Instantie: Gerechtshof Amsterdam, 15 januari 1998

Instantie

Gerechtshof Amsterdam

Samenvatting


Partijen hebben vanaf 1978 tot januari 1997 samengewoond. Uit deze relatie
zijn drie kinderen geboren. In onderling overleg komt een omgangsregeling
tot stand.
In juni 1997 stopt de moeder de omgangsregeling vanwege vermoedens van
seksueel misbruik van een van de kinderen door de vader en doet aangifte
bij de politie. De vader dient vervolgens bij de rechtbank een verzoek
in tot het vaststellen van een omgangsregeling. De behandeling van het
verzoek P wordt geschorst in verband met het uitvoeren van een onderzoek
door de Raad voor Kinderbescherming. Vervolgens spant de man een kort geding
aan waarin hij hervatting van de omgangsregeling eist en dat hij in de
gelegenheid wordt gesteld om met de kinderen te gaan kamperen. Hij vordert
eveneens medewerking van de vrouw bij het verkrijgen van de reisdocumenten
op straffe van een dwangsom. De president van de rechtbank veroordeelt
de moeder tot verlenen van medewerking aan een omgangsregeling ondanks
dat er aangifte was gedaan van seksueel misbruik. De moeder gaat in beroep
tegen de beslissing in kort geding. Het hof oordeelt dat een omgangsregeling
niet in het belang van de kinderen is. Het hof baseert zich op de mening
van twee deskundigen die contact met de vader afraden en het hof wacht
het rapport van de Raad van de Kinderbescherming af.

Volledige tekst

1. Het geding in hoger beroep

1.1. Bij exploit van 1 augustus 1997 is appellante in het principaal appel
(hierna: de vrouw) in hoger beroep gekomen van het door de president van
de arrondissementsrechtbank te Alkmaar onder rolnummer 26308/KG ZA 97-301
tussen haar als gedaagde en geïntimeerde in het principaal appèl (hierna:
de man) als eiser gewezen en op 21 juli 1997 uitgesproken vonnis.

1.2. Bij genoemd exploit heeft de vrouw zes grieven tegen het beroepen
vonnis aangevoerd en geconcludeerd dat het hof bij arrest, voorzover mogelijk
uitvoerbaar bij voorraad, dat vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende,
alsnog de vorderingen van de man zal afwijzen.

1.3. Bij memorie van grieven heeft de vrouw, onder aanvulling van enige
feiten, bij haar vordering volhard en enige producties in het geding gebracht.

1.4. Bij memorie van antwoord, tevens incidentele memorie van grieven,
heeft de man de voorgestelde grieven bestreden, enige producties in het
geding gebracht, een grief in het incidenteel appèl voorgesteld en geconcludeerd
dat het hof het bestreden vonnis zal bekrachtigen met toevoeging van het
verlenen van politiedwang.

1.5. Op 12 december 1997 hebben de advocaten van partijen hun zaak toegelicht
aan de hand van bij de stukken gevoegde pleitnotities, en heeft de advocaat
van de vrouw nog nadere producties overgelegd.

1.6. Ten slotte hebben partijen de stukken van het geding in beide instanties,
waarvan de inhoud hier als ingevoegd geldt, aan het hof overgelegd voor
het wijzen van arrest.

2. De grieven

In het principaal en in het incidenteel appèl

Voor de inhoud daarvan verwijst het hof naar het appèlexploit respectievelijk
naar de memorie van antwoord, tevens incidentele memorie van grieven.

3. De vastgestelde feiten

a. Partijen hebben vanaf 1978 tot januari 1997 samengewoond.

b. Uit dit samenlevingsverband zijn drie thans nog minderjarige kinderen
geboren, te weten:
– V, geboren op 5 september (….) te (….)
– T, geboren op 14 april (….) te (….)
– Y, geboren op 6 november (….) te (….)

c. De vrouw is van rechtswege voogdes en heeft het wettelijk gezag over
de kinderen. De man heeft de kinderen erkend.

d. In onderling overleg kwam de volgende omgangsregeling tot stand. De
man zou de kinderen bij zich hebben:
– eenmaal per 14 dagen het weekend van vrijdag 16.00 uur tot maandagochtend
schooltijd;
– de andere week zondagavond 17.00 uur tot maandagochtend schooltijd;
– door de week één keer per week vanaf 16.00 uur tot de volgende ochtend
schooltijd;
– de helft van de vakanties, nog nader te regelen.

e. de vrouw heeft vanwege vermoedens van seksueel misbruik van Y door de
man, aangifte gedaan bij de politie en vanaf 22 juni 1997 de omgangsregeling
stopgezet. Door de Officier van Justitie is inmiddels beslist dat er onvoldoende
strafrechtelijk bewijs voorhanden is om over te gaan tot strafrechtelijke
vervolging van de man.

f. De man heeft bij de arrondissementsrechtbank te Alkmaar op 10 juli 1997
een verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling ingediend.

g. Blijkens ter gelegenheid van de pleidooien in hoger beroep verstrekte
inlichtingen heeft op 9 september 1997 de behandeling van het verzoekschrift
van de man plaatsgevonden. De behandeling is geschorst in verband met het
uitvoeren van een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming. In
het kader van dit onderzoek zullen – zo is door partijen ter gelegenheid
van de pleidooien op door het hof gestelde vragen bevestigd – de deskundigen
drs E. Grimminck en drs R. Prins-Booy geraadpleegd worden. Er wordt geen
rapport verwacht vóór februari 1998.

h. De man heeft sinds het stopzetten van de omgangsregeling geen contact
neer gehad met de kinderen.

4. Beoordeling van het geschil

in het principaal appel

4.1. In eerste aanleg heeft de man gevorderd dat zo spoedig mogelijk de
in onderling overleg overeengekomen omgangsregeling wordt hervat en dat
hij in de gelegenheid wordt gesteld in de zomer van 1997 drie weken met
de kinderen te gaan kamperen. Tevens vorderde hij medewerking van de vrouw
tot het verkrijgen van reisdocumenten voor de kinderen, alles op straffe
van een dwangsom en tenuitvoer te leggen met behulp van de sterke arm.

4.2. Het dictum van het vonnis waarvan beroep luidt als volgt:

‘De president:
– Veroordeelt de vrouw tot afgifte van de man van V, T en Y (….) voor
een vakantieperiode van zaterdag 26 juli 1997 te 8.00 uur tot en met zondag
3 augustus 1997 te 19.00 uur;

– Bepaalt dat er vervolgens – in afwachting van de beslissing in de bodemprocedure-
voorlopig een omgangsregeling tussen de man en V, T en Y zal gelden als
volgt:
éénmaal per 14 dagen van vrijdag 19.00 uur tot zondag 19.00 uur, waarbij
zonodig de man de kinderen haalt en brengt;

– veroordeelt de vrouw tot het meewerken aan het verkrijgen van reisdocumenten
voor de kinderen, middels het plaatsen van haar handtekening op de aanvraagformulieren
en afgifte van haar paspoort aan de man opdat hij daarmede de reisdocumenten
voor de kinderen kan verkrijgen;

– Bepaalt dat de vrouw een dwangsom zal verbeuren van ƒ 250,= per dag of
gedeelte van een dag dat zij nalatig blijft aan dit vonnis te voldoen een
en ander met een maximum van ƒ 10.000,=.

– Verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.

– Compenseert de kosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.

– Wijst af het meer of anders gevorderde.

4.3. De eerste vijf grieven van de vrouw lenen zich voor een gezamenlijke
behandeling, daar zij alle terug te voeren zijn op het standpunt van de
vrouw dat de man geen contact met de kinderen dient te hebben.

4.4. De vrouw voert het volgende aan om dit standpunt te staven:
1) de problematiek rond het – vermeende – seksueel misbruik van Y;
2) de kinderen staan onder therapeutische behandeling en de behandelend
therapeuten hebben aangegeven dat het beter voor de kinderen is als zij
geen contact met de man hebben.

4.5. In verband met de tweede door de vrouw aangevoerde grond neemt het
hof het volgende in aanmerking.
Drs R. Prins-Booy – gezinstherapeute – heeft in haar brief van 28 november
1997 aan mr Van Dijk geschreven voorzover thans van belang:
“Zoals ik alledrie de kinderen nu waarneem acht ik contact met hun vader
niet geïndiceerd. Alledrie geven ze aan geen contact te willen en hierin
dienen ze, zeker op dit moment, gerespecteerd te worden. Contact van één
of meerdere van de kinderen nu met de vader zou teveel innerlijk conflict
en verwarring oproepen. Het is van evident belang, dat er rust kan komen
voor alledrie en zij de kans krijgen hun gedachten en gevoelens ten aanzien
van hun vader te ordenen en verwerken.”
Drs E. Grimminck – therapeute van Y – schreef in haar brief van 28 november
1997 onder meer aan mr Van Dijk:
“Ik zie op het ogenblik geen termen om de omgangsregeling tussen Y en haar
vader weer op te starten. Y heeft in ieder geval een enorm loyaliteitsconflict,
dat eerst bewerkt zal moeten worden.”

4.6. Gelet op het oordeel van deze beide deskundigen, waaraan het hof zich
houdt, gaat het hof voorshands ervan uit dat een omgangsregeling op dit
moment – in afwachting van het onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming
– niet in het belang van de kinderen is. De grieven één tot en met vijf
slagen derhalve.

4.7. In het voetspoor van de grieven één tot en met vijf slaagt ook grief
6, waarin de vrouw opkomt tegen het door de president opgelegde dwangsom.
De grief treft doel omdat geen omgangsregeling – en derhalve ook geen dwangsom-
vastgesteld had mogen worden.

In het incidenteel appèl

4.8. Het oordeel van het hof in het principaal appèl dat de vordering van
de man, kort gezegd, tot het opleggen van een omgangsregeling, moet worden
afgewezen, brengt met zich dat behandeling van het incidenteel appèl, waarin
de man zich verzet tegen de afwijzing van de door hem verlangde hulp van
de sterke arm, niet meer zinvol is. Het incidenteel appèl zal derhalve
worden verworpen.

In het principaal en het incidenteel appèl

4.9. In de omstandigheid dat partijen hebben samengewoond als waren zij
gehuwd vindt het hof aanleiding om de kosten van de procedure tussen hen
te compenseren en op na te noemen wijze.

5. Beslissing

Het hof:

In het principaal appèl:

vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet als volgt opnieuw recht:

weigert de gevraagde voorzieningen.

In het incidenteel appèl;

wijst dit af.

In het principaal en het incidenteel appel

Compenseert de kosten van het geding in hoger beroep aldus dat iedere partij
de eigen kosten draagt.

Rechters

Mrs Couterier, Visser, Cornelissen