CRvB (21-07-2006) volgt klachtuitspraak Mensenrechtencomité inzake weigering halfwezenuitkering ANW (strijdig met IVBPR)

Betrokkene was kind van ongehuwde ouders, waarvan de vader was overleden vóór invoering van de ANW, die in 1996 een halfwezenuitkering introduceerde voor kinderen van gehuwde én ongehuwde ouders, na het overlijden van een van beide ouders.
De aanvraag van een halfwezen-uitkering door de overlevende ouder tbv het kind was afgewezen, ook in bezwaar en beroep. Uiteindelijk slaagde een klacht bij het VN-Mensenrechtencomité in 2004 (zaak 98/240). De Staat wenste echter geen gevolg te verbinden aan dit oordeel. Na een nieuwe aanvraag, bezwaar en beroep vond de CRvB in 2006 (o.a.):

Partijen verschillen er in dit verband in de eerste plaats over van mening welke waarde moet worden gehecht aan de Inzichten van het Comité. Hoewel deze Inzichten formeel gesproken niet bindend zijn is de Raad van oordeel dat inzichten van een internationaal comité op het gebied van de mensenrechten in het algemeen als een gezaghebbend oordeel aangemerkt moeten worden, waaraan in procedures als de onderhavige bijzondere betekenis toekomt. Van een dergelijk oordeel kunnen nationale rechterlijke instanties slechts afwijken wanneer sprake is van zwaarwegende redenen die zulks kunnen rechtvaardigen. (…)

De Raad concludeert dan ook dat in de argumenten van de Regering geen gewichtige redenen kunnen worden gevonden om het Comité in zijn oordeel niet te volgen. (…)

Geleid door de Inzichten van het Comité in de zaak Derksen & Bakker vs Nederland stelt de Raad zich in de onderhavige zaak thans op het standpunt dat zijn rechtspraak heroverweging behoeft. (…)

ECLI:NL:CRVB:2006:AY5560

Zie ook: USZ 2006/282 met annotatie van Malva Driessen.