Commentaar van Clara Wichmann Instituut en E-Quality op Options Paper ‘Vereenvoudiging en verbetering van wetgeving op het gebied van gelijke behandeling van mannen en vrouwen

Europa en Gelijke Behandeling

"Nieuwe herzieningsrichtlijn m/v"

Notitie met betrekking tot Options Paper
"Vereenvoudiging en verbetering van wetgeving op het gebied van
gelijke behandeling van mannen en vrouwen"
van de Europese Commissie

Rikki Holtmaat & Eva Cremers
In opdracht van: Clara Wichmann Instituut en E-Quality
September 2003

Voorwoord

Het Clara Wichmann Instituut, expertise vrouw en recht, en E-Quality, expertisecentrum voor gender en etniciteit, bieden u hierbij een notitie aan waarmee wij een bijdrage willen leveren aan het tot stand komen van een meer samenhangend en meer effectief stelsel van normen op het terrein van de gelijke behandeling van mannen en vrouwen binnen de EU (en indirect binnen de aangesloten lidstaten).
De notitie is op ons verzoek opgesteld door Rikki Holtmaat en Eva Cremers.
Aanleiding voor het laten opstellen van deze notitie was de oproep van de Europese Commissie op 22 juli jl aan regeringen, expertisecentra en NGO"s om te reageren op hun Options Paper "Simplification and improvement of legislation in the area of equal treatment between men and women".

E-Quality en het Clara Wichmann Instituut onderschrijven het belang van stroomlijning van de bestaande richtlijnen en zijn het met de auteurs van de notitie eens dat het Options Paper tekortkomingen kent.
In de notitie worden de drie door de Europese Commissie voorgestelde opties besproken en van een reactie voorzien. Vervolgens worden er twee andere opties aangedragen, waarbij de auteurs hun voorkeur uitspreken voor de optie waar een combinatie van drie Richtlijnen, die onderling goed op elkaar zijn afgestemd wordt voorgesteld.
Deze optie (optie 4) spreekt ook ons aan. Naast de in de notitie genoemde voordelen speelt hierbij een rol dat het resultaat overzichtelijk zal zijn – hetgeen voor de burgers van belang is – en het gegeven dat de uitwerking ervan niet al te lang op zich zou hoeven laten wachten.

In de verwachting u hiermee van dienst te zijn geweest.

Mede namens M.M. de Boer, Directeur Clara Wichmann Instituut

J. Ferrier
Directeur E-Quality

 Inhoudsopgave:

            Ter Inleiding                               5

I Algemene analyse 5
1.Doelstelling en uitgangspunten van het Options Paper
2.Relatie met toekomstige en bestaande artikel 13 Richtlijnen
3.Mogelijke juridische grondslagen
4.De beschreven benaderingswijzen

II Reacties op de drie gepresenteerde opties 9
5.Inhoud van de opties
6.Reacties

III Buiten beschouwing gelaten regelgeving 10
1. Specifieke rechten
2Deeltijd
7.Sociale zekerheid
8.Positie van zelfstandigen
9.Arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd
10.Conclusie

IV Andere opties 12
11.Optie 4
12.Optie 5
3. Afwegingen ten aanzien van deze opties

Ter inleiding

Het Clara Wichmann Instituut, expertise vrouw en recht, te Amsterdam en E-Quality, expertisecentrum voor gender en etniciteit te Den Haag, maken graag gebruik van de gelegenheid te reageren op het Options Paper van de Europese Commissie inzake de "Simplification and improvement of legislation in the area of equal treatment between men and women".1
.
Deze notitie beperkt zich tot enkele hoofdlijnen. Hiermee willen beide instituten, gespecialiseerd in de (rechts)positie van vrouwen in Nederland, een bijdrage leveren aan het tot stand komen van een meer samenhangend en meer effectief stelsel van normen op het terrein van de gelijke behandeling van mannen en vrouwen binnen de EU (en indirect binnen de aangesloten lidstaten).
Teneinde verwarring te voorkomen wordt de (eventuele) nieuwe Richtlijn die het resultaat kan zijn van de voorgenomen simplificatie en verbetering, hier aangeduid als de "nieuwe herzieningsrichtlijn op het terrein van seksegelijkheid" of kortweg als de "nieuwe herzieningsrichtlijn". (Dit ter onderscheiding van de eerdere herzieningsrichtlijnen 1996/97/EG en 2002/73/EG.)

Algemene analyse

1.Doelstelling en uitgangspunten van het Options Paper
Volgens de Europese Commissie is het noodzakelijk het Europese recht op het terrein van de gelijke behandeling van mannen en vrouwen te actualiseren teneinde de volgende ontwikkelingen op dit rechtsgebied in aanmerking te kunnen nemen:
de aanmerkelijke versterking van het beginsel van gelijke behandeling m/v sinds het Verdrag van Amsterdam;
de ontwikkeling van het beginsel van gelijke behandeling m/v in de jurisprudentie van het Hof;
het aannemen van overeenkomende regelgeving, d.w.z. de richtlijnen gebaseerd op artikel 13 EG.
Vanuit deze context is het bestaande recht op het terrein van de gelijke behandeling op grond van sekse door de Commissie aangewezen als een prioriteitsgenietend beleidsterrein voor vereenvoudiging, modernisering en verbetering.
We onderschrijven dit voornemen, maar constateren enkele belangrijke tekortkomingen:
a.er worden geen duidelijke consequenties voor de voorgestelde nieuwe regelgeving getrokken uit de versterking van het fundamentele beginsel van gelijke behandeling, zoals neergelegd in de artikelen 2, 3(2) en 141 EG-verdrag;
b.er wordt geen samenhangend geheel voorgesteld van maatregelen op het terrein van non-discriminatie en gelijke behandeling enerzijds en specifieke rechten, positieve actie en mainstreaming anderzijds;
c.de Commissie verzuimt de betekenis van het VN-Vrouwenverdrag als belangrijke juridische grondslag voor EU gelijkebehandelingswetgeving op het gebied van sekse uit te werken.

Ad a: gelijke behandeling als fundamenteel beginsel
Het is noodzakelijk dat de Europese Commissie zich onomwonden uitspreekt dat een louter formele uitwerking van het gelijkheidsbeginsel onvoldoende is om daadwerkelijke gelijkheid tussen vrouwen en mannen te bevorderen en dat daarvoor een benadering gericht op feitelijke gelijkheid tussen de seksen noodzakelijk is. In het Options Paper wordt niet nagegaan of de bestaande Richtlijnen op het terrein van de gelijke behandeling van mannen en vrouwen voldoende recht doen aan het door de Commissie genoemde fundamentele beginsel (zoals neergelegd in de artikelen 2, 3(2) en 141 van het EG-verdrag). Het is zeer de vraag of met de gepresenteerde opties wel een versterking van dit beginsel kan worden bereikt.

Ad b: het ontwikkelen van een samenhangend geheel van maatregelen
Met deze wetgevingsoperatie doet zich een kans voor een belangrijke stap te zetten in de verdere ontwikkeling van het gelijkebehandelingsrecht in de EU.
In de theorie over het gelijkebehandelingsrecht wordt wel onderscheid gemaakt tussen vier "generaties" van gelijkebehandelingswetgeving2:

(1) het ontmantelen van formele juridische ongelijkheden en belemmeringen, zowel in de vorm van directe als indirecte discriminatie (zoals het afschaffen van kostwinnersbepalingen in het sociale recht);
(2) het uitvaardigen van een verbod op directe en indirecte discriminatie in (delen van) het maatschappelijk leven (zoals het verbod op ongelijke beloning en het verbod op ongelijke behandeling bij de arbeid);
(3) het verbreden van de normstelling, het toepassingsbereik en het verbeteren van de effectiviteit van de wetgeving onder (2) en het aanscherpen van de middelen om ongelijke behandeling tegen te gaan (zoals het verbieden van seksuele intimidatie, het onder het bereik van de wetgeving brengen van de sociale zekerheid en het stellen van regels voor de bewijslastverdeling);
(4) het ontwikkelen van een pro-actief beleid ter voorkoming en uitbanning van feitelijke ongelijkheid en discriminatie door middel van het opleggen van positieve verplichtingen (bijvoorbeeld om streefcijfers op te stellen of om aan monitoring te doen) aan die instanties en organisaties (zowel in het publieke als private leven) die in staat zijn daadwerkelijk bij te dragen aan structurele veranderingen die noodzakelijk zijn om ongelijkheden tussen de seksen te bestrijden.

Het acquis communautaire op het gebied van de gelijke behandeling op grond van sekse bevat met name juridische instrumenten die tot de eerste drie generaties behoren. Artikel 141 lid 4 (gericht op positieve actie) en artikel 3 lid 2 (gericht op mainstreaming) van het EG-verdrag leggen een basis voor de bedoelde vierde generatie gelijkebehandelingsrecht. In de voorstellen zoals die nu in het Options Paper zijn ontwikkeld, wordt echter geen nadere concrete uitwerking aan deze artikelen gegeven. Modernisering en vernieuwing van het gelijkebehandelingsrecht wil niet zeggen dat stroomlijning, verbetering en verdere ontwikkeling van het gelijkebehandelingsrecht van de eerste drie generaties niet meer noodzakelijk zou zijn. Het is echter ook dringend noodzakelijk dat het formele verbod op discriminatie en ongelijke behandeling niet zodanig wordt uitgelegd dat speciale maatregelen en een pro-actief beleid in dat licht onmogelijk zouden zijn. Dit wil zeggen dat het totaal van het gelijkebehandelingsrecht in de EU een samenhangend en samenwerkend geheel moet zijn.

Ad c: De betekenis van het VN-Vrouwenverdrag
Het is jammer dat de Europese Commissie bij de beschrijving van de juridische grondslagen van het recht op gelijke behandeling van vrouwen en mannen andermaal geen aandacht besteedt aan het feit dat de EU (althans de lidstaten van de Unie) gebonden is (zijn) aan internationale verdragen op dit terrein. Daarvan is het VN-Verdrag tot Uitbanning van Alle vormen van Discriminatie tegen Vrouwen (in de Engelse afkorting: CEDAW) verreweg de belangrijkste.3 De Staten die zich bij het Verdrag hebben aangesloten zijn verplicht tot:
(1)het realiseren van volledige gelijkheid voor de wet en in het openbaar bestuur;
(2)een concrete positieverbetering van vrouwen, en
(3)het bestrijden van de dominante stereotyperingen van de verschillende traditionele rollen van mannen en vrouwen en de weerslag die dit heeft in wetgeving en beleid.

Een uitdrukkelijke verwijzing naar dit Verdrag in de preambule van de nieuwe herzieningsrichtlijn (zoals ook is geschied in de Preambule van Richtlijn 2002/73) zou de legitimatie van het EU-gelijkebehandelingsrecht aanzienlijk kunnen versterken. In het Vrouwenverdrag is een grondslag te vinden voor het nemen van concrete maatregelen op grond van artikel 141 lid 4 en 3 lid 2 van het EG-verdrag. Deze bepalingen zijn tot op heden nog niet omgezet in duidelijke juridische normstellingen en handhavingsbepalingen binnen het EG-recht. Juist aan de ontwikkeling van de eerder genoemde vierde generatie van gelijkebehandelingsrecht kan het Vrouwenverdrag een belangrijke impuls geven.
Een voorbeeld van de betekenis van het Vrouwenverdrag kan zijn dat daarin een legitimatie gevonden kan worden om positieve actiemaatregelen als bedoeld in artikel 141 lid 4 uitsluitend te richten op vrouwen en dit ook alsnog zo te verwoorden. Het sekseneutrale karakter van de uitdrukking ("de ondervertegenwoordigde sekse") is een tekortkoming van artikel 141 lid 4 EG. Deze uitdrukking zou moeten worden vervangen door "vrouwen". Voor deze laatste formulering hebben de lidstaten ook gekozen in Declaration 28 (OJ 1997 C 340, p. 136).

13.Relatie met toekomstige en bestaande artikel 13 Richtlijnen

De Commissie heeft aangekondigd dat er een geheel nieuwe Richtlijn op het terrein van seksegelijkheid zal worden ontwikkeld, op basis van artikel 13 EG. (Zie Annual Report on Equal Opportunities for Women and Men in the European Union; Com. (2003) 98 final, p. 20.) Deze Richtlijn blijft in het Options Paper volledig buiten beschouwing. Het zou voor de hand liggen om de inhoud van die Richtlijn te betrekken bij de voorstellen over een nieuwe herzieningsrichtlijn op het terrein van seksediscriminatie.
Het is zeer de vraag of het wenselijk is om twee afzonderlijke sekserichtlijnen op te stellen: een herzieningsrichtlijn waarin een aantal oude richtlijnen worden samengebracht, gebaseerd op artikel 141 lid 3 EG en een nieuwe richtlijn gebaseerd op artikel 13 EG. Indien voor twee afzonderlijke richtlijnen wordt gekozen is het noodzakelijk om deze beide richtlijnen goed op elkaar af te stemmen.

De Ras/etniciteits- en Kaderrichtlijn op grond van artikel 13 EG worden in het Options Paper alleen genoemd in §2 maar voor het overige buiten beschouwing gelaten. De vraag of de definities van deze richtlijnen deel uitmaken van de in options 2 en 3 voorgestelde herziene richtlijn wordt niet expliciet beantwoord4.
Impliciet wordt deze kwestie wel beantwoord, omdat de herzieningsrichtlijn 2002/73/EG wordt opgenomen in de voorstellen en de definities van deze herzieningsrichtlijn zijn afgestemd op de artikel 13-richtlijnen. De Commissie bespreekt in het Options Paper niet of Richtlijn 2003/73/EG in alle opzichten (dus ook wat betreft bereik e.d.) spoort met de Ras/etniciteitsrichtlijn en de Kaderrichtlijn. Naar onze mening zijn er enkele opvallende verschillen.

Vergelijking met de Ras/etniciteitsrichtlijn levert bijvoorbeeld de vraag op of toch niet ook de sociale zekerheid (ruim gedefinieerd als sociale bescherming, met inbegrip van sociale zekerheid en gezondheidszorg en sociale voordelen) onder de nieuwe herzieningsrichtlijn zou moeten vallen. Dit om te voorkomen dat de situatie ontstaat dat op grond van etniciteit een uitgebreidere bescherming tegen ongelijke behandeling bestaat dan op grond van sekse. Gezien vanuit het belang van een goede afstemming op de Ras/etniciteitsrichtlijn zou het meer voor de hand liggen om een Richtlijn gelijke behandeling op grond van sekse te ontwikkelen (op basis van artikel 13 EG) waarin niet alleen het terrein van de betaalde arbeid geregeld wordt, maar ook het terrein van de sociale zekerheid en van de goederen en diensten. De Europese Commissie is ook voornemens dit te doen. De behandelingstrajecten van de nieuwe herzieningsrichtlijn en een nieuwe richtlijn op grond van artikel 13 zijn echter nog niet op elkaar afgestemd.

Vergelijking met de Kaderrichtlijn levert de vraag op of de bepaling aangaande de verplichting tot het doen van redelijke aanpassingen (artikel 5 Richtlijn 2002/78/EG) niet ook overgenomen zou moeten worden in de nieuwe sekserichtlijn. Dit zou een concrete invulling kunnen zijn van het uitgangspunt dat het fundamentele recht op gelijke behandeling ook ziet op materiële gelijke behandeling.

14.Mogelijke juridische grondslagen

Het Options Paper kiest 141 lid 3 EG als grondslag voor een nieuwe herzieningsrichtlijn. Daarmee miskent de Europese Commissie dat er nog andere juridische grondslagen mogelijk zijn. Ook artikel 137 lid 2 en lid 3 EG bieden mogelijkheden om regelgevend op te treden op dit terrein, evenals artikel 139 lid 2 EG. Daarnaast bestaat het reeds genoemde artikel 13 EG. De keuze voor de grondslag kan mede worden ingegeven door de vraag welke wetgevings-procedure men het meest aangewezen acht. In het geval van artikel 137 lid 3 EG en artikel 13 EG is de rol voor het EP minder groot dan in het geval van de overige artikelen. Daar staat tegenover dat met name artikel 13 EG regelgeving op het totale terrein van de bevoegdheden van de Unie mogelijk maakt (zie het voorbeeld van de Ras/etniciteitsrichtlijn), terwijl de artikelen 137, 139 en 141 EG zich expliciet beperken tot het terrein van de betaalde arbeid.

15.De beschreven benaderingswijzen

De Commissie stelt in paragraaf 4 van het Options Paper dat er drie benaderingen zijn om tot simplificatie en verbetering van dit rechtsgebied te komen: consolidatie, codificatie en herziening. De eerste twee zullen nauwelijks iets bijdragen aan de gestelde doelen van deze operatie (vereenvoudiging, modernisering en verbetering). Het enige effect dat van dergelijke operaties is te verwachten is vereenvoudiging. De Commissie kiest nergens in het Options Paper uitdrukkelijk voor de weg van de herziening. Een dergelijke keuze is wel aan te bevelen.
Het is onduidelijk of de Commissie bij de mogelijke consolidatie en codificatie alleen het oog heeft op het op elkaar afstemmen van uitgangspunten en definities van alle bestaande rechts- regelingen en het incorporeren van de jurisprudentie van het Hof van Justitie daarin, of dat ook beoogd wordt om de bestaande regelgeving gelijk te schakelen wat betreft het toepassingsbereik (personele en materiële werkingssfeer).

Uit de tekst van het Options Paper blijkt dat de Commissie de opties 2 en 3 opvat als een herzieningsoperatie. Deze herziening gaat evenwel niet veel verder dan een zekere vereenvoudiging van de regelgeving. De Commissie geeft daarmee blijk van een beperkte opvatting van wat een herziening in zou moeten houden. Dit betekent dat ze niet toekomt aan een concrete uitwerking in secundaire wetgeving van het fundamentele beginsel van gelijke behandeling, zoals neergelegd in de artikelen 2, 3 lid 2 en 141 EG. Zoals door ons in hoofdstuk I, par. 1 is aangegeven, lijkt ons een meer uitgebreide herziening, die ook daadwerkelijk een aanzienlijke verbetering en modernisering inhoudt, wenselijker.

II. Reacties op de drie gepresenteerde opties

1.Inhoud van de opties

Optie 1 omvat:
– de samenvoeging van Richtlijn 76/207/EEG en de Herzieningsrichtlijn 2002/73/EG;
– de samenvoeging van Richtlijn 86/378/EEG en de Herzieningsrichtlijn 96/97/EG (Barber-richtlijn);
– een herzieningsvoorstel voor de Bewijslastrichtlijn 97/80/EG met de bedoeling om de definitie van indirecte discriminatie uit Herzieningsrichtlijn 2002/73/EG over te nemen.

Optie 2 houdt in het tot stand brengen van één Richtlijn waarin zijn opgenomen de Richtlijnen op het terrein van gelijk loon (75/117/EEG en 86/378/EEG zoals herzien door Richtlijn 96/97/EG), de Gelijkebehandelingsrichtlijn 76/207/EEG zoals herzien door Richtlijn 2002/73/EG en de Bewijslastrichtlijn 97/80/EG. Volgens het Options Paper heeft deze herzieningsoperatie vooral betrekking op de stroomlijning van de definities en de uitleg van het beginsel van gelijk loon, inclusief de beroepsregelingen in de sociale zekerheid.

Optie 3 omvat optie 2 + het opnemen in de nieuwe herzieningsrichtlijn van dat deel van de Zwangerschapsrichtlijn dat betrekking heeft op de arbeidsvoorwaarden van werknemers in verband met zwangerschap en zwangerschapsverlof (artikelen 7, 9, 10, 11 en 12).

2Reactie

Gezien de drievoudige doelstellingen van de Europese Commissie, zoals geformuleerd in § 2 van het Options Paper, is optie 1 het absolute minimum. Het voorstel leidt uitsluitend tot consolidatie op een beperkt terrein (lang niet alle bestaande regelgeving is er in betrokken). De codificatie van de jurisprudentie van het Hof heeft al plaatsgevonden in de twee herzieningsrichtlijnen (1996/97/EG en 2002/73/EG). De leesbaarheid van de twee betrokken richtlijnen wordt wel verhoogd. Optie 1 draagt bij aan de doelstelling van vereenvoudiging.

In de tweede optie wordt een deel van het gemeenschapsrecht op het terrein van de gelijke behandeling toegankelijker en leesbaarder gemaakt, waardoor de rechtszekerheid van burgers kan worden vergroot. In dat opzicht voldoet optie 2 aan de doelstelling van vereenvoudiging en verbetering. Een groot deel van het gelijkebehandelingsrecht blijft echter buiten beschouwing, zonder dat daarvoor een heldere motivering wordt gegeven. Bovendien wordt de vraag niet gesteld of dat overige recht wel ongewijzigd kan blijven in het licht van de door de Commissie zelf geschetste ontwikkelingen.

Ons commentaar op optie 2 is onverkort van toepassing op de derde optie. In deze optie worden ook specifieke rechten met betrekking tot zwangerschap in nieuwe herzieningsrichtlijn opgenomen. Dit is een verbetering ten opzichte van optie 2, omdat dit een concretisering inhoudt van het idee dat het beginsel gelijke behandeling niet alleen ziet op het bieden van gelijke rechten in gelijke gevallen, maar dat ook rekening gehouden moet worden met situaties waarin mannen en vrouwen in ongelijke situaties verkeren. Zwangerschap is daarvan bij uitstek een voorbeeld. Dat dit niet genoeg is zal hieronder nog door ons worden besproken, waar wij andere specifieke rechten en tevens de rechten van deeltijdwerkers in de herziening willen betrekken.

III.Buiten beschouwing gelaten regelgeving

1.Specifieke rechten

In het Options Paper wordt de Zwangerschapsrichtlijn (1992/85/EEG) buiten de herziening gehouden. Slechts een deel van deze Richtlijn is in optie 3 opgenomen. Het deel dat betrekking heeft op gezondheid en veiligheid is buiten toepassing gelaten, omdat dit geen uitwerking zou zijn van het beginsel van gelijke behandeling. Deze bepalingen zien op het bieden van een veilige werkomgeving aan zwangere vrouwen en zijn in die zin inderdaad van een andere orde.
Parallel aan de bepalingen uit de Zwangerschapsrichtlijn die wel betrekking hebben op het recht op gelijke behandeling zou ook de gehele Ouderschapsverlof-richtlijn (1996/34/EG) onder optie 3 gebracht dienen te worden. Als grond om dat niet te doen wordt in het Options Paper aangevoerd dat deze Richtlijn een andere juridische grondslag heeft dan artikel 141 EG. In de Preambule van deze Richtlijn wordt echter wel degelijk gerefereerd aan het beginsel van gelijke behandeling. Op dit punt geeft de Commissie blijk van een te beperkte uitleg van artikel 141 EG.

2.Deeltijdwerk

Ook de Deeltijdrichtlijn (1997/81/EG) valt niet onder de beschreven opties (en wordt door de Commissie niet eens genoemd als een Richtlijn die in de herziening zou moeten worden betrokken). De Deeltijdrichtlijn staat in dezelfde verhouding tot artikel 141 EG en de vijf gelijke behandelingsrichtlijnen als de Zwangerschaps- en Ouderschapsverlofrichtlijn. In de Preambule wordt bij alle drie deze richtlijnen het onderwerp van de richtlijn aangemerkt als een uitvloeisel van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen. Het valt niet in te zien waarom de Deeltijdrichtlijn niet in de herzieningsoperatie wordt betrokken.

3.Sociale zekerheid

De motivering in het Options Paper voor het niet in de nieuwe herzieningsrichtlijn betrekken van Richtlijn 1979/7/EG is erg minimaal. Ook als het (vanwege het verschil in juridische grondslag) onmogelijk zou zijn om het terrein van de sociale zekerheid ook onder te brengen in de nieuwe herzieningsrichtlijn moet desondanks de vraag gesteld worden of de betrokken Richtlijn nog wel voldoende is afgestemd op de nieuwe Artikel 13 Richtlijnen. In het Options Paper ontbreekt een vergelijking met de Ras/etnciteitsrichtlijn, waar de sociale zekerheid wel naast de arbeid wordt geregeld.
Een ander voorbeeld waaruit blijkt dat er een discrepantie bestaat tussen het terrein van de arbeid en dat van de sociale zekerheid is dat de regels van de bewijslastverdeling uit de Bewijslastrichtlijn niet van toepassing zijn op de sociale zekerheid.

4.Positie van zelfstandigen

De Commissie motiveert het buiten beschouwing laten van de vijfde gelijkebehandelingsrichtlijn (1986/613/EEG) door te stellen dat het gaat om specifieke categorie personen, die om een specifieke benadering vraagt. Verder zou een deel van de problematiek al geregeld zijn in de Herzieningsrichtlijn 2002/73/EG. De positie van zelfstandigen binnen het gelijkebehandelingsrecht van de Unie is onduidelijk en het Options Paper draagt niets bij aan verheldering. Wij dringen er op aan dat dit wel gebeurt voordat een voorstel voor een nieuwe herzieningsrichtlijn wordt gepresenteerd.

5.Arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd

Volledigheidshalve valt op te merken dat de richtlijn inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd (1999/70/EG) ons inziens terecht buiten beschouwing is gebleven omdat deze richtlijn geen uitvloeisel is van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen. In de algemene overwegingen bij de raamovereenkomst waarop deze richtlijn betrekking heeft, wordt wel vastgesteld dat in de Europese Unie meer dan de helft van de werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd een vrouw is en dat de regelgeving daarom kan bijdragen aan een verbetering van de situatie op het gebied van de gelijke kansen van mannen en vrouwen. Deze omschrijving geeft niet duidelijk blijk van de bijzondere benadeling op grond van sekse waarover in de definitie van indirecte discriminatie wordt gesproken. Omdat er wel sprake is van benadeling van vrouwen zal de Commissie moeten motiveren waarom de richtlijn buiten beschouwing kan blijven.

6.Conclusie

Onze conclusie is dat ten onrechte grote delen van het bestaande gelijke behandelingsrecht buiten de herzieningsoperatie worden gehouden. Mocht de Commissie toch voor een dergelijke beperkte aanpak kiezen dan geldt dat ten aanzien van alle in deze paragraaf besproken Richtlijnen in elk geval onderzocht moet worden of er een afstemming moet komen met de definities in de Ras/etniciteits- en Kaderrichtlijn en de Herzieningsrichtlijn 2002/73/EG. Tevens is het in dat geval noodzakelijk te onderzoeken of genoemde Richtlijnen verbeterd, aangescherpt en uitgebreid moeten worden in het licht van de artikelen 2, 3 lid 2 en 141 EG.

Andere opties

Wij stellen voor om twee andere opties in de discussie over de herziening van het gelijkebehandelingsrecht op grond van sekse te betrekken.

Optie 4:
Als vierde mogelijkheid stellen wij voor een combinatie van drie Richtlijnen, die onderling goed op elkaar zijn afgestemd:
(a)Een Richtlijn Sociale Zekerheid en Sociale Bescherming (1979/7/EEG, maar gemoderniseerd qua definities en uitgebreid met sociale bijstandsregelingen en met de bewijslastregeling, analoog aan de Ras/etniciteitsrichtlijn) op basis van 137 lid 3 EG;

(b)Een nieuwe herzieningsrichtlijn op het terrein van gelijke behandeling op grond van sekse bij de loonarbeid en bij zelfstandige arbeid op basis van 141 lid 3 EG, waarin de volgende Richtlijnen worden geïntegreerd en gemoderniseerd:
Richtlijn 75/117/EEG (gelijk loon),
Richtlijn 76/207/EEG (Tweede Richtlijn) + de bijbehorende Herzieningsrichtlijn 2003/73/EG
Richtlijn 1986/378/EEG (Aanvullende pensioenen) + de bijbehorende Herzieningsrichtlijn 1996/97/EG
Richtlijn 1986/613/EEG (Zelfstandigen)
Richtlijn 1992/85/ EEG (Zwangerschapsrichtlijn, voor zover betrekking hebbend op gelijke behandeling)
Richtlijn 1996/34/EG (Ouderschapsverlofrichtlijn)
Richtlijn 1997/81/EG (Deeltijdrichtlijn)
Richtlijn 1997/80/EG (Bewijslastrichtlijn).
Richtlijnen 1997/75/EG en Richtlijn 1998/52/EG (toetreding UK tot Ouderschapsrichtlijn en Bewijslastrichtlijn)

De commissie zal ingevolge artikel 138 lid 2 en 3 EG de sociale partners moeten consulteren over dit herzieningsvoorstel omdat de verschillende onderdelen van de richtlijn het sociaal beleid van de EU raken. De richtlijn kan hierdoor aan kracht winnen omdat de sociale partners ook hun eigen rol vervullen bij de daadwerkelijke naleving van de richtlijn. In verband met deze consultatie is wel noodzakelijk dat de Commissie het tijdspad voor het tot stand brengen van de richtlijn goed bewaakt.

(c)Een nieuwe artikel 13 Richtlijn, waarin met name de gelijke behandeling op grond van sekse op het terrein van de goederen en diensten wordt gegarandeerd.

Bij het integreren van alle onder punt (b) genoemde regelgeving moet worden nagegaan of ze wel een afdoende regeling van de materie bevatten (bijv. flexibele arbeidsrelaties vallen niet onder het bereik van de Deeltijdrichtlijn en er is geen recht op betaald ouderschapsverlof!). Alle drie de Richtlijnen in dit pakket moeten voldoen aan de norm dat het niet alleen formele gelijke behandeling gegarandeerd is, maar dat ook concrete verplichtingen tot positieverbetering van vrouwen en tot mainstreaming worden geformuleerd.

Optie 5:

De meest verstrekkende optie is het ontwerpen van een nieuwe alomvattende Richtlijn, analoog aan de Ras/etniciteitsrichtlijn, op basis van artikel 13 EG. In een dergelijke nieuwe Richtlijn zouden alle bij optie 4 genoemde Richtlijnen moeten worden opgenomen.

Afwegingen ten aanzien van deze twee opties:

Het voordeel van optie 5 is dat het (in theorie) een mooi overzichtelijk systeem oplevert. Het garandeert de beste aansluiting bij de Ras/etniciteitsrichtlijn. Maar het omvat tegelijk ook veel meer dan deze laatste Richtlijn (die immers helemaal niets regelt over onderwerpen als ouderschapsverlof en deeltijdwerk en geen gedetailleerde regelgeving kent ten aanzien van het recht op gelijke beloning). Het zal zeer moeilijk worden om een dergelijk alomvattende Richtlijn te ontwerpen, en het wetgevingsproces zou wel eens zeer lang kunnen gaan duren, vooral ook omdat de uitbreiding van de materiële werkingssfeer met goederen en diensten en sociale bescherming wel eens veel weerstand zou kunnen oproepen. Een ander nadeel van deze optie op basis van artikel 13 EG is dat voor het gehele terrein van de gelijkberechtiging van vrouwen en mannen het EP alleen nog bij wijze van raadpleging bij de totstandkoming zou kunnen worden betrokken. Het conceptvoorstel voor een richtlijn op grond van art. 13 dat momenteel besproken wordt – o.a. tijdens de hoorzitting van de Commissie Rechten van de Vrouw van het Europees Parlement op 10 september jl. – voldoet niet aan ons idee van een "alomvattende richtlijn"!

Dit alles leidt ons tot de conclusie dat optie 4 het meest wenselijk lijkt. Bij deze optie kunnen de drie onderdelen daarvan procedureel los van elkaar verder worden ontwikkeld, zij het dat ze inhoudelijk wel zo goed mogelijk moeten worden gestroomlijnd. Het is dan niet rampzalig als het ene onderdeel wat trager tot stand komt dan het andere. Het EP zal in het bijzonder een grote rol kunnen spelen bij de vormgeving van onderdeel 4b en heeft op de beide andere onderdelen een meer bescheiden rol. Het nadeel van optie 4 is dat nog steeds sprake zal zijn van drie naast elkaar bestaande regelingen. Dit nadeel kan worden ondervangen wanneer er voor wordt gezorgd dat deze drie regelingen inhoudelijk goed op elkaar (en op de andere Artikel 13 Richtlijnen) worden afgestemd.

Colofon

Dit is een gezamenlijke uitgave van:

Clara Wichmann Instituut, expertise vrouw en recht
Postbus 93639
1090 EC Amsterdam
tel. 020 6684069
info@clara-wichmann.nl
www.clara-wichmann.nl

E-Quality, experts in gender en etniciteit
Postbus 85808
2508 CM Den Haag
tel: 070 3659777
info@e-quality.nl
www.e-quality.nl

Tekst: Rikki Holtmaat en Eva Cremers

Het is toegestaan delen van deze publicatie over te nemen,
mits dat gebeurd met bronvermelding.
Exemplaren van deze publicatie kunnen van de websites worden
gedownload of worden besteld bij E-Quality.
Aan de inhoud van de publicatie kunnen geen rechten worden ontleend.