Instantie: Rechtbank Arnhem, 7 februari 1997

Instantie

Rechtbank Arnhem

Samenvatting


Eiseres vordert een voorschot van ƒ 25 000 op de schadevergoeding van ƒ 131
427,26 voor door haar geleden immateriële en materiële schade, veroorzaakt
door onrechtmatig handelen van gedaagde. Hij is haar (stief)grootvader en
heeft haar van haar zesde tot haar zeventiende seksueel misbruikt. Eiseres
heeft hiervoor voldoende bewijs aangedragen. De rechtbank acht een bedrag van
ƒ 15 000 toewijsbaar waarvan ƒ 10 000 direct dient te worden voldaan.

Volledige tekst

Het verloop van de procedure

Eiseres heeft gedaagde ter terechtzitting in kort geding doen dagvaarden en
bij mondelinge conclusie van eis gevorderd als weergegeven in de dagvaarding.
Gedaagde heeft geconcludeerd tot weigering van de gevorderde voorzieningen.
De raadslieden van partijen hebben de zaak bepleit, overeenkomstig de door
hen overgelegde pleitnotities en de daarbij behorende producties.
Tenslotte zijn de processtukken voor het wijzen van vonnis overgelegd.

De vaststaande feiten

Eiseres – thans 22 jaar oud – is een (stief)kleindochter van gedaagde. Op 21
mei 1996 heeft zij aangifte gedaan van seksueel misbruik door gedaagde vanaf
haar zesde tot haar zeventiende jaar. Dit misbruik bestond, kort gezegd, uit
het betasten van eiseres’ borsten en vagina en het tongzoenen door gedaagde.
Vanaf omstreeks haar zeventiende jaar is eiseres onder psychiatrische
behandeling; zij is sindsdien regelmatig opgenomen geweest in psychiatrische
inrichtingen.
Thans verblijft zij in de psychiatrische kliniek `Groot Graffel’ te
Warnsveld.
Gedaagde heeft eind juli 1996 de door eiseres geuite beschuldigingen
tegenover de politie bekend.
Het desbetreffende proces-verbaal van politie bevindt zich bij de
processtukken.
Tevens bevinden zich bij de processtukken een tweetal rapporten,
respectievelijk gedateerd 19 juli 1996 en 27 januari 1997, van mevr. drs.
M.J.W. Hendriks, psycholoog verbonden aan het RIAGG Oost Gelderland.
Een datum voor de behandeling van de strafzaak tegen gedaagde is nog niet
bekend.
Het geschil

1. Eiseres stelt dat vorenbedoelde gedragingen van gedaagde als onrechtmatige
daden jegens eiseres moet worden gekwalificeerd en dat deze aan eiseres grote
schade hebben berokkend. Zij begroot deze – zowel materiële als immateriële –
schade op in totaal ƒ 131 427,26 onderverdeeld als volgt:
ƒ 25 000 wegens smartegeld; ƒ 5718,26 wegens eigen bijdragen voor de opnamen
in diverse psychiatrische inrichtingen; ƒ 1137 wegens reiskosten die zij
heeft moeten maken voor haar wekelijkse huisbezoeken; ƒ 2500 wegens huur van
de door haar aangehouden kamer in de periode mei tot november 1996; ƒ 72
wegens eigen bijdragen medicijnen; ƒ 1000 wegens geschatte kosten vanwege het
niet behalen van haar VWO-diploma; ƒ 96 000 wegens verlies aan
verdiencapaciteit (4 jaar a ƒ 24 000).

2. Eiseres vordert thans gedaagde te veroordelen tot betaling aan eiseres van
een bedrag ad ƒ 25 000 (vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 december
1996) als voorschot op voormelde door haar geleden schade. Eiseres stelt
daarbij een spoedeisend belang te hebben, omdat toekenning van dit voorschot
op korte termijn een vorm van genoegdoening en erkenning is waardoor de
verwerking van de gevolgen van het haar aangedane leed zal worden bespoedigd.

3. Gedaagde voert gemotiveerd verweer op de gronden die hierna zullen worden
besproken.

De beoordeling van het geschil

4. Eiseres heeft het spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening (als
onder 2 omschreven) tegenover de betwisting daarvan door gedaagde voldoende
aangetoond.

5. Voorop gesteld wordt dat volgens vaste jurisprudentie een vordering wegens
voorschot op schadevergoeding wegens materiële en immateriële schade in kort
geding kan worden behandeld, ook in incestzaken als waarvan hier sprake is.
De omstandigheid dat de strafrechter (nog) niet over de vermeende strafbare
feiten heeft geoordeeld doet daar in beginsel niet aan af.

6. Ter beoordeling staat thans of eiseres voldoende feiten heeft aangedragen
danwel aannemelijk gemaakt waaruit voorshands de conclusie kan worden
getrokken dat gedaagde onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld en dat zij
daardoor schade heeft geleden.
In dit verband is het volgende van belang.

7. Eiseres heeft in het strafrechtelijk onderzoek terzake zeer expliciete
verklaringen afgelegd die woordelijk zijn opgenomen.
Tijdens de diverse politieverhoren heeft gedaagde (uiterst gedetailleerd)
bekend zich aan de hem verweten gedragingen jegens eiseres te hebben schuldig
gemaakt. De door eiseres en gedaagde op dat punt afgelegde verklaringen
vinden ook steun in de – eveneens in het proces-verbaal van politie opgenomen
(in de dagvaarding geciteerde) – gelijkluidende verklaringen van de ouders
van eiseres, haar grootmoeder (met wie gedaagde destijds was gehuwd),
biologieleraar, mentrix, haar RIAGG-therapeute en van de vader van haar
vriendin. Tevens verdient aandacht dat gedaagde eveneens tegenover de politie
heeft verklaard dezelfde ontuchtige handelingen te hebben gepleegd met nog
twee andere meisjes (van ongeveer dezelfde leeftijd als eisers toen).

8. Eiseres beroept zich voorts op de (hiervoor onder de feiten vermelde)
rapportage van de psycholoog mevr. drs. M.J.W. Hendriks. In haar rapport van
19 juli 1996 schrijft deze onder meer: `…. De hier beschreven problematiek,
de ermee gepaard gaande klachten en symptomen passen m.i. in het beeld van
slachtoffers van seksueel geweld, zoals dat inmiddels bekend is (…) wijzen
de signalen op langdurig en ernstig misbruik, met ernstige en blijvende
gevolgen voor de ontwikkeling van de persoonlijkheid.’

9. Voorlopig geoordeeld leveren de onder r.o. 7 bedoelde verklaringen in
samenhang met de onder 8 vermelde rapportage van drs. Hendriks voldoende
bewijs op om te concluderen dat het zeer aannemelijk is dat eiseres gedurende
een groot aantal jaren herhaaldelijk door gedaagde seksueel is misbruikt.
Derhalve heeft gedaagde jegens eisers onrechtmatig gehandeld.

10. Ter zitting heeft gedaagde weliswaar verklaard `slechts’ eenmaal (toen
zij 12 jaar was) een hand op de borst van eiseres te hebben gelegd om haar te
troosten en voor het overige ontkend de bewuste feiten te hebben gepleegd
(omdat hij door de politie onder druk zou zijn gezet een bekennende
verklaring af te leggen zodat hij snel naar huis kon in verband met de
gezondheidstoestand van zijn echtgenote), maar deze ontkenning komt – in het
licht van het onder r.o. 7 en 8 overwogene – volstrekt ongeloofwaardig voor.
Daarbij komt dat gedaagde ter zitting desgevraagd volmondig heeft toegegeven
dat hij op een bepaald moment in aanwezigheid van de ouders van eiseres en
haar grootmoeder (met wie hij toen was gehuwd), eiseres op zijn knieën om
vergiffenis heeft gevraagd. Dat hij dit zou hebben gedaan alleen vanwege het
door hem hiervoor geschetste voorval, komt weinig aannemelijk voor.

11. Dat eiseres door genoemd onrechtmatig handelen schade heeft geleden is
zonder meer aannemelijk. In de rapportage van drs. Hendriks worden de huidige
(psychische en psycho-somatische) klachten van eiseres in direct verband
gebracht met het gepleegde seksueel misbruik. Weliswaar is niet komen vast te
staan dat dit misbruik de enige oorzaak is van bedoelde klachten van eiseres,
maar voorshands moet worden aangenomen dat deze klachten in belangrijke mate
zijn toe te schrijven aan het seksueel misbruik door gedaagde. Het is immers
algemeen bekend dat seksueel misbruik tot ernstige lichamelijke en psychische
schade kan leiden.

12. Wat betreft de omvang van de schade is het volgende van belang.
Gedaagde heeft de door eiseres gestelde omvang van de schade (zoals onder 1
weergegeven) betwist en subsidiair aangevoerd niet tot betaling van het thans
gevorderde voorschotbedrag in staat te zijn.
In het kader van dit kort geding valt de exacte hoogte van de door eiseres
geleden schade niet vast te stellen, maar dat eisers inmiddels ten gevolge
van het seksueel misbruik van gedaagde aanmerkelijke kosten heeft moeten maken
is zonder meer aannemelijk.
Wat er zij van de door eiseres opgevoerde post `verlies van
verdiencapaciteit’ (welke post door gedaagde gemotiveerd is betwist),
voorshands is, mede gelet op de omvang/duur van het seksueel misbruik, zeer
waarschijnlijk dat de bodemrechter minimaal het thans gevorderde bedrag ad ƒ
25 000 wegens materiële en immateriële schade zal toewijzen, zodat de
vordering in beginsel toewijsbaar is. Gelet op de (hierna weergegeven)
financiële positie van gedaagde op dit moment is echter aanleiding het toe te
kennen bedrag te matigen alsmede een deel daarvan door gedaagde in termijnen
te laten voldoen, een en ander zoals hierna te melden.

13. Wat betreft de financiële positie van gedaagde is ter zitting het
volgende gebleken. Gedaagde – thans 69 jaar oud – is gehuwd en ontvangt een
netto pensioen van ƒ 1278,45 per maand. Daarnaast heeft hij
nevenwerkzaamheden waarmee hij ƒ 650 netto per maand verdient; zijn
echtgenote ontvangt een AOW-uitkering van ƒ 1017 netto per maand en daarnaast
ƒ 600 netto per maand uit bijverdiensten.
Weliswaar behoort het inkomen van de echtgenote van gedaagde bij de
berekening van gedaagdes draagkracht hier buiten beschouwing te blijven, maar
anderzijds is het redelijk dat de echtgenote door haar inkomen in de helft
van de gezamenlijke lasten bijdraagt.

Aan huur betaalt gedaagde ƒ 792 per maand. Hij betaalt ƒ 200 per maand af op
een comfort card lening.
Ter aflossing van een lening voor de aanschaf van een houten chalet op een
camping dient hij maandelijks een bedrag ad ƒ 631 te voldoen. De staanplaats
daarvan kost ƒ 2600 per jaar.
Ter zitting is gebleken dat gedaagde en zijn echtgenote geen gebruik meer
maken van deze chaletwoning. Niet valt in te zien waarom gedaagde deze dan
niet zou verkopen, ook al resteert daarna nog een schuld (volgens gedaagde
ten bedrage van ongeveer ƒ 10 000).

14. Op grond van het voorgaande komt een voorschotbetaling van in totaal ƒ 15
000 passend voor, waarvan ƒ 10 000 te betalen ineens (eventueel via het
afsluiten van een extra lening, waarvoor de draagkracht van gedaagde
toereikend moet worden geacht), ƒ 5000 in maandelijkse termijnen zoals in het
dictum opgenomen.

15. Als de in het ongelijk gestelde partij zal gedaagde in de kosten van dit
kort geding worden verwezen.

De beslissing

De president

veroordeelt gedaagde tot betaling aan eiseres van een bedrag ad ƒ 15 000
(vijftienduizend gulden) wegens voorschot op de door eiseres geleden schade
materiële en immateriële schade, waarvan een bedrag ad ƒ 10 000 (tienduizend
gulden) direct te voldoen, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf
18 december 1996, en het restant ad ƒ 5000 te voldoen vanaf 1 maart 1997 met
een bedrag van ƒ 150 per maand, met bepaling dat de wettelijke rente over de
(restant) hoofdsom verschuldigd is vanaf het moment dat gedaagde zich niet
houdt aan genoemde termijnbetaling,

veroordeelt gedaagde in de kosten van deze procedure aan de zijde van eiseres
bepaald op ƒ 2020,23, waarvan te betalen aan de griffier van deze rechtbank
(op postbankrekening no. 935462 ten name van Gerecht 533 arrondissement
Arnhem):
a. ƒ 1500 voor salaris,
b. ƒ 100,23 voor in debet gestelde exploitkosten,
c. ƒ 315 voor in debet gesteld griffierecht en het restant ad ƒ 105 aan de
(procureur van) eiseres wegens haar eigen aandeel in het griffierecht,
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
weigert het ander of meer gevorderde.

Rechters

Mr Hooft Graafland