Reactie op kabinetsnota ‘Een veilig land waar vrouwen willen wonen’

Aan de Tweede-Kamerleden die deelnemen aan het Algemeen Overleg over de nota “Een veilig land waar vrouwen willen wonen” op 2 april 2003

Amsterdam, 28 maart 2003

Geachte dames en heren,

Het Clara Wichmann Instituut heeft met belangstelling kennis genomen van de nota “Een veilig land waar vrouwen willen wonen”.
Wij zijn verheugd dat de nota is verschenen, en dat daarmee een overzicht wordt gegeven van het overheidsbeleid op het onderwerp geweld tegen vrouwen.
Wij willen echter een aantal kritische kanttekeningen plaatsen bij de nota. Daarbij streven we niet naar volledigheid; een aantal punten wordt uitgelicht. Daarbij merken we op dat het ons bekend is dat ook andere maatschappelijke organisaties plannen hebben op de nota te reageren. Voorts wijzen we op een artikel dat zal verschijnen in Op Gelijke Voet over dit onderwerp, waarin ook een aantal reacties uit het veld is opgenomen.

Het tijdstip van het verschijnen van de nota
De nota "Een veilig land waar vrouwen willen wonen" (verder "de nota") is de kabinetsreactie op een tweetal rapporten: een advies van de Adviesraad Internationale Vraagstukken "Geweld tegen Vrouwen" en het verdiepend onderzoek "Het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen" van Boerefijn e.a.. Beide rapporten dateren van midden 2000; de reactie heeft derhalve twee en een half jaar op zich laten wachten, ondanks harde toezeggingen dat een kabinetsreactie in 2001 gegeven zou worden. De reactie heeft daarmee aan actualiteit ingeboet.

De werking van het VN-Vrouwenverdrag
In de nota en in bijlage 2 bij de nota wordt -zonder enige bronvermelding of verantwoording- gesteld dat het VN-Vrouwenverdrag geen rechtstreekse werking heeft. Dit is juridisch onjuist. Het is de rechter die van geval tot geval beoordeelt of een specifieke bepaling van een verdrag (en niet een verdrag als geheel) rechtstreekse werking heeft. Daarbij is met name van belang of de betreffende bepaling individuele rechten aan de burger toekent. Een aantal bepalingen van het VN-Vrouwenverdrag (bijvoorbeeld artikel 7 en artikel 12 lid 2) is zo geformuleerd dat hieruit directe werking kan worden afgeleid. Voorts heeft Nederland met de ondertekening van het Facultatieve Protocol, dat burgers de mogelijkheid geeft over de schending van hun individuele rechten te klagen bij het CEDAW-Comité, erkend dat het verdrag rechten aan burgers toekent.

Analyse, visie en coördinatie; gender-mainstreaming
In de nota wordt een aantal belangrijke uitgangspunten ten aanzien van geweld tegen vrouwen die in de rapporten van het AIV en Boerefijn e.a. worden gegeven onderschreven. Waar het gaat om het toekomstig beleid en de toekomstige overheidsmaatregelen ontbreekt echter een centrale visie. Wat is het doel van het overheidsbeleid op dit onderwerp; waaraan worden plannen getoetst; wat is de prioriteit-stelling; welk budget is nodig om effectief beleid te kunnen voeren?

De nota geeft niet veel meer dan een opsomming van reeds bestaande beleidsmaatregelen en andere initiatieven, en is weinig toekomstgericht.

In de nota wordt beargumenteerd dat de terugkeer naar een specifiek beleidsdossier over geweld tegen vrouwen een gepasseerde fase is; het onderwerp zou met succes zijn gemainstreamd. In plaats van een alomvattend actieplan zou het thema geweld tegen vrouwen moeten fungeren als een analytische bril bij het beoordelen van relevante dossiers.
Naar onze mening is gender-mainstreaming allerminst verwezenlijkt.
De nota noemt als het voorbeeld van geslaagde gender-mainstreaming het feit dat huiselijk geweld is opgenomen in het Integraal Veiligheidsbeleid ("Naar een veiliger samenleving"). Juist dit voorbeeld toont aan dat er van gender-mainstreaming geen sprake is. Het veiligheidsbeleid omvat zo"n honderd pagina"s. Daarin is (naar wij hebben begrepen met de grootste moeite, en niet omdat de opstellers van het plan met een gender-analyse-bril naar hun werk hebben gekeken) één alinea opgenomen over huiselijk geweld. Hierin wordt slechts genoemd dat huiselijk geweld een veiligheidsprobleem is; voor de specifieke maatregelen wordt verwezen naar de nota Privé Geweld Publieke Zaak. Het benodigde budget voor deze maatregelen (ongeveer 4 miljoen euro) wordt echter niet vrijgemaakt. Ter vergelijking: er is 800 miljoen beschikbaar voor de uitvoering van de overige plannen in het Integraal Veiligheidsbeleid. Andere vormen van geweld tegen vrouwen (bijvoorbeeld zedenmisdrijven, seksuele intimidatie, geweld tegen prostituees) komen in het Integraal Veiligheidsbeleid in het geheel niet aan de orde. Ook het woord "vrouwen" komt buiten de alinea over huiselijk geweld niet voor.
Van een geslaagde gender-mainstreaming is hier naar ons oordeel dan ook geen sprake.
Wij onderschrijven overigens het succes van het interdepartementale project huiselijk geweld. Dit project was echter een succes omdat er specifieke aandacht aan het thema werd besteed. Nu het aankomt op de uitvoering en met name de financiering van de verschillende maatregelen door de reguliere afdelingen en directies neemt het succes zienderogen af.
Naar onze mening is het van het grootste belang dat er centraal een visie wordt ontwikkeld op het toekomstige overheidsbeleid op het thema geweld tegen vrouwen, en dat de maatregelen die op de verschillende departementen worden ontwikkeld op elkaar worden afgestemd, en worden geanalyseerd en getoetst.
Gender-mainstreaming gaat niet vanzelf; DCE zal zijn coördinerende rol hierin moeten blijven vervullen, ook op het thema geweld tegen vrouwen.

Financiering en concrete maatregelen
Zoals hierboven reeds is aangegeven is nog steeds geen geld vrijgemaakt voor de uitvoering van de maatregelen zoals genoemd in de kabinetsnota Privé Geweld, Publiek Zaak. Van links tot rechts wordt die nota onderschreven. Het is nu tijd om de mooie woorden waar te maken, en ervoor te zorgen dat de plannen ook uitgevoerd kunnen worden.
Ook ten aanzien van de bestrijding van andere vormen van geweld tegen vrouwen is meer duidelijkheid gewenst omtrent de concrete plannen voor de komende jaren, en het budget dat daarvoor beschikbaar is.

Ik verzoek u bovengenoemde punten in het Algemeen Overleg aan de orde te stellen.

Margreet de Boer
directeur Clara Wichmann Instituut

c.c. de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (de heer Phoa)