Instantie: Gerechtshof Amsterdam, 6 april 1995

Instantie

Gerechtshof Amsterdam

Samenvatting


Man en vrouw hebben een relatie, de vrouw wordt zwanger, de man erkent
het kind voor de geboorte. De vrouw trouwt dan met een andere man. Alle
partijen zijn het erover eens dat het kind in familie-rechtelijke
betrekking dient te staan met de biologische en sociale vader in dit
geval niet de wettige vader. Het bepaalde in art. 1:197 BW levert een
niet te rechtvaardigen inbreuk op in het tussen de zoon en de vader
bestaande gezinsleven. Partijen hebben geen belang bij het handhaven
van het vermoeden van vaderschap van de wettige echtgenoot. Dit
vermoeden moet dan ook worden gepasseerd, omdat het in strijd is met de
biologische en sociale realiteit. De rechter geeft de ambtenaar van de
burgerlijke stand de opdracht de zoon te registreren als natuurlijke
zoon van de moeder en de biologische vader.

Volledige tekst

1. Het geding in hoger beroep

1.1. De moeder is in hoger beroep gekomen van een beschikking van 28
september 1994 van de rechtbank te Utrecht, nummer 28142/FA RK 94-467.

1.2. De zaak is behandeld op 20 februari 1995.

2. Het geschil in hoger beroep en de feiten en omstandigheden

2.1. In geschil is de afwijzing bij de beschikking waarvan beroep van
het verzoek van de moeder de ambtenaar van de burgerlijke stand van de
gemeente Utrecht te gelasten de geboorteakte van S C te verbeteren in
die zin dat hij wordt geregistreerd als zoon van haar en P dan wel de
akte die thans met betrekking tot de geboorte van S in het
geboortenregister is opgenomen door te halen en een nieuwe akte op te
maken in vorenbedoelde zin.

De moeder verzoekt haar inleidend verzoek alsnog toe te wijzen, bij
beschikking voorzoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.

De procureur-generaal concludeert de beschikking waarvan beroep te
bekrachtigen.

2.2. Het volgende is gebleken.

De moeder is van 1983 tot 1990 met P gehuwd geweest. Na de
echtscheiding werd de relatie tussen de moeder en P voortgezet. Zij
woonden weliswaar niet samen, maar P bezocht de moeder bijna dagelijks.
In die tijd raakte de moeder zwanger. Op 25 februari 1993 heeft P
tegenover de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente
Utrecht, met toestemming van de moeder, erkend elk kind dat de moeder
uit haar toenmalige zwangerschap levend ter wereld mocht brengen.

Kort daarna is de relatie tussen de moeder en P beeindigd. Op 19 mei
1993 is de moeder gehuwd met C.

Zij is op 4 juli 1993 bevallen van S en heeft op 12 juli 1993 van deze
geboorte aangifte gedaan. Ondanks het feit dat de moeder duidelijk
kenbaar heeft gemaakt dat S als geslachtsnaam P diende te krijgen
ingevolge de akte van erkenning van 25 februari 1993, heeft de
ambtenaar van de burgerlijke stand in het geboortenregister opgenomen
dat S de zoon is van de echtgenoten M en C.

Bij brief van 7 september 1993 heeft de ambtenaar van de burgerlijke
stand te kennen gegeven dat aan het verzoek van de moeder om een akte
op te maken, die in overeenstemming is met de akte van erkenning, niet
voldaan kon worden, omdat S is geboren tijdens het huwelijk van de
moeder met C en ingevolge het bepaalde in artikel 1:197 BW de
echtgenoot van de moeder tot vader heeft.

Op 12 november 1993 heeft C een verklaring ondertekend waarin hij te
kennen geeft dat niet hij, maar P de biologische vader van S is en dat
hij uitdrukkelijk wenst niet als de vader van S geregistreerd te staan.
Zijn handtekening is op 11 november 1993 gelegaliseerd door de
burgemeester van Utrecht.

2.3. Ten aanzien van de moeder en S is nog het volgende gebleken.

De moeder is nog gehuwd met C. Zij is van mening dat C reeds voor hun
huwelijk wist dat zij zwanger was. Ondanks het huwelijk hebben de
moeder en C nooit feitelijk samen geleefd, aldus de moeder. C zou in
het najaar van 1994 wegens het niet hebben van een verblijfsvergunning
uit Nederland zijn gezet en verblijft waarschijnlijk in Suriname. De
moeder is voornemens een echtscheidingsverzoek in te dienen, wanneer
zij alle daarvoor benodigde bescheiden in handen heeft.

De moeder heeft thans weer een relatie met P. Zij wonen nog niet samen,
omdat de woning van de moeder te klein is, maar zij zijn wel van plan
weer bij elkaar te gaan wonen. S ziet P bijna dagelijks en hij noemt
hem ‘pappa’.

De moeder wist niet dat de erkenning van S door P zou worden doorkruist
door haar latere huwelijk met C.

3. Beoordeling van het hoger beroep

3.1. Gebleken is dat P de biologische vader van S is, dat hij S heeft
erkend toen de moeder nog gehuwd was, dat S is geboren uit een relatie
tussen de moeder en P die na hun huwelijk is voortgezet, en dat tussen
S en P ook thans nog regelmatig contact plaatsvindt. Dit brengt met
zich mee dat tussen S en P een zodanige relatie bestaat dat deze kan
worden aangemerkt als ‘family life’ in de zin van het bepaalde in
artikel 8 Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens
en de fundamentele vrijheden (verder: EVRM). Het bestaan van ‘family
life’ brengt met zich mee dat zij er in beginsel over en weer aanspraak
op hebben dat die relatie rechtens wordt erkend als familierechtelijke
rechtsbetrekking. De wens van de biologische vader, de moeder en de
huidige echtgenoot van de moeder, om S als de natuurlijke zoon van de
moeder en P te registreren, stuit echter af op het bepaalde in artikel
1:197 BW. Vanwege het bepaalde in artikel 1:201 lid 2 BW is het ook
niet mogelijk dat het door de moeder gewenste resultaat wordt bereikt
doordat C de wettigheid van S ontkent, aangezien C reeds voor het
huwelijk met de moeder wist dat zij in verwachting was.

3.2. Uit het voorgaande volgt dat het bepaald in artikel 1:197 BW een
inmenging in het tussen S en de biologische vader bestaande ‘family
life’ oplevert, die niet in het bij artikel 8 lid 2 EVRM bepaalde
rechtvaardiging vindt. Immers, in de onderhavige zaak, waarin het
biologisch vaderschap niet ter discussie staat en niemand, ook C niet,
de registratie van laatstgenoemde als wettige vader wenst, dient
handhaving van het vermoeden van vaderschap van C niemands belang. Het
respect voor het prive- en gezinsleven van S en zijn biologische vader
vereist dan ook dat het wettelijk vermoeden moet worden gepasseerd,
omdat dit vermoeden in strijd is met de biologische en sociale
realiteit.

3.3. Dit brengt met zich mee dat het bepaalde in artikel 1:197 BW in
dit geval geen toepassing kan vinden en dat de ambtenaar van de
burgerlijke stand alsnog gevolg moet geven aan het tot hem gerichte
verzoek van de moeder om de geboorteakte van S te verbeteren en S te
registreren als natuurlijke zoon van de moeder en P.

3.4. Op grond van de feiten en omstandigheden die hiervoor onder 2.2.
en 2.3. zijn vermeld en van hetgeen hiervoor is overwogen dient het
inleidend verzoek van de moeder alsnog te worden toegewezen.

3.5. Dit leidt tot de volgende beslissing.

4. Beslissing

Het hof vernietigt de beschikking waarvan beroep;

gelast de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Utrecht de
in het geboortenregister voorkomende geboorteakte van S te verbeteren
in die zin dat S als de natuurlijke zoon van M en P wordt
geregistreerd.

Rechters

Mrs Willems-Morsink, Streefkerk, Lukacs