Lezing “Het vrouwelijke slachtoffer revisited?”, Renée Kool

Het vrouwelijke slachtoffer revisited?

Renée Kool,

Universitair docent Willem Pompe Instituut, Universiteit Utrecht

Het slachtoffer mag zich verheugen in de publieke en politieke belangstelling, zoveel is duidelijk. Maar geldt dat ook voor het vrouwelijke slachtoffer? Jarenlang hebben vrouwen een voortrekkersrol gehad bij het op de politieke agenda krijgen van het slachtoffer, maar plukken we daar nu ook de vruchten van? Of is slachtoffer langzamerhand een metafoor geworden voor het moderne mensbeeld, opgebouwd uit angst voor de ander, gemis aan solidariteit, met als resultaat een groeiende klaagcultuur?

De waarheid ligt – zoals immer – in het midden. Duidelijk is dat het vrouwelijke slachtoffer ‘gebruikt’ is om te komen tot een bredere erkenning van het slachtofferschap als maatschappelijke categorie. De niet aflatende aanklacht tegen allerhande vormen van geweldpleging jegens vrouwen heeft geleid tot een openbreken van het traditioneel gesloten private domein. De interventie door de Staat heeft inmiddels vergaande vormen aangenomen en heeft via de jurisprudentie van het Europese Hof zelfs een dwingend karakter gekregen: het is inmiddels een uitgemaakte zaak dat de burger – zo ook de vrouw – jegens de Staat vergaande aanspraken heeft op rechtsbescherming tegen allerhande inbreuken op de persoonlijke levenssfeer en levensbedreigende situaties.

Deze erkenning van het slachtoffer in de strafrechtspleging, onder andere tot uitdrukking komende in voorgestelde wettelijke slachtofferrechten, is mijns inziens juist. Althans als ‘grote beweging’. Tegelijkertijd echter ligt daarin een zeker gevaar voor slachtofferisme besloten, voor machtsmisbruik, zoals Verrijn Stuart jaren geleden signaleerde. Publieke erkenning van het slachtoffer in termen van een wettelijk recht op correcte bejegening, spreekrecht en schadevergoeding staat immers niet gelijk aan een erkenning van de gendered verhoudingen die tot zo’n slachtofferschap hebben geleid. En dat laatste is wel vereist voor een heldere waardering van de komende slachtofferrechten voor vrouwen.

Echter, voorafgaande aan een kritische waardering is het goed deze slachtofferrechten eerst even op een rijtje te zetten. Momenteel is een wetsvoorstel aanhangig – genummerd 30 143 – waarin wordt voorgesteld in een nieuwe titel (IIIA) in te voegen in het wetboek van Strafvordering, bevattende een wettelijke catalogus van slachtofferrechten. Het gaat hier te ver om de achtergrond daarvoor uit een te zetten. Voldoende is op te merken dat deze voorstellen moeten worden begrepen in samenhang met het voornemen te komen tot een volledige herijking van het strafvorderlijk stelsel.[1] Daarnaast is het kaderbesluit inzake de status van het slachtoffer in strafzaken van de Europese Unie van 15 maart 2001[2] van belang, de evaluatie inzake de implementatie daarvan door de Europese commissie[3], alsmede de beslissing van het Hof van Justitie in de zaak Pupino.[4] Kort gezegd komt het er op neer dat Nederland momenteel onder grote druk staat de positie van het slachtoffer wettelijk te regelen en deze te erkennen als belanghebbende binnen het strafproces.

Daartoe heeft de wetgever, in navolging van de voorstellen van de Onderzoeksgroep Strafvordering 2001[5] het slachtoffer de volgende wettelijke rechten toe te kennen:

  1. het recht op een correcte bejegening (art. 51a lid 2 Sv)
  2. het recht op informatie over de voortgang van de strafzaak respectievelijk mogelijkheden tot schadevergoeding (art. 51a lid 3 en lid 4 Sv)
  3. het recht tot inzage in het strafdossier (art. 51b lid 1 Sv)
  4. het recht op het toevoegen van stukken in het strafdossier (art. 51b lid 2 Sv)
  5. het recht op bijstand door een advocaat en/of tolk (art. 51c Sv)
  6. het recht ter zitting een verklaring af te leggen over de gevolgen die het ten laste gelegde feit voor het slachtoffer heeft gehad (art. 51e Sv)
  7. het recht op schadevergoeding (art. 51f Sv)
  8. het recht op toezending van een schadevergoedingsformulier (art. 51g Sv)
  9. de toezegging te bezien in hoeverre het ontwikkelen van herstelrecht in het kader van het strafproces mogelijk is (art. 51h Sv)

Feitelijk komt het deels neer op een legalisering van het huidige slachtofferbeleid, alsmede het bevestigen van reeds bestaande slachtofferrechten. Overigens zij opgemerkt dat de genoemde rechten ook toekomen aan nabestaanden. Desalniettemin mag het opnemen van een wettelijke catalogus van slachtofferrechten met recht een historische omslag worden genoemd gelet op de traditioneel sterk ondergeschikte positie van het slachtoffer in het Nederlands strafproces. Met dank aan de vrouwenbeweging dus.

Maar wat zal de werkelijke betekenis zijn van deze slachtofferrechten voor het vrouwelijke slachtoffer? De waardering die men daaraan toekent is afhankelijk van het doel wat men zich stelt. Immers, het zou te gemakkelijk zijn om de historische betekenis van deze ontwikkeling te ontkennen, ook voor vrouwen.

Daartegenover staat dat de slachtofferrechten daadwerkelijke (h)erkenning als slachtoffer veronderstellen. En daar zit de pijn. Immers, de betekenis processuele rechten hangt samen met de materieelrechtelijke betekenis van het gewraakte handelen. Anders gezegd: om als slachtoffer van verkrachting of mishandeling gebruik te kunnen maken van het spreekrecht is het noodzakelijk dat het gewraakte handelen als verkrachting of vrouwenmishandeling wordt erkend door politie en het openbaar ministerie.

Van belang daarbij is de mate waarin daarbij rekening wordt gehouden met de gendered verhoudingen waarbinnen het omstreden handelen heeft plaatsgevonden. Doorslaggevend is welke invalshoek wordt gekozen bij het bepalen of sprake is geweest van wilsonvrijheid bij het aangaan van seksuele contacten of bij het bepalen van de vraag of sprake is van noodweerexces in geval van partnerdoding. Met andere woorden: formele erkenning van potentieel slachtofferschap met daaraan verbonden rechten is een stap in de goede richting, maar het hart van de zaak ligt in de uitleg van de materieelrechtelijke norm en de daarbij te maken bewijsafwegingen. Zolang het uitgangspunt daar is gelegen in het uitgangspunt dat de wilsonvrijheid objectief bezien inzichtelijk moet zijn geweest voor de verdachte en dat de mishandelde vrouw op het moment supreme objectief bezien geen andere optie heeft gehad dan haar mishandelende partner te doden blijft het slachtofferschap voor vrouwen beperkt tot een – te waarderen – formele erkenning, maar leidt het niet tot een daadwerkelijk vrouwvriendelijker publiek domein, althans niet wat betreft de strafrechtspleging.

Doorgaande op het voor mij meest bekende terrein – de strafbare seksualiteit – nog een aantal kanttekeningen. Op het gevaar af reactionair te worden bevonden wil ik mijn zorg uitspreken over de schijn van beschikbaarheid die vrouwen door hun stijl van leven momenteel ten toon lijken te spreiden. Naar mijn idee ligt daar namelijk een directe koppeling naar de problematiek van de uitleg van strafbepalingen en de vraag naar de schending van de wilsvrijheid als kern van het strafrechtelijk verwijt. Immers, mode, muziek en omgangsvormen alles lijkt doortrokken te zijn van een maximalisering van het eigen (seksuele) belang. Daar is wellicht niets op tegen ware het niet dat vrouwen daarbij lijken te refereren aan mannelijke normen en waarden, en wellicht sterker nog aan ‘mannelijke waardering’. Naar mijn idee roept dit echter een beeld op van (seksuele) beschikbaarheid dat grote risico’s in zich draagt voor vrouwen, omdat het geen weerslag vindt in de uitleg van de materieelrechtelijke strafbaarstellingen. Momenteel worden veelvuldig uitspraken gepubliceerd inzake verkrachting en andere vormen van seksueel misbruik, Conform het standpunt van de Hoge Raad geldt daarbij steeds dat de verdachte heeft moeten kunnen inzien dat de vrouw niet vrij was in het aangaan van seksueel contact, maar zich daartoe gedwongen voelde. Maar al te vaak komt de strafrechter tot het oordeel dat dit niet het geval is geweest: de reden daarvoor ligt vrijwel altijd in de ogenschijnlijke seksuele beschikbaarheid gelegen in het gedrag van de vrouw. In samenhang met het veelal minieme bewijsmateriaal en de – terechte strafrechtelijke – eis dat in rechte hard moet vast komen te staan dát de verdachte ook daadwerkelijk heeft geweten dat de vrouw zich gedwongen voelde, beperkt dit de kans op een strafrechtelijke veroordeling – met daarin gelegen erkenning van het vrouwelijke slachtoffer aanzienlijk. Waar vrouwen rekening mee moeten houden bij het rekenen op strafrechtelijke bescherming is dat het strafrechtelijk vertoog als bij uitstek publiek domein van oudsher weinig gevoelig is voor het denken in termen van gender.

Voor wie prijs stelt op wat positiever geluiden zijn er nog wel enkele lichtpuntjes te noemen. Zo legt de strafrechter – daartoe weliswaar gedwongen door nieuwe motiveringsverplichtingen, maar toch – in toenemende mate rekenschap af van de gemaakte overwegingen en geeft daarbij ook steeds meer blijk oog te hebben voor de specifieke kwetsbaarheid van het vrouwelijke slachtoffer en/of de vrouwelijke dader. Voorts, maar dat is al oude koek, is er in de praktijk volop erkenning voor de kwetsbaarheid van het vrouwelijke slachtoffer als getuige. In het verlengde hiervan brengt ook de procedurele erkenning besloten in het spreekrecht en de daarmee samenhangende mogelijkheid tot het inbrengen van een schriftelijke slachtofferverklaring enig soelaas. Ook erkenning van de noodzaak tot gefinancierde bijstand door advocaten en tolken stemt hoopvol. Maar toch voor "echte’ empowerment van het vrouwelijk slachtoffer binnen het strafproces hebben we nog een lange weg te gaan..

En daarmee kom ik tot een afsluiting, want ligt de kern van het slachtofferschap van vrouwen juist niet in het feit dat we zijn gemainstreamd? Hebben we moegestreden van de eeuwige taak het publieke domein te ‘vervrouwvriendelijken’ ons laten verleiden door ‘snelle beloftes’? De drang om na al die strijd geloof te willen hechten aan de boodschap dat de rechten van de maatschappelijk zwakkere veilig zijn in de handen van de strafrechtspleging is begrijpelijk. En er is ook veel gewonnen, maar te weinig om te kunnen berusten en ons te verliezen in een masculinaire politiek van zelfverheerlijking.

Stelling

Hoewel de invoering van een wettelijke catalogus van slachtofferrechten, met het daarin vervatte recht op een correcte bejegening bijval behoeft, draagt dit niet wezenlijk bij aan de strafrechtelijke bescherming van vrouwen. Voor Vrouw en Recht dient de focus derhalve te liggen op het ter discussie stellen van de (geobjectiveerde) uitleg van de materiële strafbepalingen door de strafrechter.

[1] Zie ten deze: Kamerstukken II2003-2004, 29 271, nr. 1, 2004-2005, nr. 2 en 2005-2006,
nrs. 3 en 4.

[2] Respectievelijk: Kaderbesluit 2001/220/JBZ, PL 82.

[3] Verslag van de Commissie op grond van artikel 18 van het kkaderbesluit van de Raad van 15 maart 2001 inzake de status van het slachtoffer in de strafprocedure, Brussel 3 februari 2004, COM (2004)54.

[4] Hof van Justitie 16 juni 2005, C-105/03 (Pupino). Volgens het Hof van Justitie zijn de lidstaten verplicht hun wetgeving conform het kaderbesluit toe te passen. Daarmee dwingt het Hof de lidstaten tot een zekere harmonisatie van wetgeving, hetgeen binnen de lidstaten niet onomstreden. Dienaangaande is momenteel binnen de strafrechtelijke wetenschap debat gaande.

[5] Deze onderzoeksgroep heft in opdracht van de minister van justitie voorstellen gedaan met het oog op de wenselijke herijking van het Wetboek van Strafvordering, waarin besloten de strafvorderlijke positie van het slachtoffer . Zie ten deze de vier deelrapporten van M.S. Groenhuijsen en G. Knigge.