie aangegeven dat, indien
verzoekster de ideale kandidaat voor deze functie was geweest, er een tijdelijk
probleem zou ontstaan om haar te vervangen tijdens haar zwangerschaps-
en bevallingsverlof. Aangezien vervanging van medewerkers zeer geregeld
plaats vindt in de organisatie van de wederpartij, waarbij tot nu toe nauwelijks
problemen zijn ontstaan, heeft dit -in tegenstelling tot de mening van
verzoekster- niet meegeteld bij de besluitvorming.

De kandidaat die wel aangenomen is, beschikt over een HAVO-diploma, maar
heeft in tegenstelling tot verzoekster daarnaast geen andere opleidingen
gevolgd en heeft weinig arbeidsverleden.

4. OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE

4.1 In geding is de vraag of de wederpartij, door verzoekster niet aan
te nemen voor de functie van medewerker algemene werkzaamheden gemeentelijke
belastingen, jegens haar onderscheid naar geslacht heeft gemaakt als bedoeld
in de wetgeving gelijke behandeling.

4.2. In dit verband zijn de volgende wetsartikelen van belang.

Artikel 1a lid 1 van de Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen (hierna:
WGB) bepaalt dat in de openbare dienst het bevoegd gezag geen onderscheid
mag maken tussen mannen en vrouwen bij de aanstelling tot ambtenaar.
In artikel 1 WGB is bepaald dat onder onderscheid tussen mannen en vrouwen
direct en indirect onderscheid wordt verstaan.
Onder direct onderscheid wordt blijkens deze bepaling mede verstaan onderscheid
op grond van zwangerschap, bevalling of moederschap.
Ook indien zwangerschap niet de doorslaggevende reden is geweest bij het
niet aangaan van een arbeidsovereenkomst, maar daarbij mede een rol heeft
gespeeld, is volgens de jurisprudentie van de Commissie in strijd met de
wetgeving gelijke behandeling gehandeld (Commissie gelijke behandeling,
23 mei 1995, oordeel 95-15 en Commissie gelijke behandeling van mannen
en vrouwen bij de arbeid, 8 mei 1990, oordeel 72-90-31 en 23 juni 1992,
oordeel 518-92-37.).

De Commissie rekent het niet tot haar taak over de geschiktheid van een
kandidaat te oordelen, zoals ook de Commissie van mannen en vrouwen bij
de arbeid in eerdere zaken (Zie onder meer Commissie gelijke behandeling
van mannen en vrouwen bij de arbeid 2 september 1992, oordeel 420-92-50,
en 15 september 1992, oordeel 14-92-53.) heeft overwogen. De taak van de
Commissie is om na te gaan of er bij de beoordeling van de (mate van) geschiktheid
onderscheid gemaakt is in strijd met de wetgeving gelijke behandeling.

4.3. De vraag die voorligt is of het feit dat verzoekster zwanger was (mede)
aanleiding is geweest om haar voor de functie af te wijzen. De Commissie
overweegt hieromtrent als volgt.

De Commissie stelt vast dat verzoekster, na keuze uit 69 kandidaten, met
zes anderen is opgeroepen voor een eerste gesprek. Tevens stelt de Commissie
vast dat de aanwezige leden van de selectiecommissie over verzoekster zeer
enthousiast waren, zelfs zodanig dat zij als enige voor een tweede gesprek
is opgeroepen. Ten derde stelt de Commissie vast dat tijdens het tweede
gesprek is gesproken over arbeidsvoorwaarden, waarmee door beide partijen
akkoord werd gegaan.
Op grond van het voorgaande concludeert de Commissie dat, indien de ‘zwaarte’
van verzoekster van zodanig gewicht zou zijn geweest om haar af te wijzen,
dit op enigerlei wijze als problematisch in de selectieprocedure aan de
orde zou moeten zijn gekomen. Dit is geenszins gebleken. Uit het voorgaande
kan eerder worden afgeleid dat wellicht het tegendeel het geval was.

De wederpartij heeft als verweer aangevoerd dat het hoofd Interne Organisatie
verzoekster, wat betreft werkervaring en opleiding, een te zware kandidate
vond en daarvan de andere leden van de selectiecommissie heeft kunnen overtuigen.
Hieromtrent overweegt de Commissie het volgende.
De Commissie stelt vast dat het hoofd Interne Organisatie verzoekster heeft
gevraagd of de functie niet te licht voor haar was. Indien echter de ‘zwaarte’
van verzoekster een doorslaggevend punt voor hem geweest zou zijn, zou
het voor de hand hebben gelegen, juist omdat men in de afrondende fase
van de sollicitatieprocedure was, om daar op door te vragen.
De wederpartij heeft in haar verweer benadrukt dat met name de opleiding
van verzoekster te hoog zou zijn. Deze stelling kan de Commissie niet overtuigen.
Immers, ook indien het gestelde van de wederpartij juist zou zijn om in
de advertentie tenminste een HAVO-diploma te vragen teneinde kandidaten
met een MAVO-opleiding te weren, is dit tegenstrijdig met haar handelen
om iemand met een HAVO-opleiding juist vanwege het daarbij behorende werk-en
denkniveau te weigeren.
De Commissie acht het niet uitgesloten dat de ‘zwaarte’ van verzoekster
voor het hoofd Interne Organisatie een probleem vormde en dat hij dit de
andere leden van de selectiecommissie heeft voorgehouden. Echter gelet
op het voorgaande acht de Commissie het verweer van de wederpartij, dat
dit de enige reden was om verzoekster te weigeren, niet overtuigend. Vaststaat
dat in het tweede gesprek verzoekster van haar zwangerschap melding heeft
gemaakt. Daargelaten de vraag of het standpunt van het hoofd afdeling Financiën
dat zijn opmerking, waarom verzoekster haar zwangerschap niet eerder heeft
gemeld niet negatief moet worden begrepen maar louter als uiting van verbazing,
aannemelijk is, moet worden geconstateerd dat het bericht over de zwangerschap
het enige nieuwe gegeven voor de wederpartij was.

Gelet op het voorgaande acht de Commissie het aannemelijk dat de zwangerschap
van verzoekster (mede) een rol heeft gespeeld bij het besluit om haar niet
in aanmerking te laten komen voor de functie. Daarmee heeft de wederpartij
onderscheid tussen mannen en vrouwen gemaakt bij de aanstelling tot ambtenaar
als bedoeld in artikel 1 a lid 1 van de WGB.

5. HET OORDEEL VAN DE COMMISSIE

De Commissie spreekt als haar oordeel uit dat de Gemeente Castricum te
Castricum jegens mevrouw (….) te Castricum direct onderscheid op grond
van geslacht heeft gemaakt als bedoeld in artikel 1a lid 1 van de Wet gelijke
behandeling van mannen en vrouwen en derhalve in strijd met deze wet heeft
gehandeld.

Rechters

Mw. mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck (Kamervoorzitter), dhr. drs. B. van Schijndel(lid Kamer), mw. mr. E.F. Lagerwerf-Vergunst (lid Kamer), dhr. mr. S.A.van Zeeland (secretaris Kamer)