‘Derde tranche modernisering huwelijksvermogensrecht: verbod op koude uitsluiting wordt node gemist

Gender en Recht anno 2003

De begroting van het ministerie van Justitie voor het jaar 2003-2004.

Commentaar van het Clara Wichmann Instituut, Amsterdam,
opgesteld door Mr. Rikki Holtmaat,
ten behoeve van het discussieforum Doet Justitie Vrouwen Recht?
op 9 oktober 2003 in Sociëteit de Witte, Den Haag.

Clara Wichmann Instituut
Postbus 93639, 1090 EC Amsterdam
020 668 40 69
info@clara-wichmann.nl
www.clara-wichmann.nl
Inhoud

Inleiding 3
Justitie en gender mainstreaming 4
Specifieke aandacht voor vrouwen in het beleid van het ministerie 6
Andere onderwerpen die van belang zijn voor vrouwen 10
Tot slot 14

Inleiding

Afgaande op de begroting van het ministerie van Justitie voor het jaar 2003-20041 bestaat er in Nederland anno 2003 nauwelijks een probleem meer ten aanzien van vrouwen en recht. Vrouwen zijn zo goed als afwezig in deze begroting. Geen wonder, dus, dat het ministerie zonder blikken of blozen het expertise instituut op dit terrein -het Clara Wichmann Instituut – dat het sinds de oprichting ervan in 1987 heeft gesubsidieerd, onder het mes van de bezuinigingen wil laten sneuvelen.
Het is echter de vraag of het ministerie van Justitie daarmee vrouwen wel voldoende recht doet.

Het woord "vrouw" kwam bij een elektronische zoektocht precies zesmaal tevoorschijn in de 357 pagina"s die de begrotingstoelichting dik is.2 Het woord valt voor het eerst op pagina 26. Daar staat (in verband met het integratiebeleid) dat er aandacht zal zijn voor de "modernisering van de positie van vrouwen uit minderheden". Wat dat mag betekenen blijft verder in het midden. Ook bij onderwerpen die in het verleden vaak als de specifieke vrouwenonderwerpen van Justitie werden benoemd (zoals het prostitutiebeleid, geweld in huiselijke kring, personen- en familierechtelijke onderwerpen en mensenhandel), worden vrouwen nauwelijks meer expliciet benoemd. De taal in de begroting is, met andere woorden, genderneutraal. Daarmee wordt gesuggereerd dat er in het geheel geen specifieke problemen voor vrouwen en meisjes (meer) zijn voor zover het gaat om de terreinen die door het beleid van dit ministerie worden bestreken. Deze "algemeenheidsmythe" miskent dat de sociale en juridische werkelijkheid allesbehalve genderneutraal is. Als het gaat om het plan van aanpak van de criminaliteit van jeugdigen – om maar een willekeurig voorbeeld te noemen – is het misschien wel handig om te weten hoeveel van de jeugddelinquenten jongens zijn en hoeveel meisjes, en in hoeverre hun criminele gedrag wellicht iets te maken zou kunnen hebben met genderstereotype beeldvorming over hoe mannetjes en vrouwtjes in de omgeving waarin de jeugddelinquenten opgroeien zich gedragen of behoren te gedragen.3 Kortom: het is wel degelijk belangrijk te weten hoe gender onze samenleving feitelijk nog een rol speelt en hoe het ministerie van Justitie al dan niet met die realiteit rekening houdt. Uit de toelichting bij de begroting kun je dat echter niet afleiden.

Nu realiseren wij ons dat achter de plannen die in de begroting worden gepresenteerd nog een schat aan rapporten, analyses, beleidsnota"s, kabinetsstandpunten en dergelijke meer, schuilgaat. Het was ondoenlijk om die documenten in dit korte bestek allemaal ook te analyseren. Het is goed mogelijk dat daarin wel degelijk aandacht bestaat voor de genderdimensie van de betreffende problematiek.4 Mocht dat zo zijn, dan is het echter toch vreemd dat daar niets van te zien is in de toelichting op de begroting.

Dit commentaar is er op gericht om die genderdimensie van het Justitiebeleid wel zichtbaar te maken. Het bestaat uit twee delen. In de eerste plaats behandelen we een aantal onderwerpen die algemeen gezien worden als terreinen die een directe relevantie hebben voor vrouwen. Daarna komt de vraag aan de orde in hoeverre ook bij andere (zogenaamde "neutrale") onderwerpen genderverhoudingen een rol spelen en bij de ontwikkeling van beleid en wetgeving een rol zouden moeten spelen. Daaraan voorafgaand nog enkele opmerkingen over het belang van gender mainstreaming voor de ontwikkeling van een kwalitatief goed overheidsbeleid.

Justitie en gender mainstreaming

Het mainstreamen van gender is sinds juni 2001officieel onderdeel van het algemeen regeringsbeleid.5 Een van de instrumenten die daarvoor worden ingezet is het ontwikkelen van een (inter)departementale strategie en structuur voor gender mainstreaming. Ook het ministerie van Justitie is er aan gehouden dit kabinetsbeleid uit te voeren (zo lang het niet officieel is afgeschaft, en daar is naar mijn weten geen sprake van!). Voor zover het de organisatiestructuur betreft doet het ministerie daar ook wel het een en ander aan. Getuige het bestaan van de Justitie Emancipatie Stuurgroep (JES), die niet voor niets in het advies van de interdepartementale werkgroep mainstreaming uit 2001 wordt genoemd als een voorbeeld van good practices op dit terrein. Naar verluidt wordt de JES bovendien binnenkort veel beter ingebed in de justitieorganisatie, door deze stuurgroep bij het bureau van de secretaris generaal aan te haken, op het allerhoogste niveau binnen het ministerie dus. Wellicht dat dan volgend jaar de begroting er heel anders komt uit te zien!

Uitgangspunt van het kabinetsbeleid op dit punt is dat gender mainstreaming een belangrijke impuls geeft aan de kwaliteit van beleid. Je zou daarom mogen verwachten dat juist in het deel van de begrotingstoelichting dat gaat over de strategie van het ministerie dit aspect van de kwaliteitsbewaking uitdrukkelijk aandacht krijgt. Concreet zou het kunnen betekenen dat het ministerie, in zijn rol als bewaker van de wetgevingskwaliteit, ook aandacht besteed aan de vraag in hoeverre alle nieuwe wetgeving (dus niet alleen van het eigen ministerie!) in overeenstemming is met internationale standaarden op het terrein van de non-discriminatie van vrouwen en of die wetgeving al dan niet bestaande genderstereotype patronen en verwachtingen mede in stand houdt. Met andere woorden: dat het ministerie van Justitie in algemene zin zou bewaken dat waar dat relevant is (ex ante) emancipatie-effectrapportages worden uitgevoerd, dat bij evaluatie van bestaand beleid en wetgeving (ex post) goed wordt onderzocht wat daarvan de effecten voor mannen en vrouwen zijn. Verder is het voor de ontwikkeling van gendersensitief beleid nodig dat zoveel mogelijk naar geslacht uitgesplitste gegevens worden verzameld. Van dat alles wordt echter geen blijk van gegeven in deze begroting. Het woord gender mainstreaming komt er niet in voor.6 Wellicht dat daarvoor binnen het ministerie de expertise ontbreekt. Maar daar zou het ministerie toch wel raad op moeten weten, als subsidiegever van een instituut dat bij uitstek op het terrein van vrouwen en recht of gender en recht actief is.7
Specifieke aandacht voor vrouwen in het beleid van het ministerie

Een bron om te achterhalen wat het ministerie van Justitie in het nog niet al te lang geleden verleden zelf van belang achtte als "emancipatie onderwerpen" is de Emancipatienota Justitie van april 1998.8 Daarin komen de volgende onderwerpen aan bod:

Gelijke behandeling
Vrouwen in het personen- en familierecht
Bestrijding van seksueel geweld en misbruik
Bestrijding van vrouwenhandel en gedwongen prostitutie
De positie van vrouwelijke asielzoekers en de positie van vrouwen met een afhankelijke verblijfstitel
Vrouwen in detentie
Meisjescriminaliteit
Geweld binnenshuis

Laten we eens kijken of daar nog iets van overeind staat anno 2003!

Van al deze onderwerpen is nu alleen nog het onderwerp geweld binnenshuis in dezelfde bewoordingen in de begrotingstoelichting terug te vinden. Dit onderwerp komt aan de orde in het kader van de intensivering van de sanctieprogramma"s (p. 33) en de intensivering van de preventieprogramma"s (p. 65). Ter uitvoering van de nota Privé Geweld – Publieke Zaak9 zal een programma ter ondersteuning van gemeenten in hun verantwoordelijkheid bij de aanpak van huiselijk geweld worden uitgevoerd. Het doel is dat eind 2004 in 120 gemeenten een samenwerkingsverband tussen gemeente, hulpverlening, politie en justitie zal bestaan. Voor het preventiebeleid wordt in de komende jaren meer geld uitgetrokken, oplopend van 1 miljoen euro vorig jaar tot 3 miljoen euro in 2008; p. 31.) Ook zal naar verwachting in 2004 de regering een standpunt bepalen over een voorstel tot wetswijziging die de uithuisplaatsing van plegers van huiselijk geweld mogelijk moet gaan maken. Hiermee wordt voor een deel tegemoet gekomen aan de knelpunten die Ayaan Hirsi Ali op 3 oktober jl. noemde in een bijdrage aan NRC Handelsblad. Een belangrijk aspect van de problematiek dat zij noemt (de etnische en culturele dimensie van het probleem) blijft echter onbesproken in de begrotingstoelichting.

Bestrijding van vrouwenhandel heet inmiddels bestrijding van mensenhandel. Op dat punt wordt gemeld dat de Stichting tegen Vrouwenhandel goed werk verricht door circa 300 slachtoffers van vrouwenhandel per jaar van bijstand te voorzien en dat deze Stichting daarvoor 300.000 euro subsidie mag ontvangen. Welgeteld 1000 euro voor iedere vrouw (p. 87). Verderop blijkt ook nog dat de regering bezig is met onderhandelingen binnen de Europese Unie over een Richtlijn inzake het verlenen van een tijdelijke verblijfsvergunning aan slachtoffers van mensensmokkel en mensenhandel (p. 164). Wat het Nederlandse standpunt daarin is, valt niet uit de stukken op te maken.
Gedwongen prostitutie wordt niet meer expliciet genoemd als een aspect van mensenhandel, behalve op het punt waar gesteld wordt dat het tegengaan van misbruik van illegalen een aspect is van "de voorgenomen intensivering van de bestrijding van mensenhandel, gedwongen prostitutie en jeugdprostitutie" (p. 31). Prostitutie komt verder nog aan de orde waar gesteld wordt dat er in 2002 en 2003 een aantal onderzoeken en evaluaties (van met name de herziene prostitutiewetgeving) is afgerond (p. 89 en pag. 94).Wat er met de uit uitkomsten daarvan gaat gebeuren, komen we niet te weten.10 Het enige wat er verder over prostitutie wordt gezegd (op p. 22) is dat het een "handhavingsthema" is, hetgeen betekent dat wordt gezocht naar bestaande succesvolle handhavingsmethoden en dat "best practices" zullen worden verzameld en uitgewisseld.

Ook de positie van vrouwelijke asielzoekers komt aan de orde, maar dan nu alleen voor wat betreft het aspect van de veiligheid van vrouwen en meisjes in de asielopvang (p. 172). Een onderwerp waarover de begrotingstoelichting slechts weet te melden dat er onderzoek is uitgezet, maar waarop Minister Verdonk inmiddels maatregelen heeft aangekondigd bij de Tweede Kamer. De plannen houden, aldus een persbericht van het ministerie van justitie van 2 oktober jl., ondermeer in dat "("¦) er protocollen worden opgesteld inzake preventie en behandeling van incidenten van sociale onveiligheden." Verder zal "het COA ("¦) het eigen personeel gaan trainen om de kwaliteit van het professioneel handelen bij incidenten te vergroten en zal structureel overleg voeren met de Medische Opvang Asielzoekers (MOA) over de veiligheid in het centrum. In meer praktische zin zullen vrouwen eigen (afsluitbare) leefruimtes krijgen met keukens en sanitaire voorzieningen. Ook zullen enkele pilots worden uitgevoerd met gescheiden opvang van (voornamelijk alleenstaande) vrouwen. Ama-meisjes zullen apart worden opgevangen, omdat de huidige opvang er niet in slaagt hen een veilig onderkomen te bieden en ze te beschermen tegen risico’s van mensenhandel, prostitutie en gedwongen seks. De minister vindt het bovendien van groot belang dat stringent beleid wordt gevoerd met duidelijke sancties in geval van misdragingen jegens vrouwen en meisjes." Allemaal zaken waar door vrouwenorganisaties al enige jaren met klem om is gevraagd en waar we heel blij mee moeten zijn.

Het onderwerp afhankelijke verblijfstitel wordt in het kader van de bespreking van het vreemdelingenrecht niet genoemd in de begroting. Er worden op dat punt dan ook geen voorstellen tot wijziging van beleid of wetgeving voorgesteld, ondanks het feit dat de schadelijke effecten daarvan bij herhaling door de vrouwenbeweging onder de aandacht van de regering zijn gebracht.11 Door het CEDAW-Comité is in 2001 aangedrongen op een verbetering van de rechtspositie van migrantenvrouwen toen ze de Tweede en Derde Nederlandse Rapportage heeft besproken.12 Een vraag die in dit verband opkomt is wat precies bedoeld wordt met de afschaffing van het driejarenbeleid (p. 51). Betekent dit dat de eis om drie jaar bij de partner te blijven komt te vervallen en dat dus ook eerder sprake kan zijn van op zichzelf gaan wonen door een partner die bijvoorbeeld wordt mishandeld? Dat zou een bijzonder goede ontwikkeling zijn! We betwijfelen echter of dat is bedoeld, aangezien een dergelijke aanmerkelijke versoepeling van het beleid in het geheel niet past in de tendens om de eisen voor gezinsvorming en gezinshereniging juist aan te scherpen.

Aan gelijke behandeling van vrouwen besteedt het ministerie geen afzonderlijke inhoudelijke aandacht meer.13 Het financiert wel (mede) de Commissie Gelijke Behandeling. Uit de gepresenteerde cijfers als zodanig is niet op te maken of de Commissie nu meer of minder geld gaat krijgen in de komende jaren. Gezien de sterke uitbreiding van de taken van de Commissie (ook ongelijke behandeling op grond van handicap, leeftijd en type arbeidscontract zullen voortaan door de CGB moeten worden beoordeeld) zou je verwachten dat het meer geld zou moeten zijn.14

Het onderwerp vrouwen in personen- en familierecht is evenmin voorwerp van specifieke aandacht in de begrotingstoelichting. In de paragraaf over wetgeving over de positie van natuurlijke personen (op p. 49.) komen wel zaken aan de orde die van groot belang zijn voor vrouwen, zoals bijvoorbeeld de wijziging van het huwelijksgoederenrecht en de herziening van het stelsel van kinderalimentatie. (Zie ook p. 99.) De genderdimensie daarvan wordt echter niet onderkend. Ten aanzien van de wijziging van het stelsel van kinderalimentatie zou bijvoorbeeld een emancipatie-effectrapportage zeer op zijn plaats zijn. Het inzetten van dit instrument wordt echter niet aangekondigd.

Bestrijding van seksueel geweld en misbruik komt helemaal niet meer terug, evenals de onderwerpen vrouwen in detentie en meisjescriminaliteit.

Als dat betekent dat ten aanzien van het merendeel van de onderwerpen, die de voormalige minister Sorgdrager en staatssecretaris Schmidt naar voren gebracht hebben, het werk in de afgelopen 5 jaar is volbracht mogen we het ministerie van Justitie van harte feliciteren. We zijn echter geneigd om dat te betwijfelen. Geweld tegen vrouwen, om iets te noemen, kan toch moeilijk beschouwd worden als een onderwerp waarmee we in Nederland klaar zijn. Dat blijkt ook uit de analyse die enkele jaren geleden van het beleid op dit terrein is gemaakt vanuit het perspectief van het VN-Vrouwenverdrag. De conclusies van dat onderzoek van het Studie en Informatiecentrum Mensenrechten (SIM) en van de Adviesraad Internationale Vraagstukken liegen er niet om.15 Van de vele tientallen aanbevelingen die in die rapporten zijn gedaan, zijn er tot nu toe maar enkele opgepakt door de regering.16 In de Justitiebegroting van dit jaar is daar al helemaal niets meer van terug te vinden.

Andere onderwerpen die van belang zijn voor vrouwen

In dit onderdeel van ons commentaar worden bij enkele andere onderwerpen uit de Justitiebegroting vragen en kanttekeningen geplaatst met betrekking tot de mogelijke genderdimensie daarvan. De tijd en de ruimte ontbreekt ons om een volledig beeld te geven. We rekenen er op dat tijdens de bijeenkomst Doet Justitie vrouwen recht? van het Clara Wichmann Instituut op 9 oktober 2003 nog veel andere voorbeelden ter sprake zullen worden gebracht. We concentreren ons hier op drie hoofdpunten van het Justitiebeleid: de veiligheid, de immigratie van nieuwkomers (met name via gezinsvorming en gezinshereniging) en de integratie van minderheden.

Veiligheidsbeleid
Veiligheidsbeleid komt, als je deze begroting leest, vooral neer op bestrijding van criminaliteit. Hoewel preventie wel genoemd wordt als aspect van het veiligheidsbeleid (p. 21) zijn op dat punt veel minder concrete maatregelen zichtbaar.17 Er wordt aangekondigd dat preventieactiviteiten zich vooral zullen richten op geweld in onder meer het privé-domein (p. 65). In dat kader worden (zoals hierboven reeds besproken) enkele maatregelen aangekondigd (p. 70).
Voor zover er aandacht is voor slachtoffers en voor het gevoel van onveiligheid in de samenleving (p. 72) wordt dat niet uitgesplitst naar mannen en vrouwen. Het is bekend dat vrouwen van andere soorten van criminaliteit het slachtoffer worden dan mannen. Daarom zou ook de slachtofferhulp wellicht meer rekening moeten houden met genderverschillen. Uit de begrotingstoelichting blijkt niet of dat het geval zal zijn.
Het Wetenschappelijk Onderzoek en Documentatiecentrum van het ministerie van Justitie gaat onderzoek doen naar de wegen die burgers zoal bewandelen om hun recht te krijgen. Uit de beschrijving van dit onderzoek (p. 113) blijkt niet of daarin aandacht zal worden gegeven aan de vraag of mannen en vrouwen daarover wellicht verschillende opvattingen en andere gedragspatronen hebben. Afgaand op onderzoek van bijvoorbeeld iemand als Carol Gilligan is het niet gek te veronderstellen dat dit – gezien de bestaande genderverhoudingen en seksestereotype beeldvorming – waarschijnlijk het geval is.

Binnen het veiligheidsbeleid is veel aandacht voor jeugdigen. De minister stelt dat binnen het verschijnsel jeugdcriminaliteit verschillende aspecten worden onderscheiden, "zoals leeftijd, etnische achtergrond, aard en ernst van het delict en de locatie waar de jeugdcriminaliteit zich concentreert"(p. 96). Sekse wordt daarbij helaas niet genoemd.
Vanaf 2004 zal worden geïnvesteerd in intensieve vormen van opvoedings­ondersteuning, gericht op ouders van kinderen met een (verhoogd risico op) politiecontact. Het neutrale woord ouders miskent dat opvoeding in zeer veel gezinnen voor een groot deel door moeders gebeurt. Die ondersteuning gaat gepaard met een aanscherpen van de verantwoordelijkheid voor de ouders voor het gedrag van hun kinderen. Dat betekent dat "("¦) van de ouders in de toekomst een geldelijke bijdrage gevraagd (zal) worden voor de kosten die de overheid maakt in verband met maatregelen of sancties, die aan jongeren wordt opgelegd" (p. 25; zie ook p. 99). Ouders van criminele jongeren krijgen te maken met een ouderbijdrage aan civiele jeugdbeschermingsmaatregelen, Haltafdoeningen en jeugdsancties. De regering denkt hiermee 4 miljoen euro binnen te gaan halen (p. 37). Het zal duidelijk zijn dat dit gevoelige financiële consequenties heeft voor de gezinssituatie van de jongeren die met justitie in aanraking komen. Hoe die gezinssituatie er uit ziet, met andere woorden: in welke gezinsconstellatie veel criminele jongeren opgroeien (in tweeouder gezinnen, of eenouder gezinnen en wie daarbinnen vooral verantwoordelijk is voor het inkomen) zou eerst moeten worden onderzocht, lijkt ons. In veel gevallen zal er het probleem zijn dat met name gescheiden vaders geen bijdrage zullen willen leveren aan deze kosten. Bij criminele jongeren uit bepaalde minderheidsgroepen (Antilianen, bijvoorbeeld) zou wel eens kunnen blijken dat alleen de moeders deze kosten moeten gaan dragen.

Immigratiebeleid
Op het terrein van het immigratiebeleid worden diverse maatregelen voorgesteld die de rechtspositie van vrouwen in het bijzonder kunnen treffen. Om maar iets te noemen: het voorstel om de inkomenseis bij gezinsvorming op 120% van het minimumloon te stellen (p. 29 en p. 163) betreft een eis die mogelijkerwijs indirect discriminerend ten aanzien van vrouwen is.18 Of dit effect optreedt, wordt niet onderzocht. In het algemeen worden de eisen aangescherpt en wordt toelating bemoeilijkt. Alleen met betrekking tot hoog opgeleide kennismigranten wordt het toelatingsbeleid vereenvoudigd en versoepeld. Het laat zich raden dat die doelgroep vooral uit mannen bestaat!

Verder is er in dit kader veel aandacht voor inburgeringscursussen. Die moeten voor alle nieuwkomers verplicht worden gesteld en als het kan al in het land van herkomst worden gegeven. Als het om oudkomers gaat, zijn de cursussen vooral bedoeld voor werklozen (p. 27). Als werkloosheid (in de zin van ingeschreven zijn als werkzoekende en uitkeringsgerechtigd zijn) een criterium wordt om voor deze cursussen in aanmerking te komen, zal dat criterium vrijwel zeker een indirect discriminerend effect voor vrouwen hebben. Verderop (p. 181) worden naast de werklozen ook de opvoeders genoemd als doelgroep voor inburgeringscursussen voor oudkomers. Het doel ten aanzien van de laatste groep is "opvoeders beter in staat te stellen hun kinderen op te voeden en te begeleiden bij hun schoolloopbaan." Deze cursisten (we nemen aan voor het overgrote deel vrouwen!) hoeven blijkbaar niet aan de cursussen deel te nemen om zelf te integreren en te kunnen participeren in de samenleving. Bij het verplicht stellen van cursussen in het land van herkomst (p. 26) wordt niet de vraag gesteld of de cultuur en het recht ter plaatse wel zodanig is dat vrouwen vrij en volledig toegang hebben tot dergelijke cursussen.
Het vreemdelingenrecht is onderwerp geweest van een diepgaand onderzoek door de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken in het kader van de Tweede Nationale Rapportage over de implementatie van het VN-Vrouwenverdrag.19 Uit dat onderzoek kwamen een aantal pittige conclusies en aanbevelingen naar voren. Het bevreemdt ten zeerste dat daarmee – als je op de plannen die in deze begroting worden gepresenteerd mag afgaan – in het geheel niets gebeurt binnen het ministerie van Justitie.

Integratiebeleid
Zoals gezegd kondigt het ministerie op pagina 26 van de begroting aan dat er aandacht zal zijn voor de "modernisering van de positie van vrouwen uit minderheden". Wat dat betekent en hoe dat bereikt zou moeten worden laat men in het midden. Vrouwen komen in de toelichting op de plannen ten aanzien van het integratiebeleid verder niet voor. En dat terwijl een groot deel van de "hot issues" die zich in het integratiedebat afspelen (met name als het gaat over conflicterende waarden en normen tussen de mainstream van onze westerse samenleving en een fundamentalistische islamitische minderheid) onderwerpen zijn die te maken hebben met de positie van vrouwen (eerwraak, hoofddoekje en chador, vrouwenbesnijdenis, het weigeren een vrouw de hand te geven, et cetera).20

Een uitgangspunt voor het integratiebeleid is het concept van gedeeld burgerschap. Dit wordt (op p. 12) omschreven als "de mogelijkheid tot deelname aan alle facetten van de samenleving; sociaal, economisch, cultureel, juridisch, politiek". Verderop wordt in dat verband de term participatie genoemd (p. 191). "Participatie van minderheden in algemene instellingen en in politiek-bestuurlijke processen is een belangrijke graadmeter voor de integratie van minderheden." Op beide plaatsen wordt verzuimd de vraag te stellen of de feitelijke deelname aan alle facetten van de samenleving van mannen en vrouwen zowel onder de meerderheid als de minderheden wel hetzelfde is. Dat lijkt voor beide groepen duidelijk niet het geval te zijn. Het is daarom relevant om na te gaan wat de oorzaken zijn van dat verschil in participatie tussen mannen en vrouwen binnen verschillende groepen in de samenleving en wat er zou moeten gebeuren om daaraan een eind te maken. Verder wordt ook niet de vraag gesteld of de regering, waar ze vertegenwoordigers van minderhedenorganisaties in de vorming en uitvoering van beleid betrekt niet meer bedachtzaam zou moeten zijn op de vraag of vrouwen binnen die organisaties wel volwaardig kunnen en mogen participeren. Met andere woorden: of die organisaties feitelijk wel de gehele groep vertegenwoordigen, of wellicht alleen de mannelijke helft daarvan. De minister kondigt weliswaar aan (p. 192) dat de verschillende samenwerkingsverbanden van minderhedenorganisaties op hun representativiteit zullen worden getoetst, maar daar komt niet bij aan de orde of met representativiteit ook bedoeld wordt of de organisaties zelf wel open staan voor deelname door vrouwen en of binnen die organisaties wel vrouwen actief mogen en kunnen zijn. Dit aspect zou een bijzonder aandachtspunt kunnen zijn bij het toekennen van subsidies op grond van de "Tijdelijke stimuleringsmaatregel zelforganisaties minderheden"
(p. 192.).

Tot slot

De conclusie die uit dit alles getrokken kan worden is dat – afgaande op wat het ministerie van Justitie in de begroting 2003-2004 presenteert – het beleid van gender mainstreaming op dit departement zeer onvoldoende is ontwikkeld. Dat is niet alleen voor het eigen departement een kwalijke zaak, maar voor het gehele overheidsbeleid. Justitie heeft namelijk een belangrijke taak ten aanzien van de bewaking van de kwaliteit van wetgeving van alle ministeries. (Zie p. 16 van de begrotingstoelichting.) Kwaliteitsbewaking betekent volgens ons dat de invloed die van deze wetgeving op de verhoudingen tussen mannen en vrouwen uitgaat altijd getoetst zou moeten worden, ook als het niet om justitieonderwerpen in enge zin gaat. Als je dat doortrekt betekent dat dat ook het Clara Wichmann Instituut zich niet alleen zou moeten richten op die onderwerpen, maar ook terreinen als vrouw en arbeidsrecht, vrouw en inkomensrecht, vrouw en belastingrecht en vrouw en gezondheidsrecht (om er maar enkele te noemen) systematisch zou moeten analyseren op de effecten die wetgeving op al die terreinen op de positie van vrouwen zou kunnen hebben. Eigenlijk zou daarom vandaag niet alleen de Justitiebegroting, maar ook die van bijvoorbeeld Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Volksgezondheid en Financiën aan de orde moeten zijn. In plaats van inkrimpen of afbouwen van de subsidie zou er dus eerder sprake moeten zijn van een uitbreiding, eventueel in de vorm van cofinanciering door diverse departementen.

Op grond hiervan kan gesteld worden dat het werk van het Clara Wichmann Instituut wel degelijk kan bijdragen aan het realiseren van een van de kerntaken van het ministerie. De stelling op pagina 37 van de begrotingstoelichting dat die subsidies worden afgebouwd die daartoe niet bijdragen, kan daarom niet opgaan voor het Clara Wichmann Instituut. Vooral niet als je daarbij betrekt dat het Instituut niet alleen richting de wetgever een belangrijke rol kan spelen (door de nodige genderdeskundigheid te leveren), maar ook richting de rechtshulpverlening en de rechterlijke macht. De minister stelt immers dat aandacht wordt besteedt aan de blijvende toegankelijkheid, kwaliteit en integriteit van de juridische dienstverlening. (Zie p. 129.)

Het is in dit verband ook van belang te wijzen op de door de staatssecretaris (in het hiervoor genoemde kabinetsstandpunt over gender mainstreaming) genoemde "buitenschil" van actoren, die naast de departementale en interdepartementale organisatie van het proces van gender mainstreaming moet functioneren. Dat zijn volgens de brief "("¦) kennisinstituten die de overheid bijstaan bij het signaleren van nieuwe ontwikkelingen, mogelijkheden voor beleidsvernieuwing en wenselijk geachte bijstellingen van het beleid in de praktijk." Het Clara Wichmann Instituut is – zeker ten opzichte van het ministerie van Justitie – een belangrijk onderdeel van die buitenschil. Die buitenschil verdunnen door de subsidie voor het Instituut af te schaffen betekent dat ook het – toch al niet van de grond gekomen gender mainstreamingsbeleid van dit ministerie – nog verder zal worden uitgekleed. Des te meer reden om met klem tegen het beëindigen van de subsidie aan het Clara Wichmann Instituut te protesteren.