Instantie
Rechtbank Zwolle
Samenvatting
B. heeft het jongste kind van partijen met messteken gedood en beide andere
kinderen levensgevaarlijk verwond. A. vordert schadevergoeding zowel voor de
twee kinderen, als voor haarzelf. In de huidige stand van het Nederlandse
recht komt affectieschade niet voor vergoeding in aanmerking. In casu is de
schade die eiseres heeft geleden aan te merken als shockschade, die wel voor
vergoeding in aanmerking komt. Onder geconfronteerd worden met een
onrechtmatige daad dient ook te worden verstaan de confrontatie met het
bericht van die daad, alsmede de gevolgen en de nasleep ervan.
Volledige tekst
PROCESGANG
De zaak is bij op 16 februari 2000 uitgebrachte dagvaarding aanhangig
gemaakt. Partijen zijn verschenen, waarna de volgende processtukken zijn
gewisseld:
– een conclusie van eis van de zijde van eiseres;
– een conclusie van antwoord van de zijde van gedaagde;
– een conclusie van repliek van de zijde van eiseres;
– een conclusie van dupliek van de zijde van gedaagde;
– een akte uitlating producties aan de zijde van eiseres.
CONCLUSIES VAN PARTIJEN
De vordering van eiseres strekt ertoe bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad
a) gedaagde te veroordelen tot betaling aan eiseres van een bedrag van ƒ
100.000 wegens immateriële schade;
b) gedaagde te veroordelen tot betaling aan eiseres van ƒ 15.546,78 wegens
materiële schade als bedoeld in artikel 6:108 lid 2 BW, verminderd met reeds
betaalde voorschotten;
c) gedaagde te veroordelen tot betaling aan A. van een bedrag van ƒ 200.000
wegens immateriële schade, verminderd met reeds betaalde voorschotten;
d) gedaagde te veroordelen tot betaling aan A. van een bedrag van ƒ 200.000
wegens geleden immateriële schade, verminderd met reeds betaalde
voorschotten;
e) gedaagde te veroordelen tot betaling aan eiseres van de door haar geleden
materiële schade als gevolg van de door gedaagde jegens eiseres gepleegde
onrechtmatige daad bestaande uit inkomstenderving, reiskosten voor
psychotherapie en artsenbezoek, alsmede voor advocaatbezoek en het bijwonen
van de strafzittingen tegen gedaagde, nader op te maken bij staat;
f) gedaagde te veroordelen tot vergoeding aan eiseres van de verplaatste
materiële schade, nader op te maken bij staat, bestaande uit kosten voor
bijscholing van de kinderen; de reiskosten van en naar ziekenhuizen in
verband met bezoek aan (…) en (…); reiskosten in verband met
psychotherapie en poliklinische behandeling van (…) van de lichamelijke
klachten ten gevolge van de gebeurtenissen op 16 mei 1996;
g) met veroordeling van gedaagde tot betaling van de wettelijke rente over de
in a) tot en met f) genoemde posten met ingang van 16 mei 1996 dan wel een
zodanig tijdstip als de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren; h)
gedaagde te veroordelen in de kosten van het geding.
Daartegen is door gedaagde verweer gevoerd met conclusie
I eiseres niet te ontvangen in haar vordering tot veroordeling van gedaagde
tot betaling van een bedrag van ƒ 100.000 wegens immateriële schade, althans
deze vordering af te wijzen;
II eiseres in haar vordering tot veroordeling van gedaagde tot betaling van
de materiële schade van ƒ 15.546,78 niet te ontvangen, althans deze vordering
af te wijzen;
III eiser R in zijn vordering tot veroordeling van gedaagde tot betaling van
een bedrag van ƒ 200.000 wegens immateriële schade niet te ontvangen, althans
deze vordering af te wijzen; IV eiseres R in haar vordering tot veroordeling
van gedaagde tot betaling van een bedrag van ƒ 200.000 wegens immateriële
schade niet te ontvangen, althans deze vordering af te wijzen;
V eiseres niet te ontvangen in haar vordering tot veroordeling van gedaagde
van de door haar geleden materiële schade, bestaande uit inkomstenderving,
reiskosten voor psychotherapie en artsenbezoek, alsmede voor advocaatbezoek
en het bijwonen van de strafzittingen tegen gedaagde, althans deze af te
wijzen;
VI eiseres niet te ontvangen in haar vordering tot veroordeling van gedaagde
tot betaling van de verplaatste materiële schade, bestaande uit kosten voor
bijscholing van de kinderen, de reiskosten van en naar de ziekenhuizen in
verband met bezoek aan de kinderen en reiskosten in verband met
psychotherapie en poliklinische behandeling van de kinderen van de
lichamelijke klachten ten gevolge van de gebeurtenissen op 16 mei 1996,
althans deze vordering af te wijzen;
VII eiseres niet te ontvangen in haar vordering genoemd onder punt g en h van
de inleidende dagvaarding, althans deze vordering af te wijzen.
MOTIVERING
1. Vaststaande feiten
1.1 Eiseres en gedaagde zijn gehuwd geweest, uit welk huwelijk de
minderjarigen R en R zijn geboren, respectievelijk op 7 januari 1986 en 18
december 1987. De echtscheidingsbeschikking is op 2 april 1997 ingeschreven
in de registers van de Burgerlijke Stand.
1.2. Op 16 mei 1996 is het jongste kind van partijen, A toen zeven jaar oud,
met messteken door zijn vader aangebracht, om het leven gekomen en zijn de
beide andere kinderen door gedaagde met messteken levensgevaarlijk verwond.
1.3. Voordat gedaagde tot zijn daden kwam, heeft hij afscheidsbrieven
geschreven, waarbij hij heeft aangegeven dat hij van plan was zowel zijn
kinderen als zichzelf te doden, omdat eiseres hem had verlaten. In die
brieven schreef gedaagde ook dat hij na lang nadenken besloten had de
kinderen niet bij eiseres ‘achter te laten’.
1.4. Bij vonnis van de rechtbank te Amsterdam van 21 oktober 1998 is gedaagde
wegens moord op A en poging tot moord op R en R tot 8 jaar gevangenisstraf
met TBS veroordeeld.
Dit vonnis is bekrachtigd bij arrest van 18 juni 1999 door het Gerechtshof te
Amsterdam. Het door gedaagde ingestelde cassatieberoep is verworpen, zodat de
beslissingen genomen in de strafzaak onherroepelijk zijn geworden, hetgeen
onder meer inhoudt dat gedaagde de toegewezen schadevergoedingen dient te
betalen waaronder voor beide kinderen een vergoeding van immateriële schade
van ieder ƒ 10.000.
1.5. In de strafprocedures heeft eiseres zich als benadeelde partij gesteld,
waarbij zij (deels bij wijze van voorschot) voor zichzelf heeft gevorderd ƒ
48.831,78, en als wettelijk vertegenwoordigster van R en R. respectievelijk ƒ
10.952,50 en ƒ 10.552,50. Van deze vorderingen is toegewezen respectievelijk
een bedrag van ƒ 6.151,78, ƒ 10.302,50 en ƒ 10.302,50, voor het overige deel
zijn de vorderingen van eiseres niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze niet
van zodanige eenvoudige aard waren dat deze niet zich leenden voor
behandeling in de strafzaak.
2. Standpunt van eisers
2.1. Door het jongste kind te doden en de twee anderen met messteken te
verwonden heeft gedaagde onrechtmatig gehandeld jegens eiseres, R en R. Niet
gesteld kan worden dat gedaagde die daad niet bewust heeft gedaan. Immers uit
de door hem geschreven afscheidsbrieven blijkt dat hij van plan was zowel
zijn kinderen als zichzelf te doden, omdat eiseres hem had verlaten. In die
brieven schreef gedaagde ook dat hij na lang nadenken besloten had de
kinderen niet bij eiseres ‘achter te laten’. Gedaagde heeft de kinderen
kennelijk uit wraak tegen eiseres om het leven willen brengen.
2.2. Ten gevolge van boven omschreven jegens eiseres door gedaagde gepleegde
onrechtmatige daad, vordert zij onder meer vergoeding van immateriële schade.
Zij heeft met name last van angstgevoelens, concentratieproblemen,
geheugenstoornissen en depressiviteit. Te verwachten is dat zij lange tijd
psychotherapie zal moeten ondergaan, daar er sprake is volgens de psychiater
van ernstige posttraumatische stressstoornis en depressie die rechtstreeks
zijn terug te voeren op de gebeurtenissen waarvoor gedaagde is veroordeeld.
Er is hier sprake van geestelijk letsel, zij is in haar persoon aangetast.
Voorts is de goede naam van eiseres aangetast doordat gedaagde haar indirect
verantwoordelijk maakt voor hetgeen er is gebeurd, nu hij stelt dat zij
voodoo op hem zou hebben gezet. Voodoo wordt in de Hindoestaanse gemeenschap
niet geaccepteerd, zodat de goede naam van eiseres door de beschuldigingen is
aangetast.
2.3. Aan materiële schade vordert eiseres voor zichzelf inkomstenderving,
reiskosten voor psychotherapie, artsen- en advocatenbezoek en het bijwonen
van de strafzittingen tegen gedaagde, nader op te maken bij staat. Voorts
acht eiseres gedaagde aansprakelijk voor verplaatste materiële schade,
bestaande uit kosten voor bijscholing van de kinderen, reiskosten in verband
met psychotherapie en poliklinische behandeling van lichamelijke klachten van
R en R., nader op te maken bij staat.
2.4. Eiseres vordert tevens aan materiële schade de kosten voor Hindoestaanse
rouwrituelen ten bedrage van ƒ 6.000, voor 20 jaar gekochte grafrechten ad ƒ
570, voor dezelfde periode grafonderhoud ad ƒ 2.900 en voor voogdijbenoeming
ad ƒ 180.
2.5. Eiseres vordert als wettelijk vertegenwoordigster van de minderjarige
kinderen vergoeding van immateriële schade voor ieder van de kinderen minus
het reeds in de strafzaak aan ieder toegewezen voorschot van ƒ 10.000.
Met betrekking tot de materiële schade voor de kinderen behoudt zij zich het
recht voor eventueel toekomstige inkomstenderving ten gevolge van voornoemde
onrechtmatige daad van gedaagde op laatstgenoemde te verhalen.
3. Standpunt van gedaagde
3.1. Gedaagde verweert zich primair met de stelling dat de op artikel 6:162
BW gebaseerde vordering afgewezen dient te worden, daar aan één van de
vereisten van voornoemd artikel niet is voldaan. Immers de onrechtmatige daad
kan aan gedaagde niet worden toegerekend, daar schuld ontbreekt, nu gedaagde
door een psychisch defect zich niet bewust was van hetgeen hij deed. Ten
onrechte heeft de rechtbank en het Hof in de strafzaak op basis van het
rapport van de deskundigen van het Pieter Baancentrum geconcludeerd dat
gedaagde verminderd toerekeningsvatbaar was, terwijl de deskundige Prof.
J.T.V.M. de Jong, hoogleraar in de transculturele psychiatrie en bekend met
voodoo, tot de conclusie komt dat er sprake is van ontoerekenbaarheid ten
gevolge van de voodoo en de persoonlijkheidsstructuur van gedaagde.
3.2. Subsidiair is gedaagde van oordeel dat de gevorderde vergoeding van
immateriële schade voor eiseres zelf dient te worden afgewezen. Een zuiver
emotioneel belang, zoals bij eiseres het geval is, is niet voldoende voor
toewijzing van immateriële schade terwijl van shockschade geen sprake is,
daar eiseres niet is geconfronteerd met het ongeluk noch het ongeluk zelf
heeft waargenomen. Voorts is de gevorderde vergoeding van immateriële schade
voor eiseres zelf onvoldoende onderbouwd met rapportages van deskundigen.
3.3. Ten aanzien van de kinderen ontkent gedaagde niet dat zij schade
ondervinden en zullen ondervinden van hetgeen hij hen heef t aangedaan. Het
is de vraag op welke wijze de naar billijkheid vast te stellen immateriële
schade berekend moet worden, eiseres geeft dat niet aan. De hoogte van deze
vordering sluit niet aan bij de in de jurisprudentie toegekende bedragen. In
ieder geval zal er rekening moeten worden gehouden met alle omstandigheden
van het geval, factoren daarbij zijn onder andere aard, duur en intensiteit
van pijn, verdriet en gederfde levensvreugde. Uit de meest recente rapportage
met betrekking tot de psychische klachten van de kinderen blijkt dat hun
geestelijke gesteldheid steeds verbetert.
3.4. Ten aanzien van de gevorderde materiële schade stelt gedaagde zich
primair op het standpunt dat eiseres niet kan worden ontvangen in haar
vorderingen voor zich, daar zij deze vorderingen reeds als benadeelde partij
in de strafzaak heeft ingediend. Subsidiair stelt hij zich op het standpunt
dat eiseres de vordering voor de gekochte grafrechten, de kosten voor het
grafonderhoud en die van de Hindoestaanse rouwrituelen dient te specificeren
aan de hand van nota’s. Ten aanzien van de rouwrituelen dient eiseres
aannemelijk te maken dat die rituelen in haar opdracht zijn uitgevoerd.
Hetzelfde geldt voor de vorderingen gebaseerd op artikel 6:107 BW, deze
kosten worden op voorhand bestreden, althans de hoogte van deze kosten wordt
bestreden. Van inkomstenderving van eiseres is niet gebleken De kosten voor
voogdijwijziging dienen gezamenlijk te worden gedragen en hadden in de
boedelscheidingsprocedure moeten worden gevorderd.
3.5. Indien schadevergoeding wordt toegekend dan dient rekening te worden
gehouden met de draagkracht van gedaagde. Hij heeft tot 1 mei 2000 een
gedeeltelijke WAO-uitkering ontvangen. Teveel ontvangen uitkering dient nog
te worden terugbetaald, waartoe hij niet in staat is. Gedaagde doet een
beroep op matiging van de schade, gezien zijn slechte financiële positie
alsmede omdat hij ten tijde van het plegen van de misdrijven/onrechtmatige
daden verminderd toerekeningsvatbaar werd geacht. Daarbij is te verwachten
dat hij in het kader van boedelscheidingsprocedure wegens overbedeling een
deel van zijn vermogen aan eiseres dient af te staan. Op de percelen grond in
Suriname ligt inmiddels beslag, omdat hij de leningen aangegaan in verband
met de aankoop, niet heeft afbetaald.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Aansprakelijkheid
4.1.1. Het vonnis in de straf zaak tegen gedaagde, waarbij bewezen is dat
gedaagde zijn jongste zoon heeft vermoord en een poging tot moord heeft
begaan ten aanzien van R en R is in kracht van gewijsde gegaan en levert
derhalve in dit geding dwingend bewijs op van die feiten.
4.1.2. Aangenomen kan worden op grond van de conclusies van de rapporten in
de strafzaak dat de daden van gedaagde zijn verricht onder invloed van een –
wellicht tijdelijke – geestelijke tekortkoming, doch dit is op grond van het
bepaalde in artikel 6:165 lid 1 BW geen beletsel de daad aan hem toe te
rekenen. In het midden kan derhalve blijven of die geestelijke tekortkoming
meebrengt dat schuld in de zin van artikel 6:162 BW ontbreekt, omdat er
sprake zou zijn – zoals gedaagde stelt – dat hij ontoerekeningsvatbaar was
ten tijde van het plegen van zijn daden. Weliswaar heeft gedaagde nog gesteld
dat hij zich door zijn psychische toestand niet bewust was van hetgeen hij
deed, maar dit enkele verweer is niet te rijmen met de door gedaagde
overgelegde stukken uit de strafzaak zoals het bewezen verklaarde kalm beraad
en rustig overleg zodat dit verweer als onvoldoende onderbouwd wordt
gepasseerd.
4.1.3. Nu gedaagde slechts heeft gesteld dat hij niet aansprakelijk was voor
de door eiseres, R en R geleden schade ten gevolge van zijn daden, omdat één
van de vereisten – te weten het schuldvereiste – van artikel 6.162 BW
ontbrak, kan thans worden vastgesteld dat op grond van gedaagdes standpunt en
hetgeen hierboven is overwogen ten aanzien van het schuldvereiste gedaagde
aansprakelijk is voor de schade ontstaan ten gevolge van zijn onrechtmatig
handelen jegens eiseres, R en R, respectievelijk de moeder, het broertje en
zusje van het door hem vermoorde kind.
Het primaire verweer van gedaagde zal dan ook worden verworpen.
4.2. Immateriële Schade
4.2.1. De rechtbank leest uit de stellingen van eiseres dat zij meent
aanspraak te kunnen maken op vergoeding van immateriële schade ten gevolge
van de confrontatie met de (gevolgen van de) moord op haar jongste zoon door
diens vader en de poging tot moord op de andere kinderen. Zij heeft zich
onder psychiatrische behandeling moeten stellen vanaf 2 juli 1996 voor het
verwerken van de gebeurtenissen op 16 mei 1996. De stellingen van gedaagde
houden in dat hij van mening is dat het waarnemen of een confrontatie met een
ernstig ongeval shockschade teweeg kan brengen, voor welke schade de
veroorzaken van dat ongeval aansprakelijk kan zijn, doch dat er in dit geval
geen sprake is van een waarneming of confrontatie met het ongeval, daar
eiseres niet aanwezig was. Het verdriet vanwege de dood van haar zoon en de
verwondingen van de andere kinderen is aan te merken als affectieschade. De
rechtbank is het in zoverre eens met gedaagde dat in de huidige stand van het
Nederlandse recht affectieschade niet voor vergoeding in aanmerking komt.
Echter de rechtbank is van mening dat de schade die eiseres heeft geleden, is
aan te merken als shockschade, welke schade wel voor vergoeding is aanmerking
komt. Er is wel degelijk sprake van confrontatie met de zeer ernstige
onrechtmatige daden, waarbij komt de omstandigheid dat de dader de vader van
de kinderen is, die zoals uit de door gedaagde geschreven afscheidsbrief
blijkt, eiseres wilde treffen door zijn daden uit wraak jegens haar. Verwezen
wordt naar de parlementaire geschiedenis bij invoering van artikel 6:106 e.v.
BW, alwaar gesproken wordt over shockschade als schade die het gevolg is van
het waarnemen of geconfronteerd worden met een dodelijk (ernstig) ongeval.
Onder geconfronteerd worden met een ongeval – of meer algemeen – de
onrechtmatige daad, dient ook te worden verstaan de confrontatie met het
bericht van die daad, alsmede de gevolgen en de nasleep daarvan. Uit het feit
dat eiseres in februari 2000 nog steeds onder behandeling is van psychiater
dr. D.K. Balraadjsingh
en psycholoog drs. N.A.M. Perquin voor ernstige posttraumatische
stressstoornis en een depressie blijkt dat eiseres door ernstig geestelijk
letsel in haar persoon is aangetast welke schade op grond van artikel 6:106
lid 1, aanhef en onder b Bw voor vergoeding in aanmerking komt. De rechtbank
acht het schrijven van voornoemde behandelaars van 29 februari 2000 en het
feit dat eiseres thans arbeidsongeschikt is geraakt ten gevolge van de
traumatische gebeurtenissen voldoende onderbouwing voor de vaststelling dat
er geestelijk letsel is.
4.2.2. De hoogte van de immateriële schade door eiseres voor zichzelf geleden
stelt de rechtbank naar billijkheid vast op ƒ 50.000.
Hierbij is rekening gehouden met de aard en de ernst van het geestelijk
letsel, met de oorzaak daarvan, zoals hierboven is omschreven, de schuldgraad
alsmede met de financiële positie van gedaagde en de in de jurisprudentie
toegekende bedragen voor vergelijkbare gevallen. Van belang is ook dat
eiseres vier jaar na het gebeurde nog steeds onder psychiatrische behandeling
is en niet is gebleken dat in de nabije toekomst die behandeling kan worden
beëindigd, integendeel eiseres blijkt eind 1999 arbeidsongeschikt te zijn
geworden wegens een depressie. Wat die financiële positie van gedaagde
betreft geldt het volgende.
Gedaagde heeft tot 1 juni 2000 een WAO-uitkering heeft ontvangen, welke
uitkering na afloop van de detentie weer kan worden heropend, indien hij dan
nog arbeidsongeschikt is. En in geval hij weer arbeidsgeschikt is, gaat de
rechtbank ervan uit dat hij gezien zijn werkervaring weer in staat zal zijn
een betaalde baan te vinden. Daarbij komt dat gedaagde zowel in Nederland als
in Suriname bezittingen heeft. Wel heeft gedaagde een schuld in verband met
de aankoop van zijn bezittingen in Suriname.
4.2.3. Gedaagde betwist niet dat R en R immateriële schade hebben geleden,
hij betwist slechts de hoogte van de gevorderde schade. Bij het vaststellen
van deze schade is het volgende van belang. Uit het schrijven van 6 oktober
1998 van Prof.dr. W.B. Gunning, verbonden aan het AMC blijkt dat R sinds 28
mei 1996 onder behandeling is wegens posttraumatische stressreacties, zoals
angstklachten en concentratieproblemen veroorzaakt door de gebeurtenissen van
16 mei 1996. R is aanwezig geweest op de plek waar zijn broertje is vermoord
door zijn vader. Deze confrontatie heeft shockschade veroorzaakt. Daarnaast
is er sprake van letselschade. R is ten gevolge van de hem toegebrachte
steekwonden enige dagen opgenomen geweest op de intensive care, waarna hij
langdurig in het ziekenhuis heeft gelegen in verband met het feit dat zijn
long is geraakt, waardoor hij verschillende longoperaties moest ondergaan en
waardoor ook de functie van de long is verminderd. In hoeverre de beperkte
longfunctie als blijvend letsel is aan te merken, is uit de overgelegde
rapportages niet op te maken. Voorts is er sprake van ontsierende littekens.
De rechtbank stelt naar billijkheid een vergoeding voor R vast op ƒ 80.000.
Dit bedrag minus het reeds in de strafzaak toegekende voorschot van ƒ 10.000,
zal thans worden toegekend.
4.2.4. Ten aanzien van R geldt eveneens dat zij shockschade heeft opgelopen.
Ook zij is vanaf 28 mei 1996 onder psychiatrische behandeling in verband met
het gebeurde op 16 mei 1996, alwaar zij aanwezig was en tevens slachtoffer
van messteken. Zij heeft steekwonden opgelopen in het linker niergebied, de
urineleider, de buik, waarbij het middenrif is geraakt en de maag is
geperforeerd. Tevens is het buikvlies naar buiten gekomen. Zij is van 16 tot
en met 18 mei 1996 opgenomen geweest op de intensive care-afdeling en
vervolgens heeft zij tot 7 juni 1996 in het ziekenhuis gelegen. Er is sprake
van een vernauwde urineleider met een goede passage, zodat er op dat punt
geen blijvend letsel is. Zij is onder behandeling van de plastisch chirurg in
verband met ontsierende littekens. De rechtbank is van oordeel dat ook voor R
de immateriële schade naar billijkheid vastgesteld dient te worden op ƒ
80.000. Ten behoeve van R wordt dit bedrag minus het in de strafzaak
toegekende voorschot van ƒ 10.000 toegewezen.
4.2.5. Hiermede is de immateriële schade voor zowel eiseres als de
minderjarige kinderen R en R definitief vastgesteld
4.3. Materiële schade
4.3.1. Eiseres vordert schade ten bedrage van ƒ 15.546,78, op welk
schadebedrag – naar de rechtbank begrijpt – in mindering komt het reeds in de
strafzaak toegewezen bedrag van
ƒ 6.151,78, nu die strafzaak inmiddels onherroepelijk is geworden, zodat een
bedrag van
ƒ 9.495 resteert. Toegewezen in de strafzaak is een bedrag van ƒ 5.896,78
voor de kosten van een grafsteen en grafonderhoud voor het jaar 1996 alsmede
een bedrag van ƒ 255 voorschot op de kosten van het grafonderhoud in 1997 en
1998. De strafrechter heeft eiseres in haar civiele vordering
niet-ontvankelijk verklaard voorzover de gevorderde schade een bedrag van ƒ
6.151,78 te boven ging wegens het niet op eenvoudige wijze kunnen vaststellen
van die schade.
Op grond van artikel 361 Wetboek van Strafvordering is de resterende
schadevergoedingsvordering van eiseres in te stellen bij de burgerlijke
rechter. De vordering van eiseres op dit punt is dan ook ontvankelijk.
4.3.2.a. De gevorderde kosten voor grafrechten acht gedaagde redelijk, zodat
deze kosten ten bedrage van ƒ 570 zullen worden toegewezen.
4.3.2.b. Ten aanzien van de kosten voor het grafonderhoud stelt gedaagde dat
deze kosten reeds in de strafzaak zijn toegewezen. In de strafzaak zijn
slechts de kosten voor het jaar 1996 toegewezen alsmede een voorschot op de
kosten van toekomstige onderhoudskosten ten bedrage van ƒ 255. Het door
eiseres gevorderde bedrag van ƒ 2.900 ziet op de periode 1997 tot en met
2015. Dit brengt mee dat per jaar gemiddeld een bedrag van ƒ150 wordt
gevorderd.
Een dergelijk jaarbedrag komt de rechtbank redelijk voor, nu voor de jaren
1997,1998 en 1999 de onderhoudskosten gemiddeld bijna ƒ 140 per jaar
bedroegen. Te verwachten is dat die kosten in de toekomst enigszins zullen
stijgen. Het gevorderde bedrag minus het in de strafzaak gewezen voorschot,
derhalve ƒ 2.645 zal worden toegewezen.
4.3.2.c. Niet betwist is dat er rouwrituelen zijn gehouden en evenmin dat
terzake geen rekeningen plegen te worden verstrekt, terwijl uit de door
gedaagde verstrekte gegevens blijkt dat die rouwrituelen binnen zijn familie
vergelijkbare kosten hebben meegebracht, zodat het gestelde bedrag voldoende
aannemelijk is geworden.
4.3.2.d. De kosten voor voogdijbenoeming ten bedrage van ƒ 180 zullen voor de
helft worden toegewezen.
4.3.3. Ten aanzien van de gevorderde schadeposten op te maken bij staat is de
rechtbank van oordeel dat eiseres aannemelijk heeft gemaakt dat de gevorderde
schade is of zal worden geleden.
4.3.4. Tegen de gevorderde rente heeft gedaagde geen, althans onvoldoende
onderbouwd verweer gevoerd, zodat dit deel van de vordering over de
toegekende bedragen zal worden toegewezen met dien verstande dat de
wettelijke rente over de toe te wijzen materiële schade zal ingaan vanaf het
moment dat de schade is geleden.
5. Proceskosten
De rechtbank ziet aanleiding om de proceskosten te compenseren.
BESLISSING
De rechtbank veroordeelt gedaagde om aan eiseres een bedrag van ƒ 199.395
(waarvan als immateriële schade ƒ 50.000 voor eiseres zelf en ten behoeve van
ieder van de kinderen ƒ 70.000) te betalen te vermeerderen met wettelijke
rente vanaf 16 mei 1996 over ƒ 190.000, over ƒ 6.570 vanaf 21 mei 1996, over
ƒ 145 vanaf 31 augustus 1997, over ƒ 130 vanaf 31 augustus 1998, over ƒ 137
vanaf 29 oktober 1999, over ƒ 150 vanaf 29 oktober 2000 en over ƒ 180 vanaf
de dag der dagvaarding, alles tot de dag der voldoening.
Tot zover is dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
De rechtbank verwijst voor de overig gevorderde schadeposten naar de
schadestaatprocedure. De kosten van dit geding worden aldus gecompenseerd dat
elke partij belast blijft met de aan haar zijde gevallen kosten.
Rechters
Mrs. Telenga, Van der Hulst en Smit