Instantie: Raad van Beroep Amsterdam, 21 maart 1990

Instantie

Raad van Beroep Amsterdam

Samenvatting


Vanwege toekenning van een AWW-uitkering wegens het overlijden van haar
ex-echtgenoot, van wie zij al lang gescheiden is, wordt de AAW-uitkering op
grond van art. 32 lid 1 sub b AAW ingetrokken. Volgens de Raad van Beroep
houdt dit artikel een discriminatie naar geslacht in. De circulaire van de
Federatie van Bedrijfsverenigingen kan volgens de Raad deze discriminatie niet
ongedaan maken. Ook al zou volgens de circulaire art. 32 AAW zo moeten
worden gelezen dat voortaan ook de AAW-uitkering van de man wordt ingetrokken,
dan nog kan op grond van een circulaire een man niet zijn wettelijke recht op
een AAW- uitkering worden ontnomen. Vanwege discriminatie naar geslacht moet
op grond van art. 26 BuPo-Verdrag art. 32 lid 1 sub b AAW buiten toepassing
worden gelaten. Klaagster behoudt zowel de AWW als de AAW-uitkering. Zie
noot bij Rechtspraak Nemesis 1990 nr. 98

Volledige tekst

1. Aanduiding bestreden beslissing .

Beslissing van verweerder d.d. 14 juni 1989, nr BZ/AO 672.9367.02 MO

2. Ontstaan en loop van het geding

Bij de bestreden beslissing is namens verweerder aan klaagster
medegedeeld, dat was besloten tot beeindiging ingaande 1 november 1986 van
klaagster uitkering ingevolge de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW). De
motivering van deze beeindiging was, dat aan klaagsters met ingang van 1
november 1986 een weduwenpensioen op grond van de Algemene Weduwen- en
Wezenwet (AWW) was toegekend

Mr. C.A.J. de Roy van Zuydewijn, advocaat te Amsterdam heeft namens
klaagster tegen deze beslissing beroep ingesteld. Bij aanvullend
klaagschrift heeft zij de gronden aangevoerd waarop zij heeft verzocht de
bestreden beslissing te vernietigen onder gegrondverklaring van het beroep en
met bepaling dat verweerder gehouden is de kosten van griffierecht te
vergoeden

Verweerder heeft afschriften van alle op de zaak betrekking hebbende
stukken ter griffie van de Raad ingezonden, laatstelijk bij brief van 17
november 1989

Het geding is behandeld ter terechtzitting van de Raad van 22 februari
1990. Klaagster is daar verschenen bij mr. C.A.J. de Roy van Zuydewijn,
voornoemd. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. I.H.
Buster, werkzaam bij het Gemeenschappelijk Administratiekantoor

3. motivering

Tussen partijen bestaat geen geschil over de volgende feiten, welke uit
de gedingstukken blijken

Klaagster, geboren op 18 mei 1931, ontvangt sedert 1 oktober 1976 een
uitkering ingevolge de AAW, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van 80 tot
100 procent. Klaagsters echtgenoot is op 24 november 1986 overleden. In
verband hiermee is aan klaagster met ingang van 1 november 1986 een
weduwenpensioen ingevolge de AWW toegekend. Verweerder heeft vervolgens bij
de thans bestreden beslissing klaagsters AAW- uitkering ingetrokken met ingang
van dezelfde datum, onder toepassing van art. 32 lid 1 sub b van de AAW

In dit geding is de vraag aan de orde of verweerder klaagsters
AAW-uitkering terecht met ingang van 1 november 1986 heeft ingetrokken

Bij de bestreden beslissing is toepassing gegeven aan art. 32 lid 1 sub
b van de AAW. In dit artikellid is bepaald dat de
arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt ingetrokken wanneer een vrouw, aan wie
zij is toegekend, recht verkrijgt op de weduwenpensioen of een tijdelijke
weduwenuitkering ingevolge de AWW

Naar het reeds eerder uitgesproken oordeel van de Raad houdt dit artikel
een discriminatie naar geslacht in. Krachtens deze wettelijke regeling
verliest een arbeidsongeschikte vrouw immers haar AAW-uitkering wanneer haar
echtgenoot overlijdt, terwijl een man die zich in dezelfde situatie bevindt
zijn uitkering behoudt

Klaagster heeft zich beroepen op art. 26 van het Internationale Verdrag
inzake Burgerrechten en Politieke Rechten, voor Nederland in werking getreden
op 11 maart 1979 (hierna: BuPo-Verdrag)

Volgens vaste jurisprudentie van het BuPo-Verdrag op het onderhavige
gebied heeft art. 26 rechtstreekse werking vanaf 1 januari 1980, da datum
waarop naar de kennelijke bedoeling van de wetgever de AAW-wetgeving met art.
26 BuPo-Verdrag in overeenstemming is gebracht. Sedertdien kan dat artikel
worden ingeroepen teneinde de toepassing van iedere met dat artikel strijdige
bepaling van de AAW te beletten. Dit brengt mee, dat klaagsters beroep op
de toepassing van art. 26 BuPo-Verdrag dient te worden gehonoreerd in die zin
dat art. 32 lid 1 sub b van de AAW ten aanzien van klaagster buiten toepassing
dient te worden gelaten, aangezien dit artikel belet dat klaagster aanspraak
kan doen gelden op uitkering krachtens de AAW op dezelfde wijze als een man
die in gelijke, voor de AAW relevant te achten, omstandigheden verkeert

Door verweerders gemachtigde is ter terechtzitting aangevoerd dat op
grond van een circulaire van de Federatie van Bedrijfsverenigingen ook de
AAW-uitkering van een man wordt ingetrokken, wanneer die man recht verkrijgt
op een weduwenpensioen ingevolge de AWW, en dat er daardoor geen sprake is van
ongelijke behandeling van mannen en vrouwen. De Raad moet echter
vaststellen dat voor deze handelwijze van verweerder elke rechtsgrond
ontbreekt: de aanspraak op AAW, welke bij wet is toegekend, kan immers niet
bij circulaire worden ontnomen. Het moet er dan ook voor worden gehouden
dat een man die in dezelfde omstandigheden verkeert als klaagster, zijn
aanspraak op AAW behoudt

Op grond van de voorgaande overwegingen dient de vraag die dit geding
beheerst, ontkennend te worden beantwoord. Daarom heeft de Raad de volgende
beslissing genomen

4. Beslissing

De Raad van Beroep te Amsterdam, rechtdoende:

Verklaart het beroep gegrond

Rechters

Mr. C.W. Rang, voorzitter en C. Koelman en A. Regeer, leden