Instantie: Gerechtshof ‘s-Gravenhage, 17 maart 2000

Instantie

Gerechtshof ‘s-Gravenhage

Samenvatting


In september 1998 heeft de rechtbank, ervan uitgaand dat de man de kosten van
de echtelijke woning en het doorlopend krediet voor zijn rekening zou nemen,
in het kader van voorlopige voorzieningen beslist dat de man niet in staat
was enige kinderalimentatie te betalen. In september 1999 is de echtscheiding
uitgesproken, waarbij de man een verplichting tot betaling van
kinderalimentatie is opgelegd met ingang van het tijdstip waarop het gezag
aanvangt. Bedoeld is kennelijk de datum van inschrijving van de
echtscheidingsbeschikking. De vrouw verzoekt nu de alimentatieverplichting te
doen ingaan in september 1998, zoals in voorlopige voorzieningen was
verzocht. Dit verzoek wordt gehonoreerd. Het hof verwijst naar HR 10
september 1999, NJ 1999, 795: de definitieve kinderalimentatie kan ook worden
opgelegd over de periode waarin voorlopige voorzieningen van kracht zijn.
Omdat hij de kosten van de echtelijke woning en het doorlopend krediet niet
heeft betaald, had de man rekening moeten en kunnen houden met de
mogelijkheid dat hij de gevraagde kinderalimentatie met ingang van september
1998 alsnog zou moeten betalen. Bij het bepalen van de draagkracht van de man
houdt het hof geen rekening met de maandelijkse afbetaling van een schuld,
omdat de noodzaak voor het maken van de schuld niet is aangetoond, en deze
geen voorrang verdient boven de onderhoudsverplichting. De man stelt nog dat
met ingang van mei 2000 zijn inkomen uit arbeid is komen te vervallen. Gelet
op de krapte op de arbeidsmarkt wordt dit evenmin in aanmerking genomen. Bij
het bepalen van de behoefte van het kind worden de kosten voor kinderopvang
meegerekend.

Volledige tekst

Procesverloop

De moeder is op 29 november 1999 in hoger beroep gekomen van de beschikking
van de rechtbank te Dordrecht van 29 september 1999, waarbij onder meer met
ingang van de dag waarop het gezag krachtens die beschikking aanvangt de
kinderalimentatie ten behoeve van het minderjarige kind van partijen:
I., geboren op 13 januari 1997,
is bepaald op ƒ 366 per maand.

De vader heeft op 17 januari 2000 een verweerschrift, tevens incidenteel
verzoekschrift ingediend.

De moeder heeft op 8 februari 2000 een verweerschrift op het incidenteel
verzoek, tevens aanvullend verzoekschrift ingediend.

Op 16 februari 2000 is de zaak mondeling behandeld. De moeder heeft aldaar
haar verzoek nader gespecificeerd, in die zin dat haar verzoek vernietiging
van de bestreden beschikking betreft, voorzover die ziet op de
kinderalimentatie. De vader heeft zijn incidentele verzoekschrift – wegens
het ontbreken van de laatste bladzijde daarvan – nader toegelicht: hij
verzoekt in incidenteel appèl de bestreden beschikking te vernietigen
voorzover die de kinderalimentatie betreft en opnieuw beschikkende deze te
bepalen op nihil of op een bedrag als het hof juist acht.

Nadien is bij het hof namens de vader nog ingekomen een brief gedateerd 16
februari 2000 met productie.

Vaststaande feiten

Het hof vermeldt bedragen in hele guldens.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting maakt het hof op dat de
volgende feiten als niet of onvoldoende weersproken tussen de partijen
vaststaan.

Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank te Dordrecht onder meer
tussen de partijen, met elkaar gehuwd op 13 augustus 1992, de echtscheiding
uitgesproken, die op 16 februari 2000 nog niet was ingeschreven in de
registers van de burgerlijke stand. De vader en de moeder zullen na de
echtscheiding gezamenlijk het gezag blijven uitoefenen over I.. I. verblijft
in ieder geval sedert 1 september 1998 bij de moeder.

Bij beschikking van 30 september 1998 heeft de rechtbank te Dordrecht in het
kader van voorlopige voorzieningen onder meer overwogen dat de vader niet in
staat is enige kinderalimentatie te betalen.

De vader heeft omgang met I. gedurende een dag per week van 10.00 uur tot
19.00 uur, alsmede gedurende de helft van de in Nederland erkende feestdagen.

Ten aanzien van de vader.

De vader is alleenstaand. Hij is in loondienst. Zijn inkomen bedroeg volgens
de jaaropgave in 1999 ƒ 49.907. Hij is verzekerd bij een ziekenfonds.
Hij heeft de volgende maandlasten:
– ƒ 540 kale huur en enige servicekosten,
– ƒ 250 reservering voor herinrichtingskosten,
– ƒ 43 kosten voor de omgangsregeling met I.,
– ƒ 8 premie voor een begrafenisverzekering.

De ontvankelijkheid van het principale hoger beroep

Het hof neemt aan dat de rechtbank, nu de bestreden beschikking ten aanzien
van de kinderalimentatie niet uitvoerbaar bij voorraad is verklaard en het
gezamenlijk gezag van de partijen in stand blijft na de echtscheiding,
bedoeld heeft te bepalen dat de kinderalimentatie wordt opgelegd met ingang
van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de
registers van de burgerlijke stand.

Anders dan de vader stelt verzet geen rechtsregel zich ertegen de definitieve
kinderalimentatie te doen ingaan op de door de moeder verzochte datum. Het
hof verwijst hierbij naar de uitspraak van de Hoge Raad van 10 september
1999, gepubliceerd in NJ 1999/795, waarin onder meer is bepaald dat de
definitieve kinderalimentatie ook kan worden opgelegd over de periode waarin
voorlopige voorzieningen van kracht zijn.

Het verzoek van de vader, de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar
verzoek, voorzover die de gevraagde ingangsdatum betreft, dient derhalve te
worden afgewezen. Tegen de indiening van een aanvulling op het
oorspronkelijke verzoek in hoger beroep door de moeder heeft de vader niet
aangevoerd dat hij in zijn verdediging geschaad is, zodat de vrouw ook in
deze aanvulling ontvankelijk is.

Beoordeling van het principale en het incidentele hoger beroep
1. In geschil is de omvang van de behoefte van I., de ingangsdatum van de
kinderalimentatie, alsmede de draagkracht van de vader.

2. De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen voorzover die
de kinderalimentatie betreft en opnieuw beschikkende te bepalen dat de vader
aan kinderalimentatie dient te betalen een bedrag van ƒ 496 per maand vanaf 1
september 1998, althans vanaf een datum die het hof juist acht, en een bedrag
van ƒ 468 per maand met ingang van 1 september 1999.

3. De vader verzoekt de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger
beroep, althans haar verzoek af te wijzen en in incidenteel appèl de
bestreden beschikking te vernietigen voorzover die de kinderalimentatie
betreft en deze te bepalen op nihil of op een bedrag als het hof juist acht.

De omvang van de behoefte van I.

4. Het hof acht genoegzaam aangetoond dat de behoefte van I. aan een bijdrage
van de vader tenminste zo groot is als de door de moeder gevraagde
kinderalimentatie. Het hof neemt daarbij onder meer in aanmerking de door de
moeder gestelde kosten voor kinderopvang die door de vader niet, althans
onvoldoende zijn bestreden.

De ingangsdatum.

5. De moeder stelt dat de rechtbank de definitieve kinderalimentatie had
moeten opleggen met ingang van de datum zoals dat in voorlopige voorzieningen
is verzocht, namelijk met ingang van 1 september 1998. Onweersproken staat
vast dat zij deze ingangsdatum ook in eerste aanleg ter zitting van 3 juni
1999 alsnog heeft verzocht. Oplegging van kinderalimentatie met ingang van
een latere datum acht de moeder in strijd met de redelijkheid en de
billijkheid.

6. Het hof is van oordeel dat de moeder terecht verzoekt de ingangsdatum te
bepalen op 1 september 1998. De rechtbank zou immers, als zij het verzoek van
de moeder toegewezen had, de kinderalimentatie in voorlopige voorzieningen
hebben bepaald met ingang van die datum, omdat er geen omstandigheden of
feiten zijn gesteld die een andere ingangsdatum rechtvaardigden.

Terecht stelt de moeder dat het achterhouden door de vader van gegevens (dat
hiervan sprake was heeft de vader niet betwist), alsook de vertraagde
afdoening door de rechtbank niet in haar nadeel mag werken. De vader heeft
bovendien niet betwist dat hij de kosten van de echtelijke woning en van het
doorlopend krediet niet betaalde, hoewel de rechtbank in haar beschikking van
30 september 1998 er van uitgegaan was dat hij die kosten wel zou betalen en
onder meer daarom oordeelde dat de vader geen kinderalimentatie kon betalen.
Onder die omstandigheden had de vader rekening moeten en heeft hij ook kunnen
houden met de mogelijkheid dat hij de gevraagde kinderalimentatie van ƒ 366
per maand met ingang van 1 september 1998 alsnog aan de moeder zou moeten
betalen.

7. Het hof bepaalt derhalve de ingangsdatum van de definitieve
kinderalimentatie op 1 september 1998.

8. Nu de moeder niet eerder dan op 8 februari 2000 – in het aanvullende
verzoek in hoger beroep – heeft verzocht de kinderalimentatie te bepalen op
een hoger bedrag dan de eerder door haar in eerste aanleg verzochte ƒ 366 per
maand, zal het hof voor de periode van 1 september 1998 tot de datum van deze
beschikking de kinderalimentatie bepalen op ten hoogste die ƒ 366 per maand,

De draagkracht van de vader

9. Het hof houdt rekening met de vaststaande feiten, voorzover daarvan
hieronder niet is afgeweken.

10. Het hof houdt rekening met kinderaftrek voorzover deze door de vader is
genoten.

11. Het hof houdt naast de op het salaris van de vader ingehouden premie
ziekenfondsverzekering rekening met ƒ 16 per maand voor premie aanvullende
ziektekostenverzekering, omdat de nominale premie reeds in de bijstandsnorm
is begrepen.

12. Met de door de vader gestelde schuld aan KPN Telecom, waarop hij stelt
maandelijks ƒ 50 af te lossen, houdt het hof geen rekening omdat die geen
voorrang verdient boven de onderhoudsverplichting ten opzichte van I. en
bovendien de noodzaak voor het ontstaan van de schuld niet is aangetoond.

13. Met het door de vader gestelde vervallen van zijn inkomen uit arbeid met
ingang van 1 mei 2000 houdt het hof geen rekening. Het hof is van oordeel dat
het voorshands niet aannemelijk is dat de vader na 1 mei 2000 geen inkomsten
meer uit arbeid zal ontvangen, gelet op de krapte op de arbeidsmarkt. Mocht
het feit zich wel voordoen, dan is het tegen die tijd aan de vader om de
rechtbank om wijziging van de hierbij opgelegde kinderalimentatie te
verzoeken.

14. Uit het voorgaande volgt dat de draagkracht van de vader een
kinderalimentatie voor I. toelaat van ƒ 366 per maand over de periode van 1
september 1998 tot aan de datum van deze beschikking, en van ƒ 460 per maand
vanaf de datum van deze beschikking.

15. De hiervoor bepaalde alimentatie is, gelet op de behoefte van I., in
overeenstemming met de wettelijke maatstaven, zodat de bestreden uitspraak
moet worden vernietigd.

Beslissing

Het hof:

vernietigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof
onderworpen en, in zoverre opnieuw beschikkende:

bepaalt de kinderalimentatie ten laste van de vader met ingang van 1
september 1998 op ƒ 366 per maand, en met ingang van heden op ƒ 460 per
maand, wat de na heden te verschijnen termijnen betreft bij vooruitbetaling
te voldoen;

verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.

Rechters

Mrs. Hehemann, van den Wildenberg en Fockema Andreae-Hartsuiker