Instantie: Commissie gelijke behandeling, 21 januari 1998

Instantie

Commissie gelijke behandeling

Samenvatting


Een videotheek hanteert als inschrijvingsvoorwaarden dat men in het bezit
moest zijn van een door de Nederlandse overheid erkend legitimatiebewijs,
samen met een geldige inschrijving van het ziekenfonds of een bankafschrift
niet ouder dan 14 dagen. De eis van de door de Nederlandse overheid erkend
legitimatiebewijs leidt niet tot uitsluiting van vreemdelingen. Onder dergelijke
legitimatiebewijzen vallen immers ook verblijfsvergunningen en reisdocumenten
voor vluchtelingen en andere vreemdelingen. Het eisen van een geldige inschrijving
van het ziekenfonds of een bankafschrift niet ouder dan 14 dagen leidt
echter wel tot indirect onderscheid maar is objectief gerechtvaardigd.
Het doel van deze inschrijvingsvoorwaarde is om te bepalen waar de verhuurde
zaken zich bevinden. Deze voorwaarde maakt het mogelijk om op eenvoudige
wijze de woon- of verblijfplaats vast te stellen. Hierdoor worden de bedrijfsbelangen
zo goed mogelijk beschermd. Geen strijd met de wet.

Volledige tekst

1. HET VERZOEK

1.1. Op 4 augustus 1997 heeft het Anti Discriminatie Buro Alkmaar te Alkmaar
(hierna: verzoeker), de Commissie gelijke behandeling verzocht haar oordeel
uit te spreken over de vraag of (….) te Noord-Scharwoude (hierna: de
wederpartij) onderscheid op grond van nationaliteit maakt in strijd met
de Algemene wet gelijke behandeling (hierna: AWGB).

1.2. Om lid te worden van de wederpartij (een videotheek) moe(s)t aan bepaalde
inschrijvingsvoorwaarden voldaan worden. Verzoeker is van mening dat de
wederpartij door deze inschrijvingsvoorwaarden te hanteren onderscheid
op grond van nationaliteit maakt in strijd met de AWGB.

2. DE LOOP VAN HET ONDERZOEK

2.1. De Commissie heeft het verzoek in behandeling genomen en een onderzoek
ingesteld. Partijen hebben hun standpunten schriftelijk toegelicht.

2.2. De Commissie heeft partijen opgeroepen hun standpunten nader toe te
lichten tijdens een zitting op 18 november 1997. De wederpartij is niet
verschenen.

Bij deze zitting waren aanwezig:

van de kant van verzoeker
– dhr. (….) (medewerker ADB Alkmaar)
– mw. (….) (medewerkster ADB Alkmaar)

van de kant van de Commissie
– mw. mr. L.Y. Gonçalves-Ho Kang You (Kamervoorzitter)
– dhr. prof. mr. A.W. Heringa (lid Kamer)
– dhr. mr. P.R. Rodrigues (lid Kamer)
– mw. mr. A.K. de Jongh (secretaris Kamer).

2.3. Het oordeel is vastgesteld door Kamer II van de Commissie. In deze
Kamer hebben zitting de leden als vermeld onder 2.2.

3. DE RESULTATEN VAN HET ONDERZOEK

De feiten

3.1. Verzoeker is een stichting die zich blijkens zijn statuten ten doel
stelt het voorkomen, signaleren en bestrijden van discriminerende uitingen,
gedragingen en regelgeving.

De stichting stelt zich in het bijzonder ten doel het kosteloos met raad
en daad terzijde staan van slachtoffers van discriminatie.

3.2. De wederpartij is een videotheek. Om lid te worden van de wederpartij
werden als inschrijvingsvoorwaarden gehanteerd dat men in het bezit moest
zijn van één van de volgende documenten:
– een Nederlands paspoort;
– een Nederlands rijbewijs;
– een Nederlandse identiteitskaart.
Een verblijfsvergunning werd niet als legitimatie erkend.

3.3. Naar aanleiding van de klacht van verzoeker hierover bij de Commissie
gelijke behandeling, heeft de wederpartij de inschrijvingsvoorwaarden gewijzigd.
De nieuwe inschrijvings-voorwaarden zijn dat inschrijven alleen kan door
middel van:
– een door de Nederlandse overheid erkend legitimatiebewijs,
– samen met een geldige inschrijving van het ziekenfonds of
een bankafschrift niet ouder dan 14 dagen.
De klacht van verzoeker is eveneens gericht op de nieuwe inschrijvingsvoorwaarden.

De standpunten van partijen

3.4. Verzoeker stelt het volgende.
De door de wederpartij gehanteerde inschrijvingsvoorwaarden leiden tot
onderscheid op grond van nationaliteit in strijd met de AWGB. Dat de inschrijvingsvoorwaarden
personen van niet-Nederlandse nationaliteit uitsluiten, blijkt uit het
feit dat er bij verzoeker een klacht is ingediend door een man die lid
wilde worden van de wederpartij. Toen hij als legitimatie zijn verblijfsvergunning
toonde werd in eerste instantie het lidmaatschap geweigerd. Pas na telefonisch
overleg is hem alsnog het lidmaatschap verleend. De dag na dit voorval
stond er op de balie van de wederpartij een bordje met de inschrijvings-voorwaarden
zoals vermeld in paragraaf 3.2.

3.5. De wederpartij stelt het volgende.
Het feit dat zij een verblijfsvergunning niet als legitimatie accepteert
mag niet tot de conclusie leiden dat een allochtoon niet wordt ingeschreven
als lid. Immers, ook een allochtoon met een verblijfsvergunning kan een
identiteitskaart krijgen van de gemeente waar hij of zij staat ingeschreven.
Zij erkent echter dat de door haar gehanteerde inschrijvingsvoorwaarden
enige verwarring konden veroorzaken. Daarom heeft zij besloten om nieuwe
inschrijvingsvoorwaarden te hanteren, namelijk die zoals genoemd in paragraaf
3.3, om tegemoet te komen aan de wensen van de Commissie. Deze voorwaarden
worden door haar gehanteerd omdat zij wil weten waar de door haar verhuurde
zaken zich bevinden.

4. DE OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE

4.1. In geding is de vraag of de voorwaarden om lid te worden van de wederpartij
ertoe leiden dat er verboden onderscheid op grond van nationaliteit wordt
gemaakt, zoals bedoeld in de AWGB.

4.2. Artikel 7 lid 1 sub a AWGB verbiedt in samenhang met artikel 1 AWGB
het maken van onderscheid op grond van nationaliteit bij het aanbieden
van goederen of diensten en bij het sluiten, uitvoeren of beëindigen van
overeenkomsten ter zake, indien dit geschiedt in de uitoefening van een
beroep of bedrijf.

Artikel 1 AWGB bepaalt dat onder onderscheid tussen personen onder andere
wordt verstaan onderscheid op grond van nationaliteit. Onder onderscheid
wordt zowel direct als indirect onderscheid verstaan. Indirect onderscheid
is onderscheid op grond van andere hoedanigheden dan nationaliteit, dat
direct onderscheid op grond van nationaliteit tot gevolg heeft. Het verbod
van indirect onderscheid geldt volgens artikel 2 lid 1 AWGB niet ten aanzien
van indirect onderscheid dat objectief gerechtvaardigd is.

Het begrip nationaliteit in de AWGB dient te worden begrepen als nationaliteit
in staatkundige zin, onafhankelijk van de feitelijke woon- of verblijfplaats
(Eerste Kamer der Staten Generaal, kamerstukken 22.014, Handelingen, p.
1086, 22 februari 1994.).

4.3. Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het verzoek overweegt de Commissie
als volgt.

Verzoeker is een stichting die zich blijkens zijn statuten ten doel stelt
het voorkomen, signaleren en bestrijden van discriminerende uitingen, gedragingen
en regelgeving. De stichting stelt zich in het bijzonder ten doel het kosteloos
met raad en daad terzijde staan van slachtoffers van discriminatie. Uit
de feitelijke werkzaamheden van verzoekster blijkt dat zij in overeenstemming
met haar statuten de belangen behartigt van degenen die de AWGB, de Wet
Gelijke Behandeling van mannen en vrouwen (WGB) en artikel 7A:646-648 Burgerlijk
Wetboek (BW) beogen te beschermen. Hiermee voldoet verzoeker aan de ontvankelijkheidsvereisten
zoals gesteld in artikel 12 lid 2 sub e AWGB.
Verzoeker heeft geen namen genoemd van personen ten nadele van wie zou
zijn gehandeld, zoals bedoeld in artikel 12 lid 3 AWGB. Een onderzoek door
de Commissie naar mogelijke bezwaren van deze personen tegen het onderhavige
verzoek kan derhalve achterwege blijven.

4.4. De wederpartij is een videotheek. Zij verhuurt videotapes en -apparaten
aan haar leden. De Commissie stelt vast dat de wederpartij derhalve goederen
en diensten aanbiedt in de uitoefening van haar bedrijf. Het handelen van
de wederpartij valt dan ook onder het bereik van artikel 7 lid 1 sub a
AWGB.

4.5. De vraag is of de wederpartij door het hanteren van eerdergenoemde
acceptatievoorwaarden direct of indirect onderscheid naar nationaliteit
maakt/heeft gemaakt.

4.6. Ten aanzien van de oude inschrijvingsvoorwaarden

Naar aanleiding van de klacht bij de Commissie van verzoeker, heeft de
wederpartij haar inschrijvingsvoorwaarden gewijzigd.
De oude inschrijvingsvoorwaarden die golden totdat een klacht bij de Commissie
werd ingediend door verzoeker waren dat men in het bezit moest zijn van
één van de volgende documenten:
a – een Nederlands paspoort;
b – een Nederlands rijbewijs;
c – een Nederlandse identiteitskaart.
Een verblijfsvergunning werd niet als legitimatie erkend.

De Commissie heeft met instemming kennis genomen van het feit dat de wederpartij
uit eigen beweging deze voorwaarden heeft gewijzigd, teneinde aan de wensen
van de Commissie in het kader van de gelijke behandeling tegemoet te komen.
De Commissie beperkt derhalve het onderzoek tot de gewijzigde inschrijvingsvoorwaarden
en overweegt hieromtrent het volgende.
4.7. Ten aanzien van de nieuwe inschrijvingsvoorwaarden

De nieuwe inschrijvingsvoorwaarden luiden dat inschrijven alleen kan door
middel van:
a – een door de Nederlandse overheid erkend legitimatiebewijs,
b – samen met een geldige inschrijving van het ziekenfonds of een bankafschrift
niet ouder dan 14 dagen.

De Wet op de identificatieplicht verstaat onder een geldig reisdocument
die documenten als bedoeld in artikel 2 lid 1 van de Paspoortwet. Daaronder
vallen ook reisdocumenten voor vluchtelingen en vreemdelingen. Voorts worden
onder erkende legitimatiebewijzen begrepen documenten waarover een vreemdeling
ingevolge de Vreemdelingenwet moet beschikken om zijn identiteit vast te
stellen. Dit betekent dat ook verblijfsvergunningen als legitimatiebewijs
worden erkend. De Commissie concludeert op grond van het vorenstaande dat
de tekst van de nieuwe inschrijvingsvoorwaarde onder a, niet leidt tot
uitsluiting van vreemdelingen. Derhalve is er in dit opzicht geen sprake
van onderscheid op grond van nationaliteit.

Voor wat de inschrijvingsvoorwaarde onder b betreft, gaat de Commissie
ervan uit dat deze documenten worden gevraagd ter verificatie van de vaste
woon- of verblijfplaats van betrokkene. De wederpartij geeft immers aan
dat zij er recht op heeft te weten waar de door haar verhuurde zaken zich
bevinden. Het hebben van een bankrekening of een inschrijving van het ziekenfonds
is niet aan nationaliteit gekoppeld. Van direct onderscheid op grond van
nationaliteit is dus geen sprake.

De nieuwe inschrijvingsvoorwaarden onder b leiden echter wel tot indirect
onderscheid op grond van nationaliteit. Het is immers aannemelijk dat door
de eis van een woon- of verblijfplaats in Nederland personen met een niet-Nederlandse
nationaliteit onevenredig worden benadeeld.

4.8. Het verbod van indirect onderscheid geldt volgens artikel 2 lid 1
AWGB niet ten aanzien van indirect onderscheid dat objectief gerechtvaardigd
is. Onder een objectieve rechtvaardigingsgrond verstaat de Commissie dat:
– aan het nagestreefde doel iedere discriminatie vreemd is;
– de ter bereiking van het doel gekozen middelen beantwoorden aan een werkelijke
behoefte van de onderneming;
– deze middelen geschikt zijn om dat doel te bereiken en daarvoor ook noodzakelijk
zijn (Tweede Kamer, 1990-1991, 22014, nr. 3, p. 14. en Hof van Justitie
van de Europese Gemeenschappen, Bilka-Kaufhaus versus Weber von Hartz,
13 mei 1986, zaak 170/84, JUR 1986, 1607, en Rinner-Kühn versus FWW Spezial
Gebaüdereinigung GmbH & Co.KG, 13 juli 1989, zaak 171/88, JUR 1989, 2743.).
Het ligt op de weg van de wederpartij om een objectieve rechtvaardigingsgrond
aan te voeren.

4.9. Het doel van het hanteren van bovengenoemde inschrijvings-voorwaarden
door de wederpartij is dat zij wil weten waar de zaken die zij verhuurt
zich bevinden. Op deze wijze denkt de wederpartij haar bedrijfsbelangen
zo goed mogelijk te beschermen. De Commissie is van oordeel dat het beperken
van bedrijfsrisico’s een legitiem doel is waaraan iedere discriminatie
vreemd is. Dit nagestreefde doel beantwoordt tevens aan een werkelijke
behoefte van de wederpartij.

4.10. Vervolgens is de vraag aan de orde of het middel dat de wederpartij
hanteert geschikt en noodzakelijk is om voornoemd doel te bereiken. De
wederpartij verifieert de woon- of verblijfplaats van potentiële klanten
door middel van een bankafschrift of geldig inschrijvingsbewijs van het
ziekenfonds. De Commissie is van oordeel dat dit een gangbare en ook eenvoudige
wijze is om de woon- of verblijfplaats vast te stellen.

Voorts dat het niet mogelijk is om de woon- of verblijfplaats vast te stellen
zonder dat daarbij indirect onderscheid wordt gemaakt. Het middel is derhalve
geschikt en noodzakelijk om het gestelde doel te bereiken.
Aangezien aan de vereisten voor een objectieve rechtvaardiging is voldaan,
is geen sprake van verboden indirect onderscheid op grond van nationaliteit
door het hanteren van de onder 4.7. onder b genoemde inschrijvingsvoorwaarde.

Op bovenstaande gronden concludeert de Commissie dat door het hanteren
van de nieuwe inschrijvingsvoorwaarden geen verboden onderscheid naar nationaliteit
wordt gemaakt.

4.11. Aanbeveling van de Commissie

Teneinde te waarborgen dat het acceptatiebeleid van de wederpartij in overeenstemming
met de AWGB wordt uitgevoerd, overweegt de Commissie het volgende.
Uit de toelichting van de wederpartij van 3 september 1997 op de oude inschrijvingsvoorwaarden,
blijkt dat de wederpartij er van uit gaat dat een allochtoon met een verblijfsvergunning
een identiteitskaart op het gemeentehuis kan verkrijgen. De gemeentelijke
identiteitskaart wordt echter sinds 1995 niet meer verstrekt. Deze kaart
is vervangen door de Europese identiteitskaart en wordt alleen verstrekt
aan personen met de Nederlandse nationaliteit. Ter voorkoming van misverstanden
wijst de Commissie de wederpartij er op dat op grond van de nieuwe inschrijvingsvoorwaarden
aan vreemdelingen, die een verblijfsvergunning hebben niet de nadere eis
gesteld mag worden dat zij over een gemeentelijke identiteitskaart moeten
beschikken om voor verhuur in aanmerking te komen. De Commissie beveelt
de wederpartij ter voorkoming van verboden onderscheid dan ook aan op het
bord waarop de acceptatievoorwaarden zijn vermeld aan te geven dat hieronder
paspoorten en verblijfsvergunningen vallen.

5. HET OORDEEL VAN DE COMMISSIE

De Commissie spreekt als haar oordeel uit dat (….) te Noord-Scharwoude
door de gewijzigde inschrijvings-voorwaarden te hanteren geen onderscheid
op grond van nationaliteit maakt zoals verboden in artikel 7 lid 1 sub
a juncto artikel 1 van de Algemene wet gelijke behandeling.

Rechters

Mw. mr. L.Y. Gonçalves-Ho Kang You (Kamervoorzitter), dhr. prof. mr. A.W.Heringa (lid Kamer), dhr. mr. P.R. Rodrigues (lid Kamer), mw. mr. A.K.de Jongh (secretaris Kamer)