Instantie: Rechtbank Amsterdam, 12 december 2000

Instantie

Rechtbank Amsterdam

Samenvatting


Het beginsel dat het in het algemeen in het belang van een kind moet worden
geacht dat zijn of haar afstamming komt vast te staan en er familierechtelijke
banden met de vader ontstaan lijdt uitzondering in het geval partijen de
procedure tot vervangende toestemming van de rechtbank voor erkenning gebruiken
om elkaar onder druk te zetten ten einde zakelijke verschillen in het eigen
voordeel af te wikkelen.

Volledige tekst

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

De rechtbank is uitgegaan van de volgende processtukken en/of proceshandelingen:
– verzoekschrift ingekomen ter griffie op 15 mei 2000;
– beschikking in raadkamer van 30 mei 2000 waarbij mr G.B.J.M. Spoormans,
advocaat te Amsterdam, werd benoemd tot bijzonder curator over T. en Z.
– conclusie van de officier van justitie, ingekomen ter griffie op 17 juli
2000,
– reactie van mr Berendsen op de conclusie van de officier van justitie,
ingekomen ter griffie op 21 september 2000,
– akte van mr. Eusman naar aanleiding van de conclusie van de officier
van justitie, ingekomen ter griffie op 22 september 2000,
– processen-verbaal van de mondelinge behandeling van het verzoek ter zitting
van 20 juni 2000 en 24 oktober 2000, waarvoor partijen, de bijzonder curator,
de ambtenaar van de burgerlijke stand te Amsterdam en de officier van justitie
waren opgeroepen, alsmede de in die processen-verbaal genoemde stukken.
– processen-verbaal van de pro forma behandeling van het verzoek ter zitting
van 18 juli 2000, 15 augustus 2000 en 26 september 2000,
– proces-verbaal van de behandeling van het verzoek met gesloten deuren
op 31 oktober 2000, waarvoor de bijzonder curator en T. waren opgeroepen.

De beschikking is bepaald op heden.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

1.1 Partijen, beiden van Nederlandse nationaliteit, hebben van 1985 tot
1999 een relatie gehad, waaruit op 1986 hun dochter T. hierna ‘T.’ is geboren.
Zij zijn samen gaan wonen nadat op (…) 1997 hun zoon Z. hierna ‘Z. ‘
is geboren. (…) heeft aangifte van beide geboorten gedaan.

1.2 Tussen partijen zijn verschillende procedures aanhangig (geweest) met
betrekking tot een omgangsregeling tussen K. en Z. en met betrekking tot
de financiële afwikkeling van de vennootschap onder firma, die in de periode
van 1 januari 1995 tot 1 oktober 1999 tussen hen heeft bestaan.

2. Het verzoek
2.1 K. legt aan het verzoek ten grondslag dat hij de verwekker van T. en
Z. is. Hij acht het in het belang van de kinderen dat hun afstamming komt
vast te staan.

2.2 Hij stelt dat L. de weigering van de toestemming tot erkenning gebruikt
om hem tot concessies te bewegen in de overige tussen hen bestaande geschillen.

3. Het verweer
3.1 L. voert tegen het verzoek aan dat de verhouding tussen T. en K. slecht
is, zodat het niet in het belang van T. is dat K. haar zou erkennen. Volgens
L. heeft K. geen belangstelling voor T. en wenst hij vooral Z. te erkennen,
nu het hebben van een zoon in de Chinese cultuur, waaruit K. afkomstig
is, van belang is.

3.2 Voorts stelt L. dat K. haar onder druk zet om tot een voor hem gunstige
regeling van de financiële geschillen te komen.

3.3 Een en ander leidt er volgens L. toe dat de gewenste erkenning tweespalt
in haar gezin zal veroorzaken. Zij verzoekt derhalve het verzoek af te
wijzen.

4. Het standpunt van de bijzonder curator, de officier van justitie en
de Ambtenaar van de burgerlijke stand

4.1 De bijzonder curator heeft te kennen gegeven geen bezwaren tegen de
gewenste erkenning te zien, hoewel L. zich daartegen verzet.

4.2 Officier van justitie concludeert dat het verzoek niet kan worden toegewezen,
zolang niet vaststaat dat toewijzing in het belang van de kinderen is en
de ongestoorde verhouding met hun moeder niet zal verstoren.

4.3 De Ambtenaar van de burgerlijke stand heeft te kennen gegeven dat het
belang van de kinderen in deze voorop dient te staan.

5. De beoordeling
5.1 Vooropgesteld wordt dat het in het algemeen in het belang van een kind
moet worden geacht dat zijn of haar afstamming komt vast te staan en er
familierechtelijke banden met de vader ontstaan.

5.2 Dit beginsel lijdt evenwel uitzondering in het geval wanneer, zoals
hier, uit de stukken en uit de mondelinge behandeling van het verzoek de
indruk naar voren komt dat partijen de onderhavige procedure gebruiken
om elkaar onder druk te zetten ten einde zakelijke geschillen in het eigen
voordeel af te wikkelen. Onder deze omstandigheden komt het niet geraden
voor de burgerlijke staat van de kinderen te wijzigen.

5.3 Waar voorts de thans veertienjarige dochter van partijen te kennen
heeft gegeven absoluut niet door K. erkend te willen worden, acht de rechtbank
de erkenning niet in haar belang.

5.4 De rechtbank acht het evenmin in het belang van Z. dat K. alleen hem
zal erkennen, aangezien dan een ongelijkwaardige verhouding tussen T. en
Z. zal ontstaan.

6. Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.

BESLISSING

De rechtbank:

wijst het verzoek af.

Rechters

Mr. Bonga-Sigmond