Instantie: Commissie gelijke behandeling, 3 november 1997

Instantie

Commissie gelijke behandeling

Samenvatting


Verzoekster heeft aan de Commissie haar arbeidsvoorwaarden regeling
voorgelegd om deze te laten toetsen aan de Wet onderscheid arbeidsduur
(WOA).
De Commissie heeft geconstateerd dat een aantal van de arbeidsvoorwaarden
niet met de WOA in overeenstemming is. De reiskostenvergoeding naar rato
is
in strijd met de wet. Bij het toekennen van vakantiedagen aan deelnemers
van
de seniorenregeling wordt er een verboden onderscheid op grond van
arbeidsduur gemaakt. Voorts is de beperking tot voltijdwerkers van de toegang
tot de seniorenregeling in strijd met de WOA. En tot slot wordt bij het
toekennen van een overwerkvergoeding onderscheid gemaakt, doordat
deeltijdwerkers over hun overwerkuren geen pensioenrechten, noch
vakantierechten opbouwen.

Volledige tekst

1. HET VERZOEK

1.1. Op 17 maart 1997 verzocht Tebodin Consultants & Engineers te Den Haag
(hierna: verzoekster) de Commissie gelijke behandeling (hierna: de Commissie)
haar oordeel uit te spreken over de vraag of de binnen haar bedrijf geldende
arbeidsvoorwaarden in overeenstemming zijn met de Wet onderscheid arbeidsduur
(WOA of de wet) (Stb. 1996, 391).

2. DE LOOP VAN DE PROCEDURE

2.1. De Commissie heeft het verzoek in behandeling genomen en een onderzoek
ingesteld. Vervolgens heeft de Commissie verzoekster opgeroepen voor een
zitting op 9 september 1997.

2.2. Bij de zitting waren aanwezig:

van de kant van verzoekster
– mw M. v.d. Ven-Draaisma (personeelsfunctionaris)
– mw M. Ingenbleek (OR-secretaris)

van de kant van de Commissie
– mw. prof.mr. J.E. Goldschmidt (Kamervoorzitter)
– mw. mr. J.R. Dierx (lid Kamer)
– dhr. mr. W.A. van Veen (lid Kamer)
– mw. mr. A.K. de Jongh (secretaris Kamer).

2.3. Het oordeel is vastgesteld door Kamer I van de Commissie. In deze
Kamer
hebben zitting de leden als vermeld onder 2.2.

3. DE RESULTATEN VAN HET ONDERZOEK

De feiten

3.1. Verzoekster is een internationaal opererend advies- en ingenieursbureau.
In Nederland zijn ongeveer 900 personeelsleden werkzaam in zeven vestigingen.
Van het personeelsbestand is 16 a 17% vrouw; ongeveer 10% is 55 jaar of
ouder, onder wie vijf deeltijders. Het verzoek heeft betrekking op de
arbeidsvoorwaarden in Nederland. Op het bedrijf is geen collectieve
arbeidsovereenkomst van toepassing. De arbeidsvoorwaarden zijn vastgelegd
in
de arbeidsovereenkomst met de medewerker en staan nader omschreven in het
personeels-instructieboek.

Dit boek is samengesteld uit genummerde personeelsinstructies over bepaalde
(onderdelen van de) arbeidsvoorwaarden.
De standaardwerktijd bedraagt 41,25 uur per week.

3.2. De Personeelsinstructie, nummer 32.0, onderwerp:
parttime werken, 1 november 1996, luidt, voor zover relevant,
als
volgt:
“1. Deze personeelsinstructie is van toepassing op alle medewerkers met
een
vast dienstverband.
2. De mogelijkheid om voor de regeling parttime werken in aanmerking te
komen
is afhankelijk van de functie die in de organisatie wordt bekleed. Een
en
ander te bepalen door de vestigingsdirectie in overleg met het Hoofd van
de
afdeling Personeelszaken.
2.1. Het parttime werken is gebonden aan een ondergrens van minimaal 33
uur
per week. De arbeidstijd dient vier hele dagen, dan wel drie of vier hele
dagen en één of twee halve dagen per week te bedragen. De werktijden worden
in overleg met de medewerker en afdelingshoofd door de vestigingsdirectie
vastgesteld. Door de vestigingsdirectie kan, na overleg met de medewerker
worden bepaald dat de werktijden en de arbeidstijd tijdelijk gewijzigd
worden.
3. De navolgende arbeidsvoorwaarden zullen ten opzichte van een fulltime
dienstverband naar rato worden toegepast:
. salaris;
. pensioenpremie en -opbouw;
. premie voor de ongevallenverzekering en de uitkering;
. vakantie-uren;
. premie en uitkering van de aanvullende W.A.O.-verzekering en de
excedentenregeling;
. vergoeding woon-werkverkeer;
. kopen van extra vakantiedagen.
3.2. Indien het parttime werken tijdelijk niet kan worden geëffectueerd
en
langer moet worden gewerkt ten gevolge van het niet op een andere wijze
in
kunnen plannen van werkzaamheden, kunnen, naar rato van een maximum van
41.25
uur per jaar, meergewerkte dagen worden overgeboekt naar vakantie. Het
meerdere boven het maximum wordt 1:1 uitbetaald.
3.3. De detacheringsregeling is onverkort van toepassing met dien verstande
dat de onder paragraaf 1.1. van deze instructie opgenomen bepaling van
vijf
aaneengesloten etmalen, bij parttime werken gewijzigd wordt in vier
aangesloten etmalen.
Indien bij de opdrachtgever het aantal te werken uren afwijkt van hetgeen
tussen de parttime werkende medewerker en het bedrijf is overeengekomen,
zal
in overleg tussen vestigingsdirectie en afdeling Personeelszaken, na overleg
met de medewerker, de te volgen handelwijze worden bezien.
Ten aanzien van zakenreizen en detachering in het buitenland geldt ten
aanzien van detachering dat de te volgen handelwijze in overleg tussen
vestigingsdirectie en de afdeling personeelszaken, na overleg met de
medewerker, zal worden bezien.

Indien sprake is van een zakenreis wordt in afwijking van eventuele parttime
afspraken tijdelijk tenminste 41,25 uur/week gewerkt.
5. Naast het in deze personeelsinstructie gestelde is een aparte parttime
regeling van kracht voor medewerkers vanaf 55 jaar.
5.1. De senior medewerker kan vanaf 55 jaar minimaal 80% parttime werken,
waarbij tot de leeftijd van 60 jaar toestemming van de Directie is vereist.
Het salaris op de datum van ingang van parttime werken wordt naar rato
aangepast.
Vanaf 62 jaar kan de senior medewerker 80% werken terwijl het bedrijf 90%
betaalt van het op de datum van ingang van het parttime werken, geldende
salaris.”

Aanvankelijk luidde de regeling dat voor de senior medewerker van 62 jaar
en
ouder, die zijn arbeidstijd zou terugbrengen tot 80%, ook zijn salaris
met
hetzelfde percentage verminderd zou worden. Deze teruggang in inkomen
belemmerde het gebruik van de seniorenregeling. Op verzoek van de
ondernemingsraad is de huidige regeling van 90% salaris bij 80% arbeidsduur
tot stand gekomen. Na deze wijziging is van de regeling gebruik gemaakt.

Personeelsinstructie 32.0 luidt verder:
“5.2. Voorts gelden de volgende condities:
– vakantiedagen:
. tot 62 jaar: het basisaantal en de extra dagen naar rato
. vanaf 62 jaar: het basisaantal dagen naar rato
(van de arbeidstijd) en een aangepast aantal extra dagen; zie P.I.T.
Vakantie.
– pensioenpremie: opbouw/premie op basis van een fulltime
dienstverband
– detacheringsregeling, bijzonder en extra verlof: afhankelijk
van feitelijke werktijdinvulling naar rato
– kopen van extra vakantiedagen, overboeken van overuren naar vakantie,
regeling zakenreizen Nederland/buitenland en de reiskostenregeling
woon- werkverkeer indien van openbaar vervoer gebruik wordt gemaakt,
worden indien van toepassing onverkort gehandhaafd.”

3.3. Personeelsinstructie, nummer 4.0, 1 januari 1996, onderwerp:
vakantie, is van toepassing op alle medewerkers met een vast
dienstverband. De bepalingen luiden, voor zover relevant, als volgt.
“4. Medewerkers die 55 jaar of ouder zijn hebben recht op twee vakantiedagen
extra per jaar, boven het basis aantal dagen. Medewerkers die 57 jaar of
ouder zijn hebben recht op drie vakantiedagen extra per jaar, boven het
basis
aantal dagen. Medewerkers die 60 jaar of ouder zijn hebben recht op vier
vakantiedagen extra per jaar, boven het basis aantal dagen.

Medewerkers die 62 jaar zijn en geen gebruik maken van de parttime regeling
in het kader van het seniorenbeleid, hebben recht op tien vakantiedagen
extra
per jaar, boven het basis aantal dagen.
Medewerkers die 63 jaar zijn en geen gebruik maken van de parttime regeling
in het kader van het seniorenbeleid, hebben recht op 15 vakantiedagen extra
per jaar, boven het basis aantal dagen.
Medewerkers die 64 jaar zijn en geen gebruik maken van de parttime regeling
in het kader van het seniorenbeleid, hebben recht op 20 vakantiedagen extra
per jaar, boven het basis aantal dagen.
Medewerkers die 62 jaar zijn en gebruik maken van de parttime regeling
in het
kader van het seniorenbeleid, hebben recht op vier vakantiedagen extra
per
jaar, boven het aantal basis dagen.
Medewerkers die 63 jaar zijn en gebruik maken van de parttime regeling
in het
kader van het seniorenbeleid, hebben recht op negen vakantiedagen extra
per
jaar, boven het basis aantal dagen.
Medewerkers die 64 jaar zijn en gebruik maken van de parttime regeling
in het
kader van het seniorenbeleid, hebben recht op veertien vakantiedagen extra
per jaar, boven het basis aantal dagen.
In het jaar dat de bovengenoemde leeftijden worden bereikt, geldt een
toekenning naar rato”.

In deze personeelsinstructies is niet opgenomen de arbeidsvoorwaarde dat
voor
werknemers van 55 jaar en ouder die in deeltijd gaan werken, de
pensioenopbouw plaatsvindt op basis van 100% salaris.

De effecten van deze personeelsinstructies blijken uit het navolgende schema.

3.4. Ook in Personeelsinstructie, nummer 3.0, 1 januari 1996,
onderwerp: overwerk, komt een bepaling voor over deeltijd. Deze
instructie geldt voor medewerkers met een vast dienstverband in salarisgroep
één tot en met acht, die niet werkzaam zijn in de buitendienst. De inhoud
van
de bepalingen luiden, voor zover relevant, als volgt.
“3. Als overuren worden beschouwd uren boven de normale arbeidsduur, te
weten
boven 8,25 uur per werkdag van maandag tot en met vrijdag en alle uren
op
zaterdag en zon- en feestdagen.
Indien sprake is van een parttime dienstverband worden de gewerkte uren
tussen het contractueel overeengekomene en de in het voorgaande genoemde
grenzen niet als overuren beschouwd.

4. Overuren worden vergoed op basis van het normale uurloon, verhoogd met
de
volgende toeslagen:
– op werkdagen 25%
– op zaterdagen 50%
– op zon-/feestdagen 100%.
10. De medewerker is gerechtigd overuren in vakantie-uren te laten honoreren.
Hierbij geldt dat overwerkuren één op één in vakantie-uren kunnen worden
omgezet tot een maximum van 41,25 uren per jaar.
De overwerktoeslagen worden dan in geld gehonoreerd.

3.5. Personeelsinstructie, nummer 2.0, 29 januari 1996, onderwerp:
de werktijdenregeling, is van toepassing op werknemers en ingeleend personeel
aangeduid met de term medewerkers. Voor zover relevant, luiden de bepalingen
als volgt.
“8.1 Tebtime
De stamtijd is 9.00-16.30 op maandag tot en met donderdag, en 09.00- 16.00
op
vrijdag.
8.2 De arbeidstijd dient per dag minimaal zeven en kan in het kader van
deze
personeelsinstructie maximaal tien uur bedragen. De keuze om extra gewerkte
uren als Tebtime of al overwerk te bestempelen, wordt gemaakt door de
medewerker, met dien verstande dat overwerk goedgekeurd dient te worden
door
het afdelingshoofd.
8.3 Door af te wijken van de standaardwerktijd bouwt de medewerker een
tekort
of overschot op. Dit mag niet meer bedragen dan 35 uur. ((….)).
8.4 De medewerker wordt op zijn verzoek een overzicht van zijn saldo
verstrekt. Bij een tekort/overschot van 30 uur wordt de medewerker
schriftelijk geïnformeerd. Indien de grens van 35 uur wordt overschreden,
worden bij een overschot de meeruren als vervallen beschouwd. Bij een tekort
groter dan 35 uur vervalt de minimale arbeidsduur van zeven uur/dag en
geldt
er een minimale arbeidstijd van 8,25 uur per dag.
8.5. Aan het einde van elk kalenderjaar kan een overschot/tekort van maximaal
tien uur worden overgeboekt naar het erop volgende kalenderjaar. Een
overschot groter dan tien uur vervalt, tenzij de medewerker niet in staat
is
gesteld, of ingeval van ziekte is geweest, deze uren op te nemen.
In dat geval wordt het overschot boven tien uur a 100% uitbetaald. Een
tekort
groter dan tien uur, wordt naar keuze van de medewerker, hetzij beschouwd
als
verlof voor eigen rekening, hetzij in mindering gebracht op het vakantie
tegoed van het volgende kalenderjaar.
8.6. Een overschot kan hetzij in eenheden van 8,25 uur, maximaal drie maal
per jaar, hetzij als 24,75 in één keer worden overgeboekt naar het
vakantietegoed. Na het overboeken van een overschot op vakantie blijft
artikel 8.3 van toepassing.
Dit artikel is niet van toepassing op medewerkers met een freelance
dienstverband oude stijl.
8.8. Het in art. 8.2 t/m 8.7 en 8.10 gestelde geldt voor medewerkers met
een
parttime dienstverband naar rato van de contractueel overeengekomen
arbeidstijd”.

3.6. Personeelsinstructie, nummer 30.0, 13 september 1993,
onderwerp: aanvullende verzekering Wet op de arbeidsongeschiktheids-
verzekering
, is van toepassing op medewerkers, onder wie medewerkers
die in het buitenland werkzaam zijn, jonger dan 58 jaar, voor wie verzoekster
“een vrijwillige verzekering WAO heeft afgesloten”. De relevante bepaling
luidt als volgt:
“6. De premie is voor rekening van de werknemer en bedraagt een percentage
van het brutosalaris tot het maximum van de WAO-loongrens,
Dit brutosalaris wordt voor medewerkers met een fulltime dienstverband
als
volgt berekend:
. vast personeel: periodesalaris x 13 en vakantietoeslag;
. freelance personeel: wordt door het hoofd van de afdeling
Personeelszaken vastgesteld.
Voor medewerkers met een parttime dienstverband vindt premieberekening
naar
rato plaats. De premie wordt op het salaris ingehouden. De wettelijke
bepalingen betreffende de fiscale en sociale wetgeving zijn van toepassing.

Het standpunt van verzoekster

3.7. Verzoekster brengt het volgende naar voren.

Verzoekster heeft een personeelsinstructie parttime werken, nummer 32.0.
Per
1 november 1996 is de WOA van kracht geworden. Op grond van deze wet is
deze
regeling aangepast. Verzoekster vraagt de Commissie om te beoordelen of
deze
regeling zodanig is opgesteld dat geen verboden onderscheid wordt gemaakt
naar arbeidsduur.

In deze personeelsinstructie is een aparte regeling voor werknemers vanaf
62
jaar, de zogenaamde seniorenregeling, opgenomen. Deze regeling houdt in
dat
deze medewerkers hun arbeidstijd kunnen terugbrengen tot ten hoogste 80%,
waarbij verzoekster 90% salaris betaalt en de pensioenopbouw voor 100%
plaatsvindt.
De medewerker die gebruik maakt van deze regeling levert zes vakantiedagen
per jaar in.
Verzoekster vraagt zich af of in dit geval onderscheid wordt gemaakt naar
arbeidsduur. In de personeelsinstructie over het onderwerp parttime werken
(32.0) wordt aangegeven dat het basis aantal vakantiedagen wordt opgebouwd
naar rato van de arbeidsduur. Verzoekster constateert zelf dat de
personeelsinstructie over het onderwerp vakantie (4.0) voor medewerkers
die
gebruik maken van de seniorenregeling, een niet gelijkluidende regeling
bevat. (Zie het schema in overweging 3.3.)

4. DE OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE

4.1. Verzoekster vraagt een oordeel van de Commissie over twee specifieke
kwesties in de arbeidsvoorwaarden voor deeltijdwerkers, zoals opgenomen
in de
personeelsinstructies 32.0 en 4.0. De Commissie zal tevens de
personeelsinstructies in haar geheel beoordelen op eventuele strijd met
de
WOA.

4.2. Voor de beantwoording van deze vraagstelling is het volgende wetsartikel
van belang.

Artikel 7:648 BW (Tot 1 april 1997 gold artikel 7A:1637ija BW, in werking
getreden op 1 november 1996.) verbiedt onderscheid tussen werknemers op
grond
van een verschil in arbeidsduur in de voorwaarden waaronder een
arbeidsovereenkomst wordt aangegaan, voortgezet dan wel opgezegd, tenzij
een
dergelijk onderscheid objectief gerechtvaardigd is.

4.3. De wijze van toetsen of sprake is van onderscheid als bedoeld in de
WOA,
is beschreven in de Memorie van Toelichting:
“In veruit de meeste gevallen zal een relatering van aan werknemers toe
te
kennen aanspraken aan hun contractuele arbeidsduur geen benadeling in
bovengenoemde zin meebrengen en dus geen onderscheid opleveren als hier
bedoeld. Het kan echter voorkomen, dat uit de aard en strekking van een
bepaalde arbeidsvoorwaarde voortvloeit dat een toekenning naar rato tot
benadeling zou leiden, zodat in die gevallen ofwel het toekennen van
identieke aanspraken ofwel een nog andere gedragslijn uitgangspunt dient
te
zijn. Per arbeidsvoorwaardelijke regeling zal derhalve, in het licht van
aard
en strekking van de betreffende arbeidsvoorwaarde, bezien moeten worden
welke
gedragslijn uitgangspunt behoort te zijn, wil geen sprake zijn van
onderscheid op grond van arbeidsduur.” (Tweede Kamer, 1995-1996, 24 498,
nr.
3, p.13)

4.4. Wanneer sprake is van onderscheid op grond van een verschil in
arbeidsduur, moet worden onderzocht of het onderscheid objectief
gerechtvaardigd is. Voor de objectieve rechtvaardigingstoets geldt dat
een
handelwijze verklaard moet kunnen worden door factoren die niets van doen
hebben met ongerechtvaardigd onderscheid.

Uit de Memorie van Toelichting op de WOA blijkt dat de wetgever verwacht
dat
de rechter en de Commissie aansluiting zoeken bij de criteria die door
het
Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (HvJEG) zijn ontwikkeld
in
het kader van de objectieve rechtvaardiging van indirect onderscheid op
grond
van geslacht (HvJEG, Bilka-Kaufhaus versus Weber von Hartz, 13 mei 1986,
zaak
170/84, Jur. 1986, p. 1607; Rinner-Kühn versus FWW Spezial Gebaüdereinigung
GmbH & Co, 13 juni 1989, zaak 171/88, Jur. 1989, p. 2743.) In het kader
van
het toetsen van de objectieve rechtvaardiging bij onderscheid naar
arbeidsduur is niet altijd relevant om te toetsen of aan het nagestreefde
doel iedere discriminatie vreemd is, omdat bij onderscheid naar arbeidsduur
het onderscheid juist (mede) op verschil in behandeling is gericht. De
Commissie legt de door het HvJEG in het kader van indirect onderscheid
ontwikkelde objectieve rechtvaardiging zodanig uit, dat bij het onderscheid
op grond van arbeidsduur aan de volgende criteria moet worden getoetst:

– het met de betreffende handelwijze nagestreefde doel moet zwaarwegend
en
legitiem zijn;
– de middelen die gekozen worden, moeten geschikt (doelmatig) en noodzakelijk
(proportioneel) zijn om het doel te bereiken.

4.5. In de personeelsinstructies 32.0 en 30.0, onderwerpen: parttime werken
en aanvullende verzekering WAO, is aangegeven dat de navolgende
arbeidsvoorwaarden naar rato worden toegepast: salaris, pensioenpremie
en
-opbouw, premie voor de collectieve ongevallenverzekering en de uitkering,
vakantie-uren, premie en uitkering van de aanvullende WAO-verzekering en
excedentenregeling, vergoeding van woon- en werkverkeer, kopen van extra
vakantiedagen.

De Commissie stelt vast dat de bepalingen over salaris, pensioenpremie
en
-opbouw, vakantie-uren, premie en uitkering van de aanvullende
WAO-verzekering, excedentenregeling en de mogelijkheid tot het kopen van
extra vakantiedagen in evenredigheid met de omvang van de arbeidsduur worden
toegepast. Deze bepalingen zijn dus in overeenstemming met de wet.

Met betrekking tot de collectieve ongevallenverzekering heeft verzoekster
ter
zitting meegedeeld dat deze verzekering ook buiten werktijd, gedurende
24 uur
per dag, van kracht is. De premie en de daarop gebaseerde dekking wordt
berekend aan de hand van het salaris. Onder deze omstandigheden is ook
deze
bepaling in overeenstemming met de wet.

De bepaling omtrent de vergoeding woon-werkverkeer naar rato van de
arbeidsduur zou in strijd met de wet kunnen zijn. Bij vergoedingsregelingen
die beogen de werknemers te vrijwaren van onkosten die samenhangen met
de
uitoefening van het werk, behoren in het algemeen de feitelijk gemaakte
kosten te worden vergoed. (Tweede Kamer, 1995-1996, 24 498, nr. 3, p.11)
Ter
zitting heeft verzoekster meegedeeld dat dit bij haar de praktijk is. De
Commissie constateert hier een discrepantie tussen de in de
personeelsinstructie vastgelegde regeling en de praktijk. De Commissie
oordeelt dat de formulering van de regeling met betrekking tot de kosten
van
het woon-werkverkeer niet in overeenstemming is met de wet.

4.6. De Commissie constateert dat de seniorenregeling, zoals geregeld in
Personeelsinstructie 32.0 en Personeelsinstructie 4.0, in de leeftijd 55
tot
62 jaar voor wat betreft salaris en opbouw van vakantierechten aan
deeltijders dezelfde rechten toekent als aan voltijders.

4.7. De Commissie constateert vervolgens dat de seniorenregeling met
betrekking tot het aantal vakantiedagen in Personeelsinstructie 4.0. en
Personeelsinstructie 32.0 niet eenduidig is geformuleerd. Volgens de
letterlijke tekst van deze personeelsinstructies, zoals die is uitgewerkt
in
het hierboven -onder 3.3.- opgenomen schema, heeft een medewerker vanaf
62
jaar, die gebruik maakt van de seniorenregeling en zijn arbeidstijd
terugbrengt tot 80%, volgens Personeelsinstructie 4.0 recht op 26
respectievelijk 28 vakantiedagen. Deze medewerker behoudt dus zijn
vakantiedagen voor 100%. Volgens Personeelsinstructie 32.0 heeft de
medewerker die gebruik maakt van de seniorenregeling, echter slechts recht
op
in totaal 20,8 respectievelijk 22,4 vakantiedagen. Dit betekent een
behandeling naar rato. Deze tegenstrijdigheid zal door verzoekster zelf
opgelost moeten worden. (Ook art. 5.2 Pit 32.0:”Voorts gelden de volgende
condities:-vakantiedagen: tot 62 jaar: het basisaantal en de extra dagen
naar
rato” laat zich op twee manieren lezen.)

4.8. De Commissie zal de uitwerking van beide personeelsinstructies in
de
kolommen “Parttime PIT 4.0” en “Parttime PIT 32.0” van het
– onder 3.3. opgenomen – schema beoordelen.
“Parttime PIT 4.0”

Volgens deze personeelsinstructie heeft een werknemer vanaf 62 jaar, die
van
de parttime-regeling gebruik maakt, in verhouding tot de werknemer die
geen
gebruik maakt van de regeling, recht op relatief meer vakantiedagen dan
een
voltijdwerknemer. (Volgens de naar rato-redenering zou een werknemer van
62
jaar, die 80% gaat werken, recht hebben op 80% van 36 resp.
38 dus
28,8 resp. 30,4 vakantiedagen, terwijl hij 30 resp.
32
vakantiedagen krijgt.)
De deeltijder wordt dus bevoordeeld ten opzichte van de voltijder.
“Parttime PIT 32.0”
Volgens deze personeelsinstructie heeft een werknemer vanaf 62 jaar, die
van
de parttime-regeling gebruik maakt, in verhouding tot de werknemer die
geen
gebruik maakt van de regeling, recht op relatief minder vakantiedagen.
(Vlg.
PIT 32.0 heeft deze werknemer recht op in totaal 24,8 resp.
26,4
t.o.v. (80% van 36 resp. 38 =) 28,8 resp. 32,4 vakantiedagen.)
De
deeltijder wordt dus benadeeld ten opzichte van de voltijder.

Volgens Personeelsinstructie 32.0 heeft alleen een voltijd-werknemer vanaf
62
jaar, die gebruik maakt van de mogelijkheid tot 80% deeltijd, recht op
90%
salaris. Dit betekent in de eerste plaats een bevoordeling van deze
rechthebbende ten opzichte van de andere werknemers, omdat het salaris
per
uur van deze ‘deeltijder’ hoger is dan dat van de anderen. Tevens betekent
deze regeling een benadeling van reeds in deeltijd werkzame werknemers,
die
immers geen toegang hebben tot deze regeling. (Vgl. MvT, TK 1995-1996,
24
498, nr. 3, p.12 met betrekking tot de toegang tot een VUT-regeling.)
Volgens deze personeelsinstructie heeft een werknemer die gebruik maakt
van
de mogelijkheid tot deeltijd, recht op een pensioenopbouw op basis van
een
voltijdsalaris. Dit betekent bevoordeling van de senior die in deeltijd
gaat
werken.

4.9. Ten aanzien van de onder 4.8. geconstateerde verschillen in behandeling
moet vervolgens beoordeeld worden of dit onderscheid objectief
gerechtvaardigd is.

Voor het onderscheid in de regeling met betrekking tot het aantal
vakantiedagen voor deelnemers aan de seniorenregeling heeft verzoekster
geen
motivering gegeven. Deze regeling, waarbij deeltijders en voltijders niet
pro
rata behandeld worden, terwijl dit wel de juiste wijze van behandeling
zou
zijn, is dus in strijd met de wet.

Verzoekster heeft met betrekking tot de 90% salarisbetaling bij 80% werktijd
aangevoerd dat deze regeling is ingevoerd op verzoek van de ondernemingsraad
om de deeltijdregeling voor senioren aantrekkelijker te maken. Deze
doelstelling is legitiem.
Met betrekking tot de vraag of het middel geschikt en proportioneel is
overweegt de Commissie als volgt.
Enerzijds betekent deze regeling dat het evenredigheidsbeginsel met
betrekking tot de meest primaire arbeidsvoorwaarde, het gelijke uur-salaris,
wordt doorbroken. Anderzijds bleek deze extra-beloning voor de senior
medewerker van 62 jaar en ouder noodzakelijk, omdat zonder deze beloning
de
teruggang in inkomen te groot was, waardoor van de seniorenregeling geen
gebruik werd gemaakt. Na de invoering van de extra-beloning is wel gebruik
gemaakt van de regeling. Deze ongelijkheid van inkomen doet zich slechts
gedurende de korte tijd van drie jaar voor. Deze omstandigheden afwegend,
komt de Commissie tot het oordeel dat het middel geschikt is en proportioneel
aan het gestelde doel, het handhaven van werkgelegenheid van en voor senior
medewerkers van 62 jaar en ouder.

Verzoekster heeft met betrekking tot de 100% pensioenopbouw bij 80% werktijd
zelf geen motivering gegeven. De Commissie overweegt ambtshalve, dat het
zeer
aannemelijk is dat van een deeltijdregeling die de mogelijkheid tot 100%
pensioenopbouw zou ontberen, door werknemers geen gebruik zal worden gemaakt
vanwege het feit dat het leeftijdspensioen gebaseerd is op het laatstgenoten
salaris, het zogenaamde eindloonstelsel.
De Commissie is van oordeel dat dit een voldoende objectieve rechtvaardiging
is.

4.10. Voor het feit dat de seniorenregeling alleen voor voltijders
toegankelijk is, heeft verzoekster geen rechtvaardiging aangedragen. De
Commissie is van oordeel dat de toegang tot arbeidsvoorwaardenregelingen
voor
voltijders en deeltijders in beginsel gelijk behoort te zijn (Zie Commissie
gelijke behandeling, 9 september 1997, oordeel 97-95). Op dit punt is de
regeling dus in strijd met de wet.

4.11. In Personeelsinstructie 3.0 heeft verzoekster de beloning voor overwerk
geregeld. Uit deze personeelsinstructie blijkt dat deeltijders geen toeslag
op hun salaris krijgen voor de tijd tussen hun contractuele werktijd en
de
standaard werktijd.

In een recent oordeel (Commissie gelijke behandeling, 18 juni 1997,
oordeel 97-72) is de Commissie tot de conclusie gekomen, dat het onthouden
van overwerkvergoeding aan deeltijders over de gewerkte uren boven de
contractuele werktijd geen onderscheid oplevert als bedoeld in de WOA.
In
hetzelfde oordeel heeft de Commissie overwogen dat de totale beloning van
voltijders en deeltijders per uur gelijk moet zijn. Dit betekent dat voor
deeltijders de overwerkuren ook moeten bijdragen aan de pensioenopbouw,
de
opbouw van vakantierechten e.d. Ter zitting heeft verzoekster meegedeeld
dat
dat bij haar niet het geval is. De Commissie komt derhalve tot het oordeel
dat deze arbeidsvoorwaarde in strijd is met de wet.

4.12. Verzoekster kent in haar arbeidsvoorwaarden de mogelijkheid om in
deeltijd te werken. Deze mogelijkheid heeft echter een ondergrens van 33
uur
per week. Het is een feit van algemene bekendheid dat in Nederland vooral
vrouwen in deeltijdbanen (willen) werken vanwege zorgtaken. Omdat verzoekster
de Commissie niet gevraagd een oordeel uit te spreken over deze ondergrens
voor werken in deeltijd, heeft de Commissie geen onderzoek gedaan naar
de
getalsmatige verhoudingen tussen mannen en vrouwen bij verzoekster. De
Commissie vestigt echter wel de aandacht van verzoekster op het feit dat
het
hanteren van deze ondergrens zou kunnen leiden tot indirect onderscheid
tussen mannen en vrouwen. (Commissie gelijke behandeling, 10 augustus 1995,
oordeel 95-32, in het bijzonder overweging 4.5.)

5. HET OORDEEL VAN DE COMMISSIE

De Commissie spreekt als haar oordeel uit dat de Nederlandse
arbeidsvoorwaarden bij Tebodin Consultants & Engineers te
Den Haag op de punten:
– de formulering van de vergoeding woon-werkverkeer (art. 3 PIT 32.0);
– de toekenning van het aantal vakantiedagen aan deelnemers aan de
seniorenregeling (art. 5.2. PIT 32.0 en art. 4 PIT 4.0);
– het beperken van de toegang tot de seniorenregeling tot voltijdmedewerkers;
– het ontbreken van pensioenopbouw en opbouw van vakantierechten in de
beloning voor deeltijders in de uren die zij werkzaam zijn tussen hun
individuele arbeidstijd en de standaard arbeidstijd (art. 3 PIT 3.0);
in strijd zijn met artikel 7:648 BW.

Rechters

Mw. prof.mr. J.E. Goldschmidt (Kamervoorzitter), mw. mr. J.R. Dierx (lidKamer), dhr. mr. W.A. van Veen (lid Kamer), mw. mr. A.K. de Jongh (secretarisKamer)