Instantie: Rechtbank Utrecht, 3 juni 2009

Instantie

Rechtbank Utrecht

Samenvatting

Seksuele intimidatie geen onrechtmatige daad, zelfs als klachtencommissie klachten gegrond heeft verklaard. Een vrouwelijke politieambtenaar, werkzaam bij het Asielzoekerscentrum te Utrecht, heeft bij de Klachtencommissie Ongewenste Omgangsvormen van de Politie Regio Utrecht een klacht ingediend over ongewenste fysieke en verbale gedragingen door een mannelijke collega, werkzaam als administratief medewerker. De klachtencommissie heeft de klachten op een aantal punten bewezen geacht en voor het overige hoogst aannemelijk. De vrouw heeft vervolgens de man persoonlijk aansprakelijk gesteld en € 2.500,- gevorderd aan immateriële schadevergoeding. De rechtbank Utrecht wijst deze vordering af. Naar het oordeel van de rechtbank leveren de gedragingen van de man, ook als deze komen vast te staan, geen onrechtmatige daad op. De gedragingen zijn weliswaar ongepast, maar leveren geen schending van het persoonlijkheidsrecht van de vrouw op. Ter toelichting: het gaat onder meer om het omhoog trekken van het t-shirt van de vrouw en iets over haar rug laten rollen, het aanraken van haar been tijdens autoritten, het vertellen over seksuele avonturen tijdens autoritten, het over stoel heen gebogen staan als de vrouw aan het werk is en het in haar kuit knijpen nadat hij onder haar bureau is gekropen.

Volledige tekst

Uitspraak
vonnis
RECHTBANK UTRECHT
253306 / HA ZA 08-166227 mei 2009
Sector handels- en familierecht

zaaknummer / rolnummer: 253306 / HA ZA 08-1662

Vonnis van 3 juni 2009

in de zaak van

[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
advocaat mr. M.A.J. Kubatsch,

tegen

[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. A.R. van Roo.

Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1). De procedure

1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
het tussenvonnis van 19 november 2008
het proces-verbaal van comparitie van 8 april 2009.

1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.

2). De feiten

2.1. [eiseres] is van september 2001 tot april 2005 werkzaam geweest bij de afdeling Vreemdelingen­dienst van de Politie Regio Utrecht, laatstelijk in de functie van opsporings­ambtenaar bij het Asielzoekerscentrum te Utrecht.

2.2. [gedaagde] is van 18 november 2002 tot 23 augustus 2004 (feitelijk) werkzaam geweest bij het Asielzoekerscentrum te Utrecht, laatstelijk in de functie van administratief medewerker.

2.3. [eiseres] heeft op 3 augustus 2004 een klacht ingediend jegens [gedaagde] bij de Klachtencommissie Ongewenste Omgangsvormen van de Politie Regio Utrecht (hierna te noemen: de klachtencommissie), omdat zij in de periode van juli 2003 tot juli 2004 in de werksituatie geconfronteerd is geweest met fysieke en verbale gedragingen van [gedaagde] die zij als ongewenst heeft ervaren.

2.4. De klachtencommissie heeft een onderzoek ingesteld en op grond daarvan geconcludeerd dat er sprake is geweest van ongewenste gedragingen van [gedaagde] jegens [eiseres]. De klachtencommissie heeft de door [eiseres] in haar klacht aangegeven ongewenste gedragingen op een aantal punten bewezen geacht en voor het overige hoogst aannemelijk geacht, omdat deze passen in het patroon van de bewezen gedragingen.

2.5. Bij brief van 18 november 2004 heeft de klachtencommissie de Korpsbeheerder van de Politie Regio Utrecht geadviseerd de klacht van [eiseres] gegrond te verklaren en passende maatregelen jegens [gedaagde] te nemen.

2.6. Bij brief van 31 januari 2005 heeft de Korpsbeheerder van de Politie Regio Utrecht het advies van de klachtencommissie overgenomen en de klacht van [eiseres] gegrond verklaard.

2.7. Bij brief van 30 januari 2008 heeft de advocaat van [eiseres] namens [eiseres] [gedaagde] aansprakelijk gesteld voor de door [eiseres] geleden schade als gevolg van zijn ongewenste gedragingen jegens haar en [gedaagde] verzocht te berichten over zijn bereidheid tot overleg over een regeling.

2.8. Bij brief van 11 februari 2008 heeft [gedaagde] aan de advocaat van [eiseres] bericht geen aansprakelijkheid ter zake te erkennen.

3). Het geschil

3.1. [eiseres] vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

a. verklaart voor recht dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiseres] op grond van de feiten zoals vastgesteld in het advies van de Klachtencommissie van de Politie Regio Utrecht van 18 november 2004 (kenmerk klachtdossier 0804 kloo 06), welk advies is overgenomen bij brief van 31 januari 2005 door de burgemeester van Utrecht in de hoedanigheid van korpsbeheerder;
b. bepaalt dat [gedaagde] deswege aansprakelijk is voor de hierdoor door [eiseres] geleden materiële en immateriële schade;
c. [gedaagde] veroordeelt tot betaling van een bedrag van EUR 2.500,00 ter zake van de door [eiseres] geleden immateriële schade, althans een door de rechtbank in goede justitie vast te stellen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de datum van dagvaarding tot de dag van volledige voldoening;
d. [gedaagde] veroordeelt tot betaling van een bedrag van EUR 44,00, zijnde een onderdeel van de door [eiseres] geleden materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de datum van dagvaarding tot de dag van volledige voldoening;
e. [gedaagde] veroordeelt tot betaling van de door [eiseres] geleden materiële schade bestaande uit het geleden verlies aan verdienvermogen, nader op te maken bij staat, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de datum van dagvaarding tot de dag van volledige voldoening;
f. [gedaagde] veroordeelt tot betaling aan [eiseres] van de redelijke kosten voor het vaststellen van de onder punt e genoemde schade;
g. [gedaagde] veroordeelt in de proceskosten en in de te maken kosten van de tenuitvoerlegging.
3.2. [eiseres] legt aan haar vordering ten grondslag dat [gedaagde] door zich ten opzichte van haar ongewenst te gedragen een onrechtmatige daad jegens haar heeft gepleegd, die hem volledig is toe te rekenen, waardoor zij materiële en immateriële schade heeft geleden.

3.3. [gedaagde] betwist gemotiveerd dat er sprake is geweest van de door [eiseres] gestelde ongewenste gedragingen van zijn zijde alsmede dat er sprake is van een causaal verband tussen de vermeende ongewenste gedragingen en de door [eiseres] gestelde geleden schade en concludeert tot afwijzing van de vordering van [eiseres] met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten.

3.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4). De beoordeling

4.1. [eiseres] stelt dat de klachtencommissie op grond van het onderzoek de navolgende ongewenste gedragingen van [gedaagde] jegens haar in de periode van juli 2003 tot juli 2004 bewezen of aannemelijk heeft geacht:
dat hij opeens haar T-shirt omhoog trekt en iets wat op een bal lijkt over haar ontblote rug laat rollen;
het opsteken van zijn vinger naar haar met de opmerking “kom hier maar zitten”;
het roffelen op zijn schoot met de woorden “kom hier maar zitten”;
dat hij tijdens autoritten met haar verhaalt over zijn seksuele avonturen;
het aanraken van haar been tijdens autoritten;
het in haar kuit knijpen, nadat hij onder haar bureau is gekropen;
dat hij haar bij haar nek heeft gepakt en opgetilt;
dat hij haar roept en, als zij opkijkt, zijn tong uitsteekt en deze heen en weer beweegt;
het over haar stoel heen gebogen staan, terwijl zij in de stoel zit en aan het werk is;
dat hij haar om een kapotte panty vraagt, omdat hij vindt dat je daar je schoenen zo mooi glimmend mee krijgt.
[eiseres] legt deze gedragingen aan haar vordering ten grondslag, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang bezien, omdat zij een gedragspatroon vormen. [eiseres] stelt zich op het standpunt dat hetgeen door de klachtencommissie is vastgesteld of aangenomen als uitgangspunt kan gelden in deze civiele procedure, nu in de klachten­procedure is geprocedeerd volgens een tevoren opgesteld en goedgekeurd reglement dat waarborgen biedt die lijken op die van een gerechtelijke procedure, zoals het recht op bijstand van een advocaat en de mogelijkheid om op te komen tegen de beslissing.

4.2. [eiseres] stelt dat [gedaagde] door zijn ongewenste gedrag jegens haar een inbreuk heeft gemaakt op haar lichamelijke en geestelijke integriteit en haar heeft aangetast in haar persoon, waardoor zij schade heeft geleden. [eiseres] voert daartoe aan dat zij als gevolg van de ongewenste gedragingen van [gedaagde] geruime tijd zeer grote hinder heeft ondervonden tijdens haar werk, hetgeen heeft geleid tot gederfde arbeidsvreugde. Daarbij heeft zij stress ondervonden, als gevolg waarvan zij thuis minder goed functioneerde. [eiseres] voert verder aan dat zij pas na verloop van tijd haar man durfde in te lichten over de feiten als vermeld in de klacht en dat dit tot een dusdanige vertrouwens­breuk tussen hen heeft geleid dat zij als gevolg daarvan zijn gescheiden. In het kader van de echtscheiding heeft zij zich vervolgens genoodzaakt gezien ontslag te nemen om voor haar kinderen te kunnen gaan zorgen. Volgens [eiseres] was zij daardoor in de periode van 1 oktober 2005 tot 15 mei 2007 aangewezen op een bijstandsuitkering. [eiseres] voert ten slotte aan dat zij zich vanwege de opeenstapeling van spanningen en problemen enige tijd onder behandeling van een psychiater heeft moeten stellen.

4.3. [gedaagde] stelt daarentegen dat de inhoud van het onderzoeksverslag van de klachtencommissie geheel onbruikbaar is en niet als uitgangspunt kan dienen in deze procedure. [gedaagde] voert daartoe onder meer aan dat het onderzoek op onzorgvuldige
wijze heeft plaatsgevonden. Zo zijn de getuigen/betrokkenen [getuige sub 1], [getuige sub 2] en [getuige sub 3] buiten zijn aanwezigheid en die van zijn toenmalige advocaat gehoord, was de klachtencommissie tweemaal niet compleet toen hij is gehoord en mocht zijn advocaat daar eenmaal niet bij aanwezig zijn. [gedaagde] voert tevens aan dat de inhoud van de verklaring van zijn leidinggevende [getuige sub 1] volledig strijdig is met de inhoud van de door [getuige sub 1] opgestelde verslagen betreffende zijn functioneren in de periode van 18 oktober 2002 tot 7 april 2004 (prod. 18 en 19), zodat de verklaring van [getuige sub 1] als ongeloof­waardig gepasseerd moet worden. [gedaagde] wijst erop dat uit de verklaringen van [getuige sub 2], [getuige sub 4] en [getuige sub 5] (prod. 20, 21 en 22) niet blijkt van enige gedraging van zijn zijde die naar algemeen maatschappelijke opvatting als ongewenst moet worden beschouwd. Daarbij kan, aldus [gedaagde], de uitkomst van het onderzoek door de klachtencommissie, niet als uitgangspunt dienen in een civiele procedure, nu de klachtenregeling niet tot doel heeft om civielrechtelijke aansprakelijkheid vast te stellen.

4.4. Tijdens de comparitie heeft [gedaagde], voor zover relevant, nog het volgende verklaard:
“Ik heb niet het T-shirt van [eiseres] omhoog getrokken maar ik heb een balletje van bovenaf in haar kraag gegooid. Omdat [eiseres] op een gegeven moment in een isolement raakte op het werk en ik dat naar vond voor haar heb ik geprobeerd haar er meer bij te betrekken. Ik heb een keer in haar kuit geknepen om op die manier een grapje met haar uit te halen. Tijdens een lunchwandeling waar ook anderen bij waren heb ik haar een keer bij haar nek gepakt en geraden dat zij 68 kilo woog. Dat werd door iedereen geaccepteerd. Het kan zijn dat ik een keer mijn tong heb uitgestoken maar ik heb deze niet zo bewogen zoals zij heeft verklaard. Het kan zijn dat ik wel eens over haar schouder meekeek naar het computerscherm. Daarvan heeft ze nooit gezegd dat ze dat niet wilde. Ook aan andere collega’s heb ik om kapotte panty’s gevraagd. Alle andere gedragingen of omschrijvingen daarvan die door [eiseres] zijn genoemd in de klachtenprocedure ontken ik.”

4.5. De rechtbank overweegt op grond van het vorenstaande dat de door [eiseres] gestelde gedragingen van [gedaagde], die zij aan haar vorderingen ten grondslag legt, gelet op de gemotiveerde betwisting daarvan door [gedaagde] vooralsnog niet zijn komen vast te staan.
Op grond van artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering rust de bewijslast van deze feiten op [eiseres], nu zij zich op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde gedragingen beroept. De rechtbank is evenwel op grond van het hiernavolgende van oordeel dat in het midden kan blijven welke van de door [eiseres] gestelde gedragingen daadwerkelijk door [gedaagde] zijn verricht, zodat de rechtbank om proceseconomische redenen het door [eiseres] in dit kader gedane bewijsaanbod passeert.

4.6. De rechtbank overweegt dat zelfs indien alle onder 4.1. vermelde gedragingen van [gedaagde] jegens [eiseres] als vaststaand worden aangenomen, dit niet kan leiden tot toewijzing van de vorderingen van [eiseres]. Voor aansprakelijkheid op grond van artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek is onder meer vereist dat er sprake is van een onrechtmatige daad. Onder handelen dat een onrechtmatige daad oplevert valt handelen dat een inbreuk vormt op een recht en/of in strijd is met een wettelijke plicht of de maatschappelijke betamelijkheid. De rechtbank volgt [eiseres] niet in haar stelling dat hetgeen in de klachtenprocedure door de klachtencommissie bewezen of aannemelijk is geacht in deze civiele procedure als uitgangspunt kan dienen. De klachten­regeling heeft immers niet tot doel om civielrechtelijke aansprakelijkheid vast te stellen. In de klachtenregeling is weliswaar vastgesteld dat de gedragingen van [gedaagde] als ongewenste omgangsvormen worden beschouwd, maar daarmee is niet (duidelijk) gegeven welke norm is overtreden door [gedaagde] en of deze norm strekt ter bescherming tegen de schade zoals [eiseres] stelt te hebben geleden. Ook is door [eiseres] niet gesteld welke wettelijke, betamelijksheids- en/of zorgvuldig­heids­norm in deze door [gedaagde] is geschonden. Of er sprake is van een inbreuk op een persoonlijkheidsrecht, zoals [eiseres] stelt, hangt af van de strekking van het betreffende recht, waarbij de inhoud en de omvang van het recht beslissend zijn. In gevallen van misdrijven tegen de persoon, zoals ontucht en verkrachting, is een inbreuk op het recht op lichamelijke integriteit erkend. Een inbreuk op het recht op geestelijke integriteit is in gevallen van (stelselmatige) hinder en pesten onder omstan­dig­heden aangenomen. In dit licht bezien acht de rechtbank de aard en de ernst van de door [eiseres] gestelde gedragingen niet zodanig dat een inbreuk op het recht van lichamelijke integriteit kan worden aangenomen. De gedragingen kunnen weliswaar als ongepast worden beschouwd, maar anders dan [eiseres] is de rechtbank van oordeel dat deze gedragingen, noch op zichzelf noch in onderlinge samenhang bezien, een schending van dit persoonlijkheids­recht opleveren. Nu het door [eiseres] gestelde naar het oordeel van de rechtbank geen onrechtmatig handelen van [gedaagde] in de zin van voornoemd artikel oplevert, wordt niet voldaan aan het vereiste van onrechtmatige daad. Reeds om die reden dienen de vorderingen van [eiseres] afgewezen te worden en komt de rechtbank aan een verdere beoordeling niet toe.

4.7. [eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroor­deeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
– vast recht EUR 254,00
– salaris advocaat 904,00 (2,0 punten × tarief EUR 452,00)
Totaal EUR 1.158,00

5). De beslissing

De rechtbank

5.1. wijst de vorderingen af,

5.2. veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op EUR 1.158,00.

Dit vonnis is gewezen door mr. H. Phaff en in het openbaar uitgesproken op 3 juni 2009.

w.g. griffier w.g. rechter

Rechters

mr. Phaff