Petra Oden, inleiding als dagvoorzitter

Het zelfbeschikkingsrecht van vrouwen

“Mijnheer, danst u niet?” vroeg Belle van Zuylen in 1760 op een bal in Den Haag aan een man. Hij was 38 jaar. Zij 19. Ze was uit zichzelf op hem afgestapt. Hij stond bekend als een Don Juan, een liberale denker. Hij was bevriend met Voltaire.
Het was in die tijd volstrekt ongepast dat een meisje op een man afstapte. En hij was ook nog eens getrouwd. In het geheim schreven ze daarna brieven aan elkaar. De briefwisseling tussen Belle van Zuylen en Constant d’Hermenches heb ik 20 jaar geleden gelezen. Bij het thema zelfbeschikkingsrecht moet ik altijd aan Belle denken.
Aan Belle, die worstelde met haar toekomst. Zij was een vrouw. Dus, haar toekomst lag in het huwelijk. Maar zij wilde vrij zijn. “Ik heb geen talent voor ondergeschiktheid” zei ze tegen haar vriend Constant. Ze overwoog in haar brieven of ze niet beter maîtresse kon worden. Dan zou ze kunnen schrijven en dan zou haar leven interessanter zijn. Maar ze deed het niet, omdat ze vond dat ze dat haar ouders niet aan kon doen. Dus trouwde ze uiteindelijk uit rationele overwegingen met de heer De Charrière. Ze ging wonen, niet in Parijs wat ze eigenlijk wilde, maar op een saaie plek in Zwitserland, waar hij zijn huis had.
Bij het onderwerp zelfbeschikkingsrecht moet ik ook altijd denken aan John Stuart Mill die in zijn boek de ‘Onderwerping van de vrouw’ uit 1869 een beschrijving geeft van de positie van de vrouw voor en in het huwelijk. Hij bepleit een radicale gelijkheid tussen mannen en vrouwen. Hij schrijft: “Op de primaire levensbehoeften van voedsel en kleding na, is vrijheid de eerste en sterkste behoefte van de menselijke natuur. “ Hij pleit ervoor dat elk individueel mens, man of vrouw, van welke huidskleur, godsdienst of ras dan ook, recht heeft op het nastreven van geluk.
Huwelijksarrangementen, dat doet me denken aan Otto Weininger, met zijn enorme haat tegen vrouwen. Hij schreef: ‘Het meest algemene en eigenlijke wezen van de vrouw wordt door de koppelarij volledig en uitputtend beschreven.’ M.a.w. hij vond dat vrouwen met niets anders bezig waren en alleen gericht waren op het koppelen van hun dochters (of andere vrouwen) met mannen. Was dat in die tijd de praktijk?
Huwelijksarrangementen was voor mij altijd een onderwerp uit de negentiende eeuw.
In de twintigste eeuw werd het anders. Toen had je die vrouwen die in de jaren 10 aan de linkeroever van de Seine gingen wonen. Daar ontwikkelden ze hun eigen levensstijl. Vrouwen gingen daar samenwonen, zoals Gertrude Stein en Alice B Toklas.
Dat waren de uitzonderingen. Want tot in de jaren 50 trouwden mensen omdat het zo hoorde, terwijl ze zich in hun hart prettiger voelden met iemand van hun eigen geslacht. Pas in de zestiger jaren kwam het steeds vaker voor dat deze mensen gingen scheiden en toch kozen voor iemand van het eigen geslacht.
De zestiger jaren. Veranderingen. Ik was een kind in die jaren en hoorde van die 2 mensen, die verliefd op elkaar waren, maar niet met elkaar mochten trouwen, omdat hij katholiek was en zij gereformeerd. Ik kan me nog herinneren dat mijn moeder dat heel erg vond. Zij was een moderne vrouw.
40 jaar geleden. Misschien wel in het jaar dat Joke Smit haar artikel ‘Het onbehagen van de vrouw” schreef. Zij schreef: ‘Als een grote groep vrouwen zich bewust wordt van haar rechten en plichten inzake zichzelf, dan is dat de eerste stap naar de vrijheid en naar de maatschappelijke integratie’. Mijn moeder werd pas eind jaren 70 bewust van haar rechten en plichten, van haar positie in het huwelijk. Het huwelijk met zijn zichtbare en onzichtbare machtsprocessen, zoals Aafke Komter dat in de tachtiger jaren noemde. De ‘macht van de vanzelfsprekendheid’.
Nu in de eenentwintigste eeuw hebben we het homohuwelijk. Er zijn andere vanzelfsprekendheden ontstaan. Door de nieuwe Nederlanders hoor ik weer over huwelijksarrangementen. Hoe zit het met het zelfbeschikkingsrecht in deze tijd? Dat gaan we vandaag verkennen.