Instantie: Europees Hof voor de Rechten van de Mens, 13 september 2005

Instantie

Europees Hof voor de Rechten van de Mens

Samenvatting

B. en L. tegen het Verenigd Koninkrijk 

 

De uitspraak heeft betrekking op het recht om te huwen (art. 12 EVRM), een onderwerp waarover het Europees Hof voor de Rechten van de Mens nog niet zo vaak uitspraak heeft gedaan. Het gaat om de beperking van het recht om te huwen met familieleden die geen bloedverwanten zijn (in dit geval de schoonvader). Volgens het Hof vormt dit een aantasting van de kern van het recht om te huwen, waarvoor geen overtuigende rechtvaardiging bestaat. Nu vergelijkbare beperkingen in veel andere lidstaten van de Raad van Europa bestaan, heeft deze uitspraak potentieel veel gevolgen voor het familierecht.

Volledige tekst

Volledige tekst

Klagers zijn elkaars schoonvader en schoondochter. Zij wensen met elkaar te trouwen, maar het Engelse recht staat in de weg aan een dergelijk huwelijk, zolang hun (ex-)echtgenoten nog niet zijn overleden. Weliswaar is het mogelijk om bij bijzondere wet toestemming voor het huwelijk te verkrijgen, maar volgens klagers is dit een te ingewikkelde en overmatig belastende procedure.

Het EHRM oordeelt dat door deze beperking het recht om te huwen (art. 12 EVRM) in de kern aangetast. Dit is niet minder het geval doordat er in bijzondere gevallen een wettelijke uitzondering kan worden gemaakt. Volgens het VK is de aantasting gerechtvaardigd door de wens om de integriteit van de familie te waarborgen, seksuele rivaliteit tussen ouders en kinderen te voorkomen en schade aan kinderen (die kan worden veroorzaakt door de veranderende verhoudingen tussen de volwassenen om hen heen) te voorkomen. Het EHRM acht deze rechtvaardiging niet voldoende overtuigend. Niet alleen wordt de waarde ervan ontkracht door het feit dat ongehuwd samenwonen in dit soort verhoudingen niet verboden is, maar ook is gebleken dat in het VK huwelijken van dit type soms door een bijzondere wet worden toegestaan. Daardoor is sprake van een dusdanige inconsistentie van beleid dat de rationaliteit van het verbod wordt ontkracht. Schending art. 12 EVRM.

Rechters

Casadevall (President), Bratza, Bonello, Maruste, Pavlovschi, Garlicki, Borrego Borrego