Instantie: Hoge Raad, 30 maart 2010

Instantie

Hoge Raad

Samenvatting

Bevestiging van Hof: (trio)seks met minderjarig meisje is ontuchtige handeling conform art. 245 Sr. Daaraan doet niet af dat meisje verliefd was op uitgaansvriend van betrokkene of dat die uitgaansvriend, waarop slachtoffer verliefd was, eerder seks had gehad met meisje.

Volledige tekst

Uitspraak
30 maart 2010
Strafkamer
nr. 08/02059

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch van 29 april 2008, nummer 20/002947-07, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989, wonende te [woonplaats].

1). Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. I.A.C. Cools, advocaat te Tilburg, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot verwijzing van de zaak naar een aangrenzend hof, teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.

2). Beoordeling van het middel

2.1. Het middel komt op tegen het oordeel van het Hof dat te dezen sprake was van ontuchtige handelingen als bedoeld in art. 245 Sr.

2.2.1. Aan de verdachte is bij inleidende dagvaarding tenlastegelegd dat:
“hij in of omstreeks de periode van 1 juli 2006 tot en met 31 juli 2006 te Tilburg, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met [slachtoffer], die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer], hebbende verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s):
– zijn/hun penis, meermalen, in elk geval eenmaal, in de vagina van [slachtoffer] geduwd/gebracht;
– zijn/hun penis, meermalen, in elk geval eenmaal, in de mond van [slachtoffer] geduwd/gebracht en/of zich door [slachtoffer] laten pijpen.”

2.2.2. Daarvan is door de Rechtbank bewezenverklaard dat:
“hij in of omstreeks de periode van 1 juli 2006 tot en met 31 juli 2006 te Tilburg met [slachtoffer], die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een ontuchtige handeling heeft gepleegd, die bestond uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer], hebbende verdachte zijn penis in de vagina van [slachtoffer] geduwd/gebracht.”

2.2.3. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
a. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 1]:
“Ik doe aangifte namens mijn dochter [slachtoffer].
Omstreeks 03.30 – 04.00 uur ben ik alleen met de taxi naar huis gegaan. Ik kwam thuis. Niemand was daar aanwezig. Iets na vier uur belde ik [betrokkene 2]. Ik had [slachtoffer] een paar keer geprobeerd te bellen maar zij nam niet op. [Slachtoffer] had normaal gesproken al thuis moeten zijn. [Betrokkene 2] vertelde dat [slachtoffer] niet bij haar was maar dat ze met [betrokkene 3] mee was gegaan. [Betrokkene 2] zei: “Hoe kon ze dat nou doen, met [betrokkene 3] mee gaan”, “wij stonden bij de jassen in de [A]. Ik had nog gezegd wacht op ons maar toen ik me omdraaide was ze al weg”. Blijkbaar had [slachtoffer] tegen [betrokkene 2] gezegd dat ze met [betrokkene 3] mee zou gaan. Zondag ’s morgens omstreeks half negen/negen uur werd ik wakker. Ik zag dat [slachtoffer] thuis was. Ik vroeg wat er gebeurd was. [Slachtoffer] zei toen dat ze met [betrokkene 3] sex had gehad.”

b. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 2]:
“Het klopt dat u zegt dat ik in juni/juli 2006 op een zaterdagavond samen met [slachtoffer] ben gaan stappen in Tilburg. In de stad zijn wij, ik en [slachtoffer], naar de [A] gegaan. In de [A] was ook [betrokkene 3] met zijn vrienden groep. [Slachtoffer] is helemaal geobsedeerd van [betrokkene 3]. Zij wilde steeds met [betrokkene 3] gaan praten. [Slachtoffer] is en was verliefd op [betrokkene 3]. Mijn conclusie is dan ook dat [slachtoffer] toen ook al verliefd was op [betrokkene 3]. De kamer van [slachtoffer] hing vol met foto’s van [betrokkene 3]. Voordat wij gingen stappen zei [slachtoffer] tegen mij dat zij wel met [betrokkene 3] naar bed wilde. Ik hoorde van iemand dat [slachtoffer], [betrokkene 3] en [verdachte] naar de jassen waren gelopen. Ik wist dat niet. Toen ik buiten kwam zag ik dat [slachtoffer] en [betrokkene 3] en [verdachte] weg waren. Ik belde vervolgens naar het mobiele nummer van [slachtoffer]. Ze nam op. [Slachtoffer] vertelde dat ze onderweg was naar het huis van [betrokkene 3]. Hierna heb ik nog geprobeerd om terug te bellen. Ik hoorde op een gegeven moment geschreeuw. Kennelijk had [slachtoffer] gedronken. Ik vroeg toen aan [slachtoffer] of ze zo wilde komen. [slachtoffer] zei toen dat ik even moest wachten en dat ze nu niet kon. Hierna heeft zij opgehangen. Omstreeks 6/7 uur kwam [slachtoffer] thuis. Wij, ik en haar moeder, waren heel boos op haar. Dit omdat ze zelf was meegegaan met [betrokkene 3]. Toen haar moeder even weg was vertelde [slachtoffer] dat ze verkracht was door [betrokkene 3] en [verdachte]. [Slachtoffer] vertelde dat ze moest gaan strippen. [Slachtoffer] is verliefd op [betrokkene 3] en hij maakt gebruik van haar en de groep ook.”

c. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 1], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:
“Verhoorder [betrokkene 4] wordt aangeduid als “M” en [slachtoffer] als “I”.
M: Welke datum was het?
I: Volgens mij was het juli of in juni.
I: Volgens mij is het 18 juli want 19 juni is mijn zus jarig en een dag daarvoor was het niet gebeurd. Dus volgens mij juli.
M: Nou heb je toen straks al gezegd dat je ruzie had met [betrokkene 3]. Ben je ooit bevriend geweest met hem dan?
I: Ja
I: Ik denk dat ik hem….eh een jaartje goed kende.
M: Hoe is dat met [verdachte]?
I: [Verdachte] ken ik al heel lang. Ik ken hem al 5 jaar of zo. Daar ben ik altijd goede vrienden mee geweest.
M: Heb je, behoudens dan deze keer…heb je al vaker seks gehad met [betrokkene 3]?
I: Ik heb een keer wel seks met hem gehad toen ik met hem bevriend was.
M: Toen je met hem bevriend was heb je seks met hem gehad? Was het toen vrijwillig of niet vrijwilllig?
I: Vrijwillig.
M: Toen was het vrijwillig. En met [verdachte]?
I: Met [verdachte] niet.”

d. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
“Over die nacht met [slachtoffer]. Ik had mijn moeder gebeld en die vond het goed dat ik bij [betrokkene 3] zou slapen. Op zaterdag om ongeveer 23.00 of 24.00 uur zijn we naar De [A] gegaan. [Slachtoffer] was zelf ook in de [A]. Ze waren met elkaar aan het praten. Tegen sluitingstijd kwam ze weer bij ons. Ze ging snel naar buiten, samen met ons. [Betrokkene 3] had tegen mij gezegd dat [slachtoffer] mee zou gaan om een beetje te chillen. In de taxi ben ik voor gaan zitten. Zij zaten achter. Het was niet echt intiem, maar je voelde dat er achter je iets gebeurde. Ik zag dat [slachtoffer] over de benen van [betrokkene 3] wreef, en hij bij haar. Ook dat [slachtoffer] met haar hoofd op de schouder van [betrokkene 3] lag. Thuisgekomen bij [betrokkene 3]. [Slachtoffer] kwam ook naar de kamer van [betrokkene 3]. [Betrokkene 3] ging naast [slachtoffer] zitten, aan de andere kant van [slachtoffer], dus rechts van haar. Ze begonnen te strelen en te zoenen. Gewoon tongzoenen. Dan gingen ze weer staan en dan gingen ze weer zitten. [Betrokkene 3] vroeg aan [slachtoffer] of ze voor ons wilde strippen. [Slachtoffer] zei: “dan moet je niet lachen als ik ga strippen”. Ze keek mij zo aan van: “wat vind jij er van”. Wat ik eigenlijk niet snap, ze was zo heel makkelijk. Een ander meisje zou allemaal zo gezegd hebben van “ja….en zo”. Zij deed het gewoon. [Betrokkene 3] en ik bleven op de bank zitten. [Slachtoffer] begon te strippen. Ze deed haar kleding uit, tot haar string en BH. We werden er heel geil van. Ik vroeg aan [betrokkene 3] of hij condooms had. Hij zei dat die in het kastje lagen. U vraagt waarom ik dat vroeg. Ik wist al dat er seks zou komen. We waren helemaal geil en ze had al bijna alles uit. Ik pakte de condooms, en ging weer naar de bank. Ik zag dat [slachtoffer] met [betrokkene 3], tegen hem aan stond te dansen. Zo met haar tieten en zo. Ik zat half op de bank en [slachtoffer] lag tegen [betrokkene 3] aan. Ik gaf een condoom aan [betrokkene 3] en ik hoorde dat [slachtoffer] tegen ons zei: “trek jullie kleren maar uit”. Ze draaide zo om ons geil te maken. Wij waren aan het uitkleden en ik was steeds dichter naar hun toegeschoven. [Betrokkene 3] had het condoom aan gedaan. [Betrokkene 3] stond op. Ze gingen weer kussen en [slachtoffer] en [betrokkene 3] gingen op de grond. [Slachtoffer] lag tegen [betrokkene 3] aan met haar rug. “Doggiestijl”. Ik was met mijn condoom bezig. Ik ging net op staan en keek naar [betrokkene 3]. Hij lachtte en ik ging achter [slachtoffer]. U vraagt aan mij hoe [slachtoffer] reageerde toen ik van achteren kwam. Ze maakte allemaal van die geile geluiden. Met 1 hand was ze bezig met [betrokkene 3] en met haar andere hand wreef ze aan mijn benen. Het lukte niet. [Slachtoffer] ging liggen. Ik zei tegen [betrokkene 3] dat hij maar eerst moest gaan en ik daarna. [Slachtoffer] en [betrokkene 3] gingen neuken. Hij kwam de eerste keer al klaar. Hij liep, geloof ik, naar de wc. Toen [betrokkene 3] weg ging, ben ik meteen begonnen. [Slachtoffer] vroeg wat voor standje we gingen doen. We deden het standje dat [slachtoffer] met haar armen en handen over de bank is en ik neukte haar van achteren. Ik was bezig en [betrokkene 3] kwam al terug.”

e. de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg, voor zover inhoudende:
“[Betrokkene 3] en ik waren gaan stappen. Tegen sluitingstijd hadden [betrokkene 3] en [slachtoffer] afgesproken om naar de kamer van [betrokkene 3] te gaan. Ik zou daar ook blijven slapen. We hadden [slachtoffer] in de [A] ontmoet. Ik kende [slachtoffer] van zien. Ik wist dat zij contact had met [betrokkene 3], maar hij had geen verkering met haar. Voor zover ik weet hadden ze geen relatie met elkaar, maar in het verleden is er wel iets geweest tussen die twee. Toen we in de [A] waren had [betrokkene 3] me, tegen sluitingstijd, verteld dat [slachtoffer] mee zou gaan. Ik vond dat goed. We gingen met de zwarte taxi naar huis. Ik zat voorin en [betrokkene 3] en [slachtoffer] zaten achterin. Er gebeurde niet echt veel. Ze waren intiem met elkaar. Ik vond het wel goed dat [slachtoffer] er bij was. Ik had dit nooit eerder meegemaakt. Er gebeuren zoveel dingen, waarom zou er een meisje niet meegaan met 2 jongens. Het schoot door mijn hoofd dat als er iets gebeurt, ik mee zou doen. Ik heb wel eens meegemaakt dat [betrokkene 3] en [slachtoffer] in de [A] ruzie hadden met elkaar. Ze waren elkaar aan het uitdagen. Ik zag aan [slachtoffer] niet dat ze bang was. In de kamer van [betrokkene 3] hebben we muziek gedraaid. [Slachtoffer] begon te strippen. Ze vroeg of we dat goed vonden. We vonden dat goed. Het ging steeds verder. Ze heeft toen eerst gemeenschap gehad met [betrokkene 3], toen met mij. Ik heb niet gemerkt dat ze niet wilde. Het was een experiment om het uit te proberen. [Slachtoffer] heeft zelf meegedaan.”

f. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 3]:
“Ik woon zelfstandig aan de [a-straat 1] te [woonplaats].”

2.2.4. De Rechtbank heeft ten aanzien van de bewezenverklaring nog het volgende overwogen:
“Ter zitting heeft de raadsman aangevoerd dat uit de jurisprudentie blijkt dat onder omstandigheden het ontuchtig karakter aan de gepleegde gedragingen kan komen te ontvallen. Dit is zo indien sprake is van vrijwilligheid en indien er een gering leeftijdsverschil is tussen personen. Nu aan beide vereisten in de onderhavige zaak is voldaan, dient verdachte vrijgesproken te worden van het hem ten laste gelegde.
De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende.
De rechtbank stelt vast dat het volgende zich feitelijk heeft afgespeeld. Verdachte en zijn vriend [betrokkene 3] besluiten in juli 2006 in Tilburg uit te gaan. Verdachte zou daarna bij [betrokkene 3] blijven slapen. In de discotheek komen ze [slachtoffer] tegen. [Betrokkene 3] en [slachtoffer] kennen elkaar en hebben eerder seks met elkaar gehad. Uit diverse verklaringen blijkt bovendien dat [slachtoffer] verliefd was op [betrokkene 3]. Ze spreken af dat [slachtoffer] met verdachte en [betrokkene 3] meegaat naar de kamer van [betrokkene 3]. In de kamer van [betrokkene 3] begint [slachtoffer] te strippen. Zowel [betrokkene 3] als verdachte hebben daarna seks met haar. De rechtbank heeft vastgesteld dat sprake is geweest van vaginale seks door beide jongens met [slachtoffer].
Gesteld kan worden dat de sociaal-ethische norm de afgelopen jaren is verschoven, in die zin dat jeugdigen op steeds jongere leeftijd seksuele handelingen verrichten. Artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht strekt echter tot bescherming van de seksuele integriteit van personen die daartoe, gelet op hun jeugdige leeftijd in het algemeen geacht worden niet of onvoldoende in staat te zijn. Hier moet naar het oordeel van de rechtbank onverkort aan worden vastgehouden. Onder omstandigheden kan aan zodanige handelingen met een minderjarige tussen de twaalf en zestien jaren het ontuchtige karakter ontbreken; dat kan bijvoorbeeld het geval zijn indien die vrijwillig plaatsvinden tussen personen die slechts in geringe mate in leeftijd verschillen. In de onderhavige zaak dient naar het oordeel van de rechtbank de vraag beantwoord te worden of er omstandigheden waren, waardoor het ontuchtige karakter aan de door verdachten gepleegde handelingen is komen te vervallen. Ten aanzien van verdachte is daarbij het volgende van belang:
* De rechtbank constateert dat het mogelijk niet kenbaar was voor verdachte of er sprake was van onvrijwilligheid van de zijde van [slachtoffer];
* Verdachte was ten tijde van het plegen van de handelingen 17 jaar oud, terwijl [slachtoffer] 15 jaar oud was. De rechtbank is van oordeel dat dit in beginsel als een gering leeftijdsverschil te bestempelen is.
Niettemin acht de rechtbank ook onder voormelde omstandigheden de bedoelde norm geschonden op het moment dat sprake is van twee jongens die besluiten één meisje van vijftien jaar mee te nemen om vervolgens verregaande seksuele handelingen met haar te verrichten en waarbij in het geval van verdachte geen sprake is van een eerdere seksuele dan wel affectieve relatie met [slachtoffer]. Met name door het ontbreken van die relatie, is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan seksuele handelingen die sociaal-ethisch niet aanvaardbaar zijn en derhalve een ontuchtig karakter hebben. Zelfs indien [slachtoffer] volmondig heeft ingestemd met de seksuele handelingen, valt zij volledig onder de reikwijdte van artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht. Het verweer van de raadsman treft derhalve geen doel en zal worden verworpen.”

2.3. Het Hof heeft zich in hoger beroep met het vonnis van de Rechtbank en met de redengeving waarop dit berust verenigd en daartoe onder meer het volgende overwogen:
“Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de redengeving waarop dit berust (…).
Voorts verenigt het hof zich met het oordeel van de rechtbank dat met name het ontbreken van een eerdere seksuele dan wel affectieve relatie van de verdachte met [slachtoffer], het oordeel wettigt dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan seksuele handelingen die sociaal-ethisch niet aanvaardbaar zijn en derhalve een ontuchtig karakter hebben, zeker in de context, zoals geschetst in het vonnis waarin die seksuele handelingen hebben plaatsgevonden.”

2.4. De tenlastelegging en bewezenverklaring zijn toegesneden op art. 245 Sr. De daarin voorkomende uitdrukking “ontuchtige handelingen” moet dus geacht worden aldaar te zijn gebezigd in dezelfde betekenis als daaraan in art. 245 Sr toekomt.

2.5. De geschiedenis van de totstandkoming van de wet van 9 oktober 1991 tot wijziging van de art. 242 tot en met 249 Sr (Stb. 1991, 519) houdt ten aanzien van art. 245 Sr onder meer het volgende in:
(memorie van toelichting)
“Ik ben mij er echter van bewust dat op een aantal punten de huidige wetgeving onvoldoende bescherming biedt tegen seksueel geweld. Ik heb overwogen of het mogelijk was een aantal onderwerpen uit het genoemde wetsvoorstel te lichten. Het probleem deed zich echter voor dat het wetsvoorstel een samenhangend geheel vormt en dat het zeer moeilijk is onderdelen daarvan op te nemen in de bestaande wetgeving. Dit werd mede veroorzaakt doordat in het wetsvoorstel, in navolging van het advies van de Commissie-Melai, wordt gesproken van “seksuele handelingen” in plaats van, zoals in de huidige wet over “ontuchtige handelingen”. De Commissie verkoos de kleurloze term seksuele handeling boven de moreel geladen term ontucht en ontuchtige handelingen. In Noyon-Langemeijer-Remmelink wordt gezegd: “Men zal mijns inziens bij ontucht meer moeten denken aan handelingen, gericht op seksueel contact althans contact van seksuele aard in strijd met de sociaal-ethische norm zonder dat het hier om buitengewone afschuwwekkende daden zou gaan” Hieruit blijkt dat ook volgens dit commentaar ontucht of ontuchtige handelingen een andere, meer geladen, betekenis hebben dan seksuele handelingen”.
(Kamerstukken II, 1988-1989, 20 930, nr. 3, p. 2)
en
(memorie van antwoord)
“Vervolgens stelden deze leden dat de argumentatie om in het voorliggend voorstel de oude term “ontucht of ontuchtige” handelingen te handhaven hen geenszins heeft kunnen overtuigen. Zij menen met mij dat “ontucht” veronderstelt seksueel contact in strijd met de sociaal-ethische norm, doch zij konden daaraan juist geen argument ontlenen bedoelde term te handhaven, waarbij voor de strafbaarheid niet uitsluitend zou zijn vereist dat iemands seksuele integriteit is geschonden, maar bovendien relevant is of er sprake is van strijd met de normen van de (toevallige) maatschappelijke meerderheid – de dominerende publieke moraal. Dit zou naar de mening van deze leden niet anders kunnen betekenen dan dat de staat optreedt als zedenmeester. Ik heb de indruk dat deze leden mijn betoog omtrent het verschil tussen een bepaling waarin wordt gesproken over seksuele handelingen en een bepaling waarin wordt gesproken over ontuchtige handelingen verkeerd hebben begrepen. Het doel van de zedelijkheidswetgeving is naar mijn oordeel het beschermen van de seksuele integriteit van personen, die daartoe zelf, op een bepaald moment dan wel in het algemeen, niet in staat zijn. (…) De wet beschermt ook groepen van personen, die in het algemeen niet in staat worden geacht zelf hun seksuele integriteit te beschermen. Dat zeer jeugdige kinderen daartoe niet in staat zijn, is duidelijk. Zij dienen beschermd te worden tegen alle handelingen die als seksuele handelingen kunnen worden gekwalificeerd. De vraag is hoe lang men jeugdigen moet beschermen, met andere woorden op welke leeftijd zij kunnen worden geacht in staat te zijn hun seksuele zelfbeschikkingsrecht uit te oefenen. In het Wetboek van Strafrecht is gekozen voor de leeftijdsgrens van zestien jaar voor jeugdigen in het algemeen (…). Wanneer alle “seksuele handelingen” met jeugdigen onder die leeftijd verboden zouden zijn, dan zou deze categorie geheel seksueel onaantastbaar zijn. Een seksueel getint stoeipartijtje van jeugdigen zou dan onder de bepaling vallen. Wanneer ouders – de jeugdigen zelf zullen geen aangifte doen als zij beiden wilden – aangifte doen, zal het O.M. kunnen zeggen deze handelingen zijn niet “ontuchtig”, want een dergelijke stoeipartijtje is over het algemeen sociaal-ethisch aanvaard en het is ook sociaal-ethisch aanvaard dat in die gevallen jeugdigen zelf beslissen”
(Kamerstukken II, 1988-1989, 20 930, nr. 5, p. 4-5)
en
(toelichting op de vierde nota van wijziging)
“Personen tussen twaalf en zestien jaar echter kunnen niet in alle opzichten als weerloos worden beschouwd. Er kunnen zich omstandigheden voordoen, bijvoorbeeld bij gering leeftijdsverschil, dat feiten als hier bedoeld niet zonder meer als ontuchtig kunnen worden aangemerkt. Daarom moet ook deze term in artikel 245 wel worden opgenomen. Dit betekent tevens dat ook als er een klacht wordt ingediend het openbaar ministerie om die reden zou kunnen oordelen dat het feit niet strafbaar is en afziet van strafvervolging.”
(Kamerstukken II, 1990-1991, 20 930, nr. 13, p. 4)

2.6. Blijkens de wetsgeschiedenis strekt art. 245 Sr tot bescherming van de seksuele integriteit van personen die gelet op hun jeugdige leeftijd in het algemeen geacht moeten worden niet of onvoldoende in staat te zijn zelf die integriteit te bewaken en de draagwijdte van hun gedrag in dit opzicht te overzien. Art. 245 Sr beschermt deze jeugdige personen ook tegen verleiding die mede van henzelf kan uitgaan.
Onder omstandigheden kan aan seksuele handelingen met een persoon tussen de twaalf en zestien jaren het ontuchtig karakter ontbreken. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn indien die handelingen vrijwillig plaatsvinden tussen personen die slechts in geringe mate in leeftijd verschillen. Een scherpe afgrenzing van dergelijke omstandigheden valt in haar algemeenheid niet te geven. Zoals uit de hiervoor weergegeven wetsgeschiedenis blijkt, heeft de wetgever bij de totstandkoming van art. 245 Sr in dit opzicht als maatstaf voor ogen gestaan of de desbetreffende seksuele handeling algemeen als sociaal-ethisch is aanvaard.
Uit het voorgaande vloeit voort dat het bij de beantwoording van de vraag of sprake is van dergelijke omstandigheden die meebrengen dat seksuele handelingen niet als ontuchtig kunnen worden aangemerkt, in belangrijke mate aankomt op de aan de feitenrechter voorbehouden weging en waardering van de omstandigheden van het geval. Het oordeel daaromtrent kan in cassatie slechts in beperkte mate worden getoetst.

2.7. Het Hof heeft het hier aan te leggen toetsingskader niet miskend. Het heeft – het vonnis van de Rechtbank in zoverre bevestigend – geoordeeld dat de door de verdachte jegens de aangeefster gepleegde seksuele handelingen als ontuchtig in de zin van art. 245 Sr moeten worden aangemerkt. Het Hof heeft daarbij – blijkens de gebezigde bewijsmiddelen en de nadere bewijsoverwegingen – de volgende feiten en omstandigheden in aanmerking genomen:
i. de verdachte was ten tijde van het plegen van de handelingen 17 jaar oud en de aangeefster was toen 15 jaar oud;
ii. de aangeefster is op een zaterdagavond met haar vriendin [betrokkene 2] gaan stappen in de [A] in Tilburg, waar ook [betrokkene 3] was met zijn vriendengroep;
iii. de aangeefster was verliefd op [betrokkene 3]; zij was helemaal door hem geobsedeerd; [betrokkene 3] maakt gebruik van haar en zijn vriendengroep ook;
iv. de aangeefster had haar vriendin [betrokkene 2] verteld wel met [betrokkene 3] naar bed te willen;
v. [betrokkene 3] en de verdachte hebben de aangeefster ’s nachts na het uitgaan in een taxi meegenomen naar het huis van [betrokkene 3];
vi. de aangeefster had gedronken;
vii. de aangeefster en [betrokkene 3] zaten op de achterbank van de taxi en waren intiem met elkaar, waarna zij thuis bij [betrokkene 3] elkaar begonnen te strelen en te zoenen;
viii. de aangeefster heeft zich thuis bij [betrokkene 3] uitgekleed en heeft toen met [betrokkene 3] en met de verdachte in elkaars bijzijn geslachtsgemeenschap gehad;
ix. daarbij was volgens de aangeefster de seks met de verdachte niet vrijwillig;
x. de aangeefster heeft eerder vrijwillig seks met [betrokkene 3] gehad toen zij met hem bevriend was;
xi. van een eerdere seksuele of affectieve relatie van de verdachte met de aangeefster was geen sprake.

2.8. Tegen de achtergrond van het belang dat art. 245 Sr beoogt te beschermen en in het licht van hetgeen door het Hof omtrent de toedracht is vastgesteld, geeft zijn oordeel niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting terwijl het ook zonder nadere motivering niet onbegrijpelijk is.

2.9. Het middel faalt.

3). Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak

Op de verdachte is het strafrecht voor jeugdigen toegepast. De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan 16 maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Gelet op de aan de verdachte opgelegde werkstraf voor de duur van tachtig uren waarvan veertig uren voorwaardelijk en de mate waarin de redelijke termijn is overschreden, is er geen aanleiding om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden en zal de Hoge Raad met dat oordeel volstaan.

  1. Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.

Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.W. Ilsink, W.M.E. Thomassen, H.A.G. Splinter-van Kan en W.F. Groos, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 30 maart 2010.
Conclusie
Nr. 08/02059
Mr Jörg
Zitting 24 november 2009

Conclusie inzake:

[Verzoeker = verdachte]

  1. Het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch heeft bij arrest 29 april 2008 het vonnis van de rechtbank te Breda van 31 juli 2007 bevestigd, waarbij verzoeker ter zake van – kort gezegd – het plegen van ontucht met een vijftienjarig meisje is veroordeeld tot een werkstraf van tachtig uren, waarvan veertig uren voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.

  2. Namens verzoeker heeft mr. I.A.C. Cools, advocaat te Rijen, bij schriftuur drie middelen van cassatie voorgesteld.

  3. De schriftuur bevat een gezamenlijke toelichting op de middelen. Aangezien de voorgestelde middelen zich hiervoor lenen, zal ik ze ook gezamenlijk bespreken.

  4. Het eerste middel klaagt dat het hof een onjuiste uitleg heeft gegeven aan het begrip “ontuchtige handelingen” als bedoeld in art. 245 Sr. Het tweede en het derde middel houden in dat ’s hofs oordeel dat de gedragingen van verzoeker in strijd zijn met de sociaal-ethische norm ontoereikend is gemotiveerd: enerzijds omdat niet inzichtelijk is gemaakt welke gedragingen het hof hierbij op het oog heeft, anderzijds waarom deze sociaal-onethisch zouden zijn.

  5. Eerst een korte schets van de context waarbinnen deze zaak zich afspeelt. Het gaat – zoals de rechtbank heeft vastgesteld – om de volgende situatie. Verzoeker en zijn vriend [betrokkene 3] zijn ergens in juli 2006 – mogelijke de 18e – op stap geweest in Tilburg en zijn [slachtoffer] in een discotheek tegengekomen. [Betrokkene 3] en [slachtoffer] kennen elkaar en hebben al eerder seks met elkaar gehad. Uit diverse verklaringen is gebleken dat [slachtoffer] verliefd was op [betrokkene 3]. Ook verzoeker en [slachtoffer] kennen elkaar al langer en zijn – naar zeggen van [slachtoffer] – al ongeveer vijf jaar bevriend met elkaar (bewijsmiddel 3). Op de desbetreffende dag spreken verzoeker en [betrokkene 3] met [slachtoffer] af dat zij met hen meegaat naar de kamer van [betrokkene 3]. In de kamer van [betrokkene 3] begint [slachtoffer] te strippen. Zowel [betrokkene 3] en verzoeker hebben daarna vaginale seks met haar.

  6. Ten tijde van dit voorval was [slachtoffer] vijftien jaar oud (om precies te zijn: 15 jaar en vier maanden) en waren verzoeker en [betrokkene 3] zeventien jaar (en twee maanden) respectievelijk zestien jaar (en elf maanden) oud.(1) In feitelijke aanleg heeft de verdediging dan ook als verweer aangevoerd dat de door verzoeker gepleegde handelingen geen ontuchtig karakter hebben, omdat i.c. sprake is van een gering leeftijdsverschil tussen verzoeker en [slachtoffer] en van vrijwilligheid aan de zijde van [slachtoffer].

  7. De rechtbank heeft dit verweer verworpen en overwoog daartoe – voor zover hier van belang – als volgt:
    “(…)
    Gesteld kan worden dat de sociaal-ethische norm de afgelopen jaren is verschoven, in die zin dat jeugdigen op steeds jongere leeftijd seksuele handelingen verrichten. Artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht strekt echter tot bescherming van de seksuele integriteit van personen die daartoe, gelet op hun jeugdige leeftijd in het algemeen geacht worden niet of onvoldoende in staat te zijn. Hier moet naar het oordeel van de rechtbank onverkort aan worden vastgehouden. Onder omstandigheden kan aan zodanige handelingen met een minderjarige tussen de twaalf en zestien jaren het ontuchtige karakter ontbreken; dat kan bijvoorbeeld het geval zijn indien die vrijwillig plaatsvinden tussen personen die slechts in geringe mate in leeftijd verschillen. In de onderhavige zaak dient naar het oordeel van de rechtbank de vraag beantwoord te worden of er omstandigheden waren, waardoor het ontuchtig karakter aan de door verdachten gepleegde handelingen is komen te vervallen. Ten aanzien van verdachte is daarbij het volgende van belang:

    • De rechtbank constateert dat het mogelijk niet kenbaar was voor verdachte of er sprake was van onvrijwilligheid van de zijde van [slachtoffer];
    • Verdachte was ten tijde van het plegen van de handelingen 17 jaar oud, terwijl [slachtoffer] 15 jaar oud was. De rechtbank is van oordeel dat dit in beginsel als een gering leeftijdsverschil te bestempelen is.
      Niettemin acht de rechtbank ook onder voormelde omstandigheden de bedoelde norm geschonden op het moment dat sprake is van twee jongens die besluiten één meisje van vijftien jaar mee te nemen om vervolgens verregaande seksuele handelingen met haar te verrichten en waarbij in het geval van verdachte geen sprake is van een eerdere seksuele dan wel affectieve relatie met [slachtoffer]. Met name door het ontbreken van die relatie, is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan seksuele handelingen die sociaal-ethisch niet aanvaardbaar zijn en derhalve een ontuchtig karakter hebben. Zelfs indien [slachtoffer] volmondig heeft ingestemd met de seksuele handelingen, valt zij volledig onder de reikwijdte van artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht.
      Het verweer van de raadsman treft derhalve geen doel en zal worden verworpen.”
  8. Het hof heeft zich met dit oordeel en deze redengeving verenigd en voegde er in zijn arrest nog het volgende aan toe:
    “(…)
    Voorts verenigt het hof zich met het oordeel van de rechtbank dat met name het ontbreken van een eerdere seksuele dan wel affectieve relatie van de verdachte met [slachtoffer] het oordeel wettigt dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan seksuele handelingen die sociaal-ethisch niet aanvaardbaar zijn en derhalve een ontuchtig karakter hebben, zeker in de context, zoals geschetst in het vonnis waarin die seksuele handelingen hebben plaatsgevonden.”

  9. Eerst een terugblik op de parlementaire geschiedenis van de Wet van 9 oktober 1991 tot wijziging van de artt. 242 tot en met 249 Sr (Stb. 1991, 519). Uit de parlementaire stukken blijkt dat er bij de behandeling van deze wijzigingswet in de Tweede Kamer veel discussie is geweest over de vraag of de in de wet voorkomende term ‘ontuchtige handelingen’ niet beter kon worden vervangen door de kleurloze term ‘seksuele handelingen’, dan wel of deze term niet nader zou moeten worden gedefinieerd als “puur en alleen (…) handelingen waarbij geen vrijwilligheid, dus onder andere misbruik en overwicht in het spel [zijn].”(2)

  10. Uit de Memorie van Toelichting blijkt dat ervoor is gekozen om de term ‘ontuchtige handelingen’ te handhaven, omdat deze term een ander, meer geladen betekenis heeft dan de term ‘seksuele handelingen’. Bij ontucht gaat het immers om seksuele handelingen (dit betekent handelingen gericht op seksueel contact, althans op contact van seksuele aard) die indruisen tegen de sociaal-ethische norm, zonder dat er sprake hoeft te zijn van ‘buitengewone afschuwwekkende daden.'(3)

  11. Voorts is een nadere definiëring van de term ‘ontuchtige handelingen’ als “puur en alleen handelingen waarbij de vrijwilligheid” ontbreekt achterwege gebleven, met het oog op het door de zedelijkheidswetgeving te dienen doel.

  12. Op de vraag van kamerlid Van Es of het begrip ‘ontucht’ kan worden samengevat als maatschappelijk onwenselijk gedrag waarbij het onwenselijke betrekking heeft op de onvrijwilligheid van het slachtoffer (de seksuele handelingen worden tegen diens wil gepleegd) antwoordde de minister van Justitie Hirsch Ballin – voor zover relevant – als volgt:
    “Het gaat niet alleen om de vrije wil. Er kan ook sprake zijn, dat een jeugdige zichzelf aanbiedt, dus dat er sprake is van toestemming. (…) Dan nog geldt dat personen in bepaalde situaties hiervan geen misbruik mogen maken. (…)
    Het gaat niet uitsluitend om de bescherming van mensen in hun zelfbeschikkingsrecht, alsof het allemaal jonge mensen, patiënten, cliënten zijn die rationeel handelend hun keuze maken. Dat is ook een verkeerde opvatting over de staatstaak ter bescherming van de vrijheid.
    (…) [H]et beschermen van vrijheid en waardigheid van de mens vergt meer dan een toestemmingsvereiste. Het beschermen van vrijheid en waardigheid van mensen in kwetsbare situaties – ik denk daarbij aan jeugdigen, patiënten, cliënten – betekent ook dat rekening gehouden moet worden met de kwetsbaarheid van hun posities als zodanig. Er mogen normen worden gesteld die eisen stellen aan de behandelaar, aan degene aan wiens zorg een patiënt of cliënt zich heeft toevertrouwd, zoals dit in het wetsvoorstel wordt gesteld. Naar mijn overtuiging betekent dit dat tot die normen ook moet behoren een norm die de verplichting inhoudt halt te maken. Dat geldt ook bij toestemming van de betrokkene en zelfs ook wanneer toestemming is verleend door degene die een bijzondere verantwoordelijkheid heeft, bijvoorbeeld als ouder of als degene aan wie een patiënt of cliënt zich heeft toevertrouwd. (…)
    Als je het echter houdt op misbruik van overwicht en als je stelt dat [het] opzet dus ook gericht moet zijn op het maken van misbruik van die overwichtspositie – waar de situatie tegenover kan worden gesteld waarin toestemming is verleend, die juist ook kan voortkomen uit de kwetsbaarheid – dan kan daarmee toch de deur worden open gezet voor handelingen, voor verhoudingen die schade toebrengen aan afhankelijke, kwetsbare mensen, bijvoorbeeld aan jeugdigen. Als we de vrijheid en de waardigheid van die mensen werkelijk willen beschermen, mogen we die deur niet open zetten.”(4)

  13. In de Memorie van Antwoord wordt het doel van de zedelijkheidswetgeving vervolgens als volgt verwoord:
    “(…)
    Het doel van de zedelijkheidswetgeving is (…) het beschermen van de seksuele integriteit van personen, die daartoe zelf, op een bepaald moment dan wel in het algemeen, niet in staat zijn. Tot de eerste categorie behoren degenen, die in het algemeen wel in staat zijn hun seksuele zelfbeschikkingsrecht uit te oefenen, doch op een bepaald moment niet, bijvoorbeeld omdat geweld wordt gebruikt of omdat zij bewusteloos zijn.
    (…)
    De vraag is hoe lang men jeugdigen moet beschermen, met andere woorden op welke leeftijd zij kunnen worden geacht in staat te zijn hun seksuele zelfbeschikkingsrecht uit te oefenen. In het Wetboek van Strafrecht is gekozen voor de leeftijdsgrens van zestien jaar voor jeugdigen in het algemeen en voor de meerderjarigheidsgrens voor afhankelijken. Wanneer alle `seksuele handelingen’ met jeugdigen onder die leeftijd verboden zouden zijn, dan zou deze categorie geheel seksueel onaantastbaar zijn. Een seksueel getint stoeipartijtje van jeugdigen zou dan onder de bepaling vallen. Wanneer ouders – de jeugdigen zelf zullen geen aangifte doen als zij beiden wilden – aangifte doen, zal het OM kunnen zeggen[:] deze handelingen zijn niet ontuchtig, want een dergelijk stoeipartijtje is over het algemeen sociaal-ethisch aanvaard en het is ook sociaal-ethisch aanvaard dat in die gevallen jeugdigen zelf beslissen.”(5)

  14. Daarnaast wordt in de toelichting op de vierde Nota van Wijziging benadrukt dat
    “[p]ersonen tussen twaalf en zestien jaar echter niet in alle opzichten als weerloos [kunnen] worden beschouwd. Er kunnen zich omstandigheden voordoen, bijvoorbeeld bij gering leeftijdsverschil, dat feiten als hier bedoeld niet zonder meer als ontuchtig kunnen worden aangemerkt. Daarom moet ook deze term in art. 245 wel worden opgenomen. Dit betekent tevens dat ook als er een klacht wordt ingediend het openbaar ministerie om die reden zou kunnen oordelen dat het feit niet strafbaar is en afziet van strafvervolging.”(6)

  15. Uit de wetgeschiedenis van art. 245 Sr leid ik af dat seksuele handelingen tussen personen met een gering leeftijdsverschil niet zonder meer als ontuchtig kunnen worden aangemerkt (vgl. HR 24 juni 1997, LJN ZD0775, NJ 1997, 676). Van ontucht zal in ieder geval sprake zijn, indien één van de betrokkenen seksuele handelingen pleegt met de ander tegen diens wil.(7)

  16. Dat er sprake is van vrijwilligheid aan de zijde van een slachtoffer (dat ongeveer even oud is als de dader) sluit echter niet uit dat in een concreet geval toch sprake kan zijn ontucht. Immers, volgens de wetgever gaat het bij de zedelijkheidswetgeving niet alleen om de bescherming van mensen in hun zelfbeschikkingsrecht, maar juist ook om de bescherming van afhankelijke, kwetsbare personen (zoals jeugdigen) tegen misbruik van hun afhankelijkheid en kwetsbaarheid door anderen, en tegen handelingen en verhoudingen die aan hen schade toebrengen. Van belang is dan de vraag of de met de jeugdige gepleegde seksuele handelingen – ook al heeft hij/zij die zelf gewild – in het concrete geval in strijd zijn met de sociaal-ethische norm.

  17. Uit de jurisprudentie blijkt dat bij een aanzienlijk leeftijdsverschil tussen de jeugdige en de dader al snel sprake zal zijn van seksuele handelingen in strijd met de sociaal-ethische norm, van ontucht dus, ook al zou het initiatief daartoe door de jeugdige zelf genomen zijn (vgl. HR 2 juli 2002, LJN AE3490, NJ 2002, 584). Dat er sprake was van een affectieve relatie tussen de jeugdige en de dader doet daaraan evenmin af, aangezien jeugdigen voor wat betreft relaties in het algemeen worden geacht niet of onvoldoende in staat te zijn de draagwijdte van hun handelen te overzien en hun wil dienaangaande in vrijheid te bepalen. In zoverre moeten zij dan ook worden beschermd tegen een ongewenste beïnvloeding van hun wil (vgl. HR 24 juni 1997, NJ 1997, 676 en HR 13 maart 2007, LJN AZ6650).

  18. Terug naar de onderhavige zaak. Het gaat i.c. om drie jeugdige personen van 15, 16 en 17 jaar (met een leeftijdsverschil van 19 resp. 22 maanden ten opzichte van het meisje) die met elkaar trioseks hebben, waarbij de rechtbank vervolgens vaststelde dat het voor verzoeker mogelijk niet kenbaar was of er sprake was van onvrijwilligheid aan de zijde van [slachtoffer]. Mijns inziens glijdt de rechtbank, die dit opzetelement bespreekt in het kader van de vraag of het ontuchtige karakter mogelijk aan de gedraging kan ontvallen, hier uit (en het bevestigende hof dus ook), omdat voor de vraag of sprake is van een ontuchtige handeling niet beslissend is of de dader wist van de onvrijwilligheid. Dit is een bewijs-van-opzet-vraag. Ten laste van verzoeker is bewezen verklaard dat hij ontuchtige handelingen heeft gepleegd met [slachtoffer], door zijn penis in de vagina van die [slachtoffer] te duwen. Impliciet heeft het hof daarmee beslist dat verzoeker de aanmerkelijke kans bewust heeft aanvaard dat zijn handeling in strijd was met het ‘geslachtelijk schaamtegevoel.'(8) Als verdachte echter mogelijk niet wist van de onvrijwilligheid is er van bewuste aanvaarding van de kans op handelen in strijd met het geslachtelijk schaamtegevoel geen sprake. Hier valt een tegenstrijdigheid in de rechterlijke motivering te bespeuren, omdat de rechter enerzijds het opzet impliciet wel maar expliciet mogelijk niet aanwezig achtte.

  19. Los van voorgaande kwestie moet mijns worden geoordeeld dat wij hier te maken hebben met een sociaal-ethisch grensgeval. Volgens de rechtbank zit het sociaal-onethische in ieder geval – anders dan in de onder 17 aangehaalde arresten – niet in het leeftijdsverschil tussen verzoeker en [slachtoffer], dat door de rechtbank (en het hof) in beginsel als gering valt te bestempelen. De onvrijwilligheid ten opzichte van verzoeker wordt als zodanig door de rechter niet als een specifiek element genoemd om het sociaal-(on)ethische karakter van verzoekers gedragingen te bepalen; de rechtbank gaat aan de mogelijke onvrijwilligheid zelfs geheel voorbij door in haar betoog de mogelijke volmondige instemming van het meisje irrelevant te achten.

  20. Wat maakt dat de seksuele handelingen van verzoeker in het onderhavige geval dan toch in strijd zijn met de sociaal-ethische norm? Dat hangt af van de aard van de door verzoeker gepleegde handelingen en/of de omstandigheden waaronder ze zijn gepleegd. Zo acht de wetgever een seksueel getinte stoeipartijtje tussen jeugdigen over het algemeen niet in strijd met de sociaal-ethische norm, omdat een dergelijk stoeipartijtje sociaal-ethisch is aanvaard (zie onder 13).

  21. Ik heb de indruk dat in het wetgevingsproces de seksuele gedragingen van jeugdigen ietwat te eufemistisch zijn aangeduid als “seksueel getinte stoeipartijen.” Deze doen niet meteen denken aan orale of vaginale penetratie. Niettemin mogen we gevoeglijk aannemen dat de groep jeugdigen in de leeftijdscategorie van art. 245 Sr die deze vormen van seks bedrijft bepaald niet gering is.(9) Er is geen aanleiding om te veronderstellen dat dit rond 1990, ten tijde van de behandeling van het wetsontwerp, fundamenteel anders lag.(10) Wel, dat er thans veel openlijker en minder huichelachtig over seksueel gedrag van jongeren wordt gesproken.

  22. Hoewel het i.c. niet gaat om het typisch ‘onschuldige’ voorbeeld van een seksueel getint stoeipartijtje, is het duidelijk dat de door verzoeker gepleegde handeling (het brengen van zijn penis in de vagina van [slachtoffer]) naar haar aard geen ‘buitengewone afschuwwekkende handeling’ is die naar haar aard in strijd is met de sociaal-ethische norm (zoals bestialiteit wel(11)).

  23. Een op zichzelf niet-strafbare seksuele gedraging kan een strafbare ontuchtige handeling worden op grond van de omstandigheden waaronder zij wordt gepleegd. Als zo’n omstandigheid geldt onder meer de uitgeoefende dwang: een (af)gedwongen seksuele handeling is in de regel ontuchtig, aldus mijn voormalige ambtgenoot Van Dorst in zijn conclusie bij het zojuist genoemde arrest. De rechtbank heeft de volgende omstandigheden beslissend geacht voor de conclusie van ontucht:

    • het gaat hier om twee jongens die besluiten één meisje mee te nemen om vervolgens verregaande seksuele handelingen met haar te verrichten; en
    • met name ontbreekt een eerdere seksuele dan wel affectieve relatie tussen verzoeker en het meisje met elkaar hadden.
  24. Zoals gezien verenigde het hof zich met dit oordeel en zei het in iets andere bewoordingen dat met name het ontbreken van een eerdere seksuele dan wel affectieve relatie van verzoeker met het meisje de handelingen sociaal-ethisch niet aanvaardbaar maken, “zeker in de context zoals geschetst in het vonnis, waarin die seksuele handelingen hebben plaatsgevonden.” Deze wat cryptische verwijzing zal, neem ik aan, betrekking hebben op de trioseks.

  25. Uit de onder 7 en 8 weergegeven overwegingen van rechtbank en hof – zojuist nog kort herhaald – blijkt niet dat zij in abstracto een onjuiste uitleg hebben gegeven aan het begrip ontucht. In zoverre faalt het eerste middel.

  26. Wél acht ik het rechterlijk oordeel dat de handelingen van verzoeker ontuchtig zijn, niet gedragen door de gronden die daaraan ten grondslag zijn gelegd; noch afzonderlijk, noch in onderlinge samenhang bezien. Dit oordeel is hierdoor, n’en déplaise de bewijsoverwegingen, niet naar de eisen der wet met redenen omkleed.

  27. Immers, de opvatting dat seksueel contact enkel en alleen binnen het huwelijk zou mogen plaats vinden is in het algemeen onder de bevolking – zo dit ooit al algemeen heeft gegolden – reeds lang verlaten, hoewel ik niet zal ontkennen dat in sommige etnische kringen zulk contact levensgevaarlijk kan zijn,(12) dan wel in andere, streng-religieuze, kringen sterk wordt afgekeurd. Gemeengoed is dit echter allerminst. Dat seks louter uit liefde, ten behoeve van de voortplanting of in een affectieve relatie zou mogen plaats vinden zegt vooral iets over degene (of de organisatie) die deze opvatting huldigt, maar staat in schril contrast met de maatschappelijke werkelijkheid. In de zin van een moreel appèl kunnen deze opvattingen hun waarde hebben, maar deze opvattingen opleggen aan de andersdenkende medemens gaat enkele stappen te ver. Hierover heeft Hulsman nog eens een mooi essay geschreven.(13) Zogenaamde one-night-stands zijn niet voorbehouden aan volwassenen. Uit onderzoek is gebleken dat één op de vijf seksueel actieve Nederlandse jongeren (d.i. personen in de leeftijdscategorie van 12-25 jaar) geen relatie had met de laatste persoon waarmee zij/hij geslachtsgemeenschap heeft gehad.(14) In 1995 vond één op de zes schoolgaande jongeren seks zonder dat de partners veel voor elkaar voelen in orde; in 2005 was dit toegenomen tot één op vier.(15) Hiermee wil ik niet zeggen dat de seksmoraal van jongeren is losgeslagen. Omdat seks en zeker seks onder jongeren tot het tamelijk recente verleden in de taboesfeer heeft gelegen is het moeilijk betrouwbare gegevens over veranderingen te signaleren; ik haalde al een studie aan waarin niet van grote verschuivingen werd gerept (zie noot 10). Wel nieuw is de invloed van de geseksualiseerde media op de leeftijd waarop de eerste ervaring met geslachtsgemeenschap wordt opgedaan.(16) Dit alles neemt niet weg dat nog steeds een grote meerderheid van de jongeren seks met intimiteit verbindt.(17) Het strafrecht heeft hier naar mijn mening echter geen taak om een verandering van opvattingen van een talrijke minderheid af te dwingen en daarmee een gedragsverandering te bewerkstelligen, nog afgezien van de volkomen willekeur waarmee opsporing en vervolging noodzakelijkerwijs gepaard zouden gaan.

  28. Met inachtneming van het voorgaande gaat het mij te ver om trioseks waarbij tussen twee van de drie partners – die elkaar wel al jaren kennen en respectievelijk 15 en 17 jaar oud zijn – geen eerdere seksuele dan wel affectieve relatie heeft bestaan als inherent sociaal-onethisch te bestempelen. Voor het hof is ook zonder het triokarakter de geslachtsgemeenschap onder deze omstandigheden al ontuchtig, en wordt dit ontuchtige karakter versterkt door de trioseks (“zeker in de context”); de rechtbank legt aan haar conclusie van ontucht beide aspecten gelijkelijk ten grondslag. Ook – of juist – jongeren experimenteren nu eenmaal met seks. In sommige opzichten hebben veldexperts duidelijke verschuivingen waargenomen (bijvoorbeeld pijpen in plaats van zoenen; seks via Internet in plaats van in het fietsenhok).(18) Ik zie dan ook geen reden om een geval als onderhavige, waar twee jongens en één meisje uit vrije wil trioseks met elkaar hebben (althans was het voor verzoeker niet bekend dat [slachtoffer] dat eigenlijk niet wilde), als sociaal-onethisch aan te merken. Ik kan me ook eigenlijk moeilijk voorstellen dat de rechtbank zou hebben willen voorschrijven dat een trio jongeren van ongeveer dezelfde leeftijd van 15-17 jaar alleen dan met elkaar trioseks mag hebben indien zij te voren twee-aan-twee seksuele ervaringen met elkaar hebben opgedaan. Hoe kom je anders aan een eerdere seksuele relatie? Trioseks mag, mits blijkt van eerder promiscue gedrag. Is dat de boodschap?

  29. Ter zijde merk ik op dat deelnemer [betrokkene 3] – die ‘het’ eerder met [slachtoffer] had gedaan, en op wie zij verliefd was (aldus de bewijsmiddelen) – is vrijgesproken van het plegen van ontuchtige handelingen met [slachtoffer].(19) Of [betrokkene 3] ook op [slachtoffer] verliefd was vermelden de bewijsmiddelen niet, hetgeen meteen al een probleem oplevert bij de toepassing van het criterium van de affectieve relatie: moet die wederzijds zijn? Hoe lang moet die minimaal duren? Moet die exclusief zijn? Etc.

  30. Het zou anders zijn indien zich omstandigheden voordoen waaruit zou blijken dat verzoeker misbruik heeft gemaakt van de situatie of waaruit zou blijken dat [slachtoffer] geslachtsgemeenschap heeft gehad met verzoeker na ongewenste beïnvloeding van haar wil door verzoeker. Ik denk bijv. aan de situatie waarin verzoeker [slachtoffer] zou hebben gechanteerd (bijvoorbeeld door te dreigen haar seksuele gedrag aan de grote klok te hangen); haar geest zou hebben beneveld teneinde haar beoordelingsvermogen te verminderen (vgl. HR 22 augustus 2006, LJN AX5720); of gebruik zou hebben gemaakt van ‘peer-pressure’ op [slachtoffer] (“je moet ook eens trioseks proberen”). Hoewel in de bewijsmiddelen wel sprake is van drankgebruik en [slachtoffer] verklaart dat ‘het’ met verzoeker niet vrijwillig was, blijkt uit de bewijsmiddelen verder niets van het dronken voeren van [slachtoffer] of van die onvrijwilligheid; integendeel: zij was te voren al op seks met de vrijgesproken medeverdachte uit en geneerde zich niet om in aanwezigheid van verzoeker de medeverdachte op te vrijen, tegenover beiden te strippen en onder de ogen van verzoeker met de medeverdachte te neuken. Ook kan ik haar vraag welk standje met verzoeker zou worden ingenomen (bewijsmiddel 4) niet met onvrijwilligheid rijmen. Op zijn best is de bewijsconstructie op dit punt ambivalent, op zijn slechtst tegenstrijdig. Ik heb dus – buiten het ontbreken van een eerdere seksuele of affectieve relatie – geen bijkomende omstandigheden van bovenstaande aard kunnen ontwaren in de bewijsmiddelen. De middelen II en III zijn dan ook terecht voorgesteld: weliswaar is de rechterlijke opvatting omtrent wat ontuchtig is niet onjuist, maar zonder verdere toelichting die ontbreekt is onvoldoende gemotiveerd waarom daarvan in het onderhavige geval sprake is.

  31. In het licht van de strekking van deze conclusie behoef ik geen consequenties te verbinden aan mijn opmerking omtrent het al dan niet bestaande opzet bij verzoeker; en evenmin aan de overschrijding van de redelijke termijn. Wel geef ik uiting aan een licht gevoel van verbazing om in het bevestigde vonnis te lezen dat de rechtbank “dit feit als zeer ernstig van aard” beschouwt en dan een werkstraf van 80 uur oplegt.(20) Dat is omgerekend anderhalve maand gevangenisstraf. In abstracto, gelet op de strafbedreiging, is het strafbare feit inderdaad zeer ernstig, maar gelet op de opgelegde straf is er in concreto – dunkt me – sprake van devaluatie van de kwalificatie ‘zeer ernstig’. Automatisch gaan de gedachten dan ook uit naar het vervolgingsbeleid – waar de rechter niet over gaat, maar wat bij de eindevaluatie van deze zaak een overdenking waard is -, waaraan meewerkt dat een van de bewijsmiddelen er niet op duidt dat het meisje kort bij de teugel werd gehouden.

  32. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en verwijzing van de zaak naar een aangrenzend hof, teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.

De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden

A-G

1 Zie voor de leeftijd van [betrokkene 3] het hem betreffende uittreksel justitiële documentatie d.d. 4 maart 2008.
2 Handelingen TK 18 oktober 1990, p. 12-579 t/m 612, m.n. p. 584.
3 Kamerstukken II 1988/89, 20 930, nr. 3, p. 2, waar deze bewoordingen worden ontleend aan NLR, aant. 5 op art. 246, die dit weer ontleent aan M. Zeegers, Seksuele delinquenten: forensisch psychiatrisch onderzoek, Amsterdam: Scheltema & Holkema 1966, p. 22.
4 TK 18 oktober 1990 12-583 – 12-584.
5 Kamerstukken II 1988/89, 20 930, nr. 5, p. 4-5.
6 Kamerstukken II 1990/91, 20 930, nr. 13, p. 4.
7 Een aan het bewijs van opzet gekoppeld probleem is of de dader op de hoogte was van de onvrijwilligheid van het slachtoffer:
“In het woord plegen ligt besloten dat de handelingen opzettelijk moeten zijn begaan. Louter toevallige lichamelijke aanrakingen vallen daar niet onder. Niet vereist is echter dat het opzet van de dader was gericht op de ontuchtigheid van de handelingen. Voldoende is dat hij wist of dat hij bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zij in strijd waren met het geslachtelijk schaamtegevoel,”
aldus NLR in aant. 5 op art. 245.
8 Zie noot 7.
9 Zie de tabel ‘Seksuele ervaring in vier leeftijdsgroepen’ van de Rutgers Nisso Groep, kenniscentrum seksualiteit | Jongeren (2009, www.rng.nl). Het percentage jongeren in de leeftijdsgroep van respectievelijk 12-14 en 15-17 jaar dat ervaring met orale seks heeft loopt op van 9 naar 42%; voor vaginale seks loopt het percentage op van 7 naar 42%.
10 “De verschuivingen zijn niet groot: in 1995 was de leeftijd waarop de helft van de jongeren ervaring had met geslachtsgemeenschap 17,7, in 2005 was dat 17,3. De toename van het percentage jongeren met seksuele ervaring is ook vooral terug te vinden in de oudere groep tieners (vanaf 15 jaar),”
aldus H. de Graaf e.a., Tienerseks. Vormen van instrumentele seks onder tieners, Den Haag: WODC 2007, Samenvatting, p. 3. In sommige andere opzichten nemen veldexperts wel duidelijke verschuivingen waar, zie hierna punt 28.
11 HR 20 januari 1998, LJN ZD0909, NJ 1998, 337.
12 Rechtbank ‘s-Hertogenbosch 13 februari 2001, LJN AA9954, NJ 2001, 130; HR 14 oktober 2003, LJN AJ1457, NJ 2005, 183.
13 L.H.C. Hulsman, Criteria voor strafbaarstelling, in: Strafrecht te-recht? Baarn: Ambo 1972, p. 90.
14 Tienerseks (a.w), p. 29.
15 Tienerseks, p. 9.
16 Tienerseks, p. 12.
17 Tienerseks, p. 8.
18 Tienerseks, p. 31.
19 Uit het hem betreffende uittreksel justitiële documentatie d.d. 4 maart 2008 blijkt dat [betrokkene 3] bij onherroepelijke vonnis van de rechtbank d.d. 10 april 2007 is vrijgesproken van dit feit.
20 In verband met de persoonlijke omstandigheden van verzoeker voor de

Rechters

F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.W. Ilsink, W.M.E. Thomassen, H.A.G. Splinter-van Kan en W.F. Groos,