Instantie: Commissie Gelijke Behandeling, 7 april 1993

Instantie

Commissie Gelijke Behandeling

Samenvatting


De onderhavige PAS-regeling, die per 1 april 1993 bij ambv in werking
trad, is in het kader van het zogenaamde leeftijdsbewuste personeelsbeleid
van de rijksoverheid tot stand gekomen. In dit sekse-neutrale
referentiekader stimuleert de PAS-regeling rijksambtenaren die onder meer
vijf jaar onafgebroken in dienst en 57 jaar en ouder zijn, de werkweek te
verminderen tot 32 uur tegen inlevering van de leeftijdsvakantiedagen en
een korting op het salaris van vijf procent. Vanaf 61 jaar kan de werkweek
(verder) worden teruggebracht tot 24 uur per week, met een salariskorting
van tien procent. Ambtenaren die minder dan 32 respectievelijk 24 uur per
week werken, vallen buiten de regeling. In de UCV emancipatiebeleid op 1
april j.l. – dezelfde dag dat de PAS- regeling in werking trad – twijfelde
(inmiddels oud- )staatssecretaris Ter Veld al hardop aan de
rechtsgeldigheid van deze regeling. Zij kreeg een week later gelijk van
de Commissie.

De Stichting landelijke ombudsvrouw brengt in de procedure gegevens naar
voren waaruit blijkt dat de criteria in de PAS- regeling vrouwen
onevenredig vaak buitensluiten, hetgeen zal leiden tot veelvuldige
ongelijke beloning van mannelijke en vrouwelijke deeltijdambtenaren die
toch precies evenveel uren werken. De Commissie gelijke behandeling stelt
op basis van de relatieve statistische gegevens vast dat er sprake is van
een vermoeden van indirect onderscheid ten nadele van vrouwen: 45,64
procent van de vrouwelijke ambtenaren kunnen geen gebruik maken van de
regeling, tegen 12,58 procent van de mannelijke. De Commissie gaat bij het
beoordelen van de door de minister van Binnenlandse Zaken aangedragen
objectieve rechtvaardigingsgronden, in navolging van vaste eigen
jurisprudentie en vaste jurisprudentie van het EG-Hof, na of de
PAS-regeling (het middel) voldoende geschikt is om lager ziekte- en
invaliditeitsrisico van oudere werknemers (het doel) te bereiken. De
Commissie vindt van niet, onder meer omdat de Minister niet kan
onderbouwen dat het ziekte- en invaliditeitsrisico onder oudere werknemers
hoger is naarmate sprake is van een langere normale arbeidstijd.
Daarentegen blijkt uit gegevens wel dat onder oudere vrouwelijke
ambtenaren – die relatief vaak in deeltijd werken – langdurig
ziekteverzuim ruim anderhalf maal hoger is dan onder oudere mannen. De
uitvoeringstechnische bezwaren tegen het naar rato terugbrengen van de
werktijd van alle senioren in de rijksdienst acht de Commissie onvoldoende
onderbouwd en dus niet overtuigend. De Commissie meent vervolgens dat de
rijksoverheid zich als werkgever in deze niet kan beroepen op een mogelijk
problematische inpassing van kleine deeltijdbanen, nu de rijksoverheid in
het algemeen juist met verve en zonder clausulering het verrichten van
deeltijdwerk bevordert (in de praktijk kan een beroep op de PAS-regeling
overigens worden afgewezen met een beroep op het dienstbelang). Over de
onderhavige kwestie zijn tot tweemaal toe vragen gesteld door Tweede
Kamerleden van de PvdA (TK 1992-1993, Aanhangsel 477, 232 en TK 1992-1993,
Aanhangsel 594, 1215). In de tweede vragenronde, na bekendmaking van het
onderhavige Commissie-oordeel, verklaarde de minister van Binnenlandse
Zaken bereid te zijn met de centrales van overheidspersoneel te gaan
praten over het uitbreiden van de reikwijdte van de PAS-regeling. Het
oordeel van de Commissie over de vormgeving van deze seniorenregeling is
uiteraard ook van belang voor de marktsector, waar verscheidene op de
‘PAS-leest’ geschoeide senioren-regelingen op stapel staan.

Volledige tekst


5.8. De wederpartij heeft aangevoerd dat uitbreiding van de regeling tot
alle ambtenaren, ongeacht hun normale arbeidstijd, stuit op
uitvoeringsbezwaren.

In de eerste plaats zou de berekening van de inhoudingen dermate
gecompliceerd worden dat een andere berekeningswijze noodzakelijk zou
worden. De inhouding over de niet-gewerkte uren op het normale salaris zou
omgezet moeten worden in een uitkering over de niet-gewerkte uren. Een
dergelijke wijziging zou de kern van de regeling aantasten.

Dit argument is niet nader onderbouwd en heeft de Commissie dan ook niet
kunnen overtuigen. Integendeel, het komt de Commissie voor dat de
wederpartij niet of onvoldoende heeft overwogen respectievelijk heeft
nagegaan, of niet ook andere berekeningswijzen zouden kunnen worden
gehanteerd, die het ook voor kleinere deeltijdwerkers mogelijk zouden
maken te profiteren van werktijdvermindering. Andere berekeningswijzen
kunnen tevens tegemoetkomen aan het door verzoekster genoemde bezwaar dat
degenen die aan de PAS-regeling deelnemen een hogere beloning voor
hetzelfde aantal arbeidsuren ontvangen dan degenen die niet mogen
deelnemen.

In de tweede plaats zouden met name de kleinere deeltijdbanen bij
bijvoorbeeld een pro rata werktijdvermindering zodanig klein worden dat
het grote problemen geeft bij de inpassing daarvan in de
arbeidsorganisatie. De Commissie kan de wederpartij in deze argumentatie
niet volgen. Het beleid van de rijksoverheid is gericht op het bevorderen
van deeltijdwerk; hierbij geldt geen officiele ondergrens. Waar de
rijksoverheid in het algemeen geen beroep doet op problemen van
inpasbaarheid van kleine deeltijdbanen, kan zo’n beroep ook in de
onderhavige situatie niet slagen. Dit geldt te meer, nu gebruikmaking van
de PAS-regeling afgewezen kan worden om redenen van dienstbelang.

Op grond van het bovenstaande concludeert de Commissie dat de beperking
van werktijdvermindering tot ambtenaren die 32 uur respectievelijk 24 uur
werken niet noodzakelijk geacht kan worden. Ook kan niet worden gezegd dat
het te bereiken doel niet op een andere wijze, zonder indirect onderscheid
te maken, gerealiseerd kan worden.

5.9. Op grond van het bovenstaande concludeert de Commissie dat de door
de wederpartij aangedragen rechtvaardigingsgronden niet kunnen slagen.
(…)

6. Het oordeel van de Commissie De Commissie spreekt als haar oordeel uit
dat de Minister van Binnenlandse Zaken door ambtenaren van 57-61 jaar die
32 uur of minder werken respectievelijk ambtenaren van 61-65 jaar die 24
uur of minder werken uit te sluiten van de zogenaamde PAS- regeling,
indirect onderscheid maakt op grond van geslacht in strijd met artikel 1a
van de Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen. (…)

Rechters

Mrs. Evenhuis, De Rooij, Langemeijer, Heringa, en Hoens.