Instantie: Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch, 2 december 1998

Instantie

Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch

Samenvatting


Het nietig verklaren van een kerkelijk huwelijk kan alleen als kan worden
aangetoond dat een van beide ex-echtelieden om psychische redenen de belofte
voor eeuwige trouw niet kan worden aangerekend.
De kerkelijke rechtbank verklaarde het huwelijk van mevrouw S. in 1992 nietig
op basis van een dubieuze rapportage van psychiater B.. De vrouw werd onder
andere gekwalificeerd als een ‘niet al te intelligente, infantiele,
neurotische vrouw’. De psychiater had mevrouw S. echter nooit gesproken. De
arts baseerde haar oordeel op gegevens die haar door de voorzitter van de
kerkelijke rechtbank waren aangeleverd. Mevrouw S eiste genoegdoening bij de
rechtbank. Maar de President van de rechtbank Roermond hechtte grote waarde
aan handhaving van de scheiding tussen kerk en staat en wijst in zijn vonnis
van 23 oktober 1997 de vorderingen af. Het hof spreekt echter van
onrechtmatig handelen. De voorzitter van de kerkelijke rechtbank achtte
contact tussen de psychiater en S. niet nodig terwijl dat volgens het
kerkelijk wetboek wel is toegestaan. Daarmee heeft de kerkelijke rechtbank
‘het deskundig karakter aan het te verrichten onderzoek reeds bij voorbaat
ontnomen’. Het bisdom Roermond dient aan de vrouw een schadevergoeding van ƒ
2500 te betalen voor het gebruik van het psychiatrisch rapport. De
rectificatie waarom S. had verzocht is niet toegekend omdat niet is gebleken
dat het bisdom heeft beoogd haar te kwetsen.

Volledige tekst

1. De eerste aanleg:

S vorderde na vermeerdering van eis
primair de hoofdelijke veroordeling van gedaagden een publicatie
van een inhoud als in de dagvaarding aangegeven althans van een inhoud als
door de President te bepalen, te doen plaatsen in het Dagblad de Limburger,
Het Limburgs Dagblad en tenminste één landelijk dagblad,
subsidiair een dergelijke tekst te verstrekken aan het Algemeen
Nederlands Persbureau te ‘s-Gravenhage met verzoek tot verspreiding daarvan
aan alle landelijke en regionale dagbladen over te gaan, een en ander op
straffe van een dwangsom,

Meer subsidiair vorderde S. de inhoud van het door de President te
wijzen vonnis althans een extract daarvan te doen publiceren in de dagbladen
hiervoor onder primair genoemd, eveneens op straffe van een dwangsom.

Daarnaast vorderde S. de hoofdelijke veroordeling van gedaagden om
als voorschot op de geleden en nog te lijden schade een bedrag van ƒ 25.000
althans een door de President te bepalen bedrag te betalen aan S.

Voorts vorderde S. alle gedaagden het gebruik van het ten processe
bedoelde en door B. opgemaakte rapport te verbieden op grond van de
onrechtmatige totstandkoming daarvan totdat in de bodemprocedure over de
geldigheid daarvan is beslist.

Tenslotte vorderde S. de hoofdelijke veroordeling van gedaagden in
de proceskosten.

In punt 15 van de dagvaarding is de grondslag voor die vorderingen vermeld,
welk punt luidt als volgt: ‘Aangezien de opdracht tot het uitbrengen van een
psychiatrische rapportage, het uitbrengen van het rapport zelf, het
verstrekken aan derden, het gebruik van dat rapport om een kerkelijk huwelijk
nietig te verklaren, de inhoudelijke kwalificaties in het rapport en het
citeren van die kwalificaties in (officiële) stukken en dit alles zonder
toestemming of medeweten van eiseres zelf, ieder afzonderlijk en in
onderlinge samenhang bezien, als onrechtmatig jegens haar moet worden
aangemerkt.”.

Na verweer van gedaagden heeft de President de vorderingen van S. afgewezen
en haar veroordeeld in de proceskosten.

Een afschrift van dit vonnis is aan dit arrest gehecht

2. Het geding in hoger beroep:

Van dat vonnis in hoger beroep gekomen bij voormeld exploit heeft S. veertien
grieven voorgedragen en, na rectificatie van haar eis in hoger beroep bij
akte, geconcludeerd tot vernietiging van dat vonnis en tot, zakelijk
weergegeven, toewijzing van haar voormelde vorderingen met veroordeling van
geïntimeerden in de proceskosten in beide instanties.

Geïntimeerden sub 1 en 2 enerzijds en geïntimeerde sub 3 anderzijds hebben
bij onderscheiden memories geantwoord en geconcludeerd, zakelijk weergegeven,
tot bekrachtiging van dat vonnis met veroordeling van S. in de kosten van het
geding in hoger beroep.

Nadat aan S. akte was verleend van een op schrift gestelde verklaring,
waarbij bescheiden in het geding werden gebracht, hebben partijen hun zaak
doen bepleiten door hun voornoemde advocaten. S., M. en B. hebben daarbij
persoonlijk nog enige inlichtingen verstrekt.

Tenslotte hebben partijen uitspraak gevraagd en daartoe de stukken aan het
Hof overgelegd.

3. De gronden van het hoger beroep:

De nummering van de grieven in de memorie van grieven behoeft enige
aanpassing, welke hierna zal worden aangegeven.

Grief I richt zich tegen de eerste zin van de rechtsoverweging
6.4.3. van het beroepen vonnis, waarin wordt vermeld, dat de gewezen
echtgenoot van S. aan zijn verzoek tot ongeldigverklaring van der partijen
kerkelijk huwelijk ten grondslag heeft gelegd, dat S. wegens redenen van
psychische aard de wezenlijke verplichtingen van het huwelijk niet op zich
kon nemen.

Grief II richt zich tegen rechtsoverweging 6.1. van dat vonnis en
houdt, zakelijk weergegeven in, dat S. aan haar vordering niet alleen ten
grondslag heeft gelegd de aantasting van haar eer en goede naam – zoals de
President in het bijzonder tot uitgangspunt heeft genomen – doch ook de
schending van haar privacy en de schending van de geheimhoudingsplicht.

Grief III richt zich tegen rechtsoverweging 6.3.1. van dat vonnis,
waarin de President stelt, dat gesteld noch gebleken is, dat M. persoonlijk
onrechtmatig jegens S. heeft gehandeld.

In dat verband verwijt S. M. bovendien, dat deze uit hoofde van zijn
geestelijk ambt een geheimhoudingsplicht heeft, welke hij in dit geval ook
heeft geschonden.

Grief IV richt zich tegen rechtsoverweging 6.3.2. van het vonnis,
waarin de President oordeelt, dat niet is gesteld of gebleken, dat het Bisdom
persoonlijk onrechtmatig heeft gehandeld en evenmin is gesteld, dat het
Bisdom aansprakelijk is voor haar orgaan, de kerkelijke rechtbank.

S. acht bovendien de met de grieven III en IV aangevallen overwegingen van de
President innerlijk tegenstrijdig.

Grief V richt zich tegen het oordeel van de President in
rechtsoverweging 6.4.1. van zijn vonnis, waar de President als zijn oordeel
te kennen geeft, dat het aan de kerkelijke rechtbank vrijstond een deskundige
toegang te geven tot de gegevens van S. ten behoeve van de eigen menings- of
besluitvorming, waarbij tot uitgangspunt moet worden genomen, dat die
persoonsgegevens door de deskundige vertrouwelijk moeten worden behandeld en
het aldus verkregen rapport niet in de openbaarheid wordt gebracht.

Grief VI richt zich tegen het oordeel van de President in de
tweede zin van rechtsoverweging 6.4.3. van zijn vonnis, waar de President
oordeelt, dat de kerkelijke rechtbank ingevolge Canonici 1680 van de Codex
Juris Canonici verplicht is een deskundige te raadplegen in een geval als het
onderhavige alsmede, dat S. hiervan op de hoogte was of redelijkerwijze had
kunnen zijn. S. ontkent die verplichting en ontkent harerzijds enige
wetenschap daaromtrent.

Grief VII richt zich tegen rechtsoverweging 6.4.2. van het vonnis,
waarin de President overweegt, dat S. wist of redelijkerwijze kon weten, dat
de kerkelijke rechter alleen op grond van hetgeen was opgenomen in de
afgelegde verklaringen tot haar beslissing zou komen.

Ook hier betwist S. die gestelde of veronderstelde wetenschap aan haar zijde
en besluit met de stelling, dat zij nimmer afstand heeft gedaan van het recht
op bescherming van haar privacy.

Grief VIII richt zich tegen de laatste zin van rechtsoverweging
6.4.4. van het beroepen vonnis, waarin de President overweegt, dat gesteld
noch gebleken is, dat S. op enig moment tijdens de kerkelijke procedure heeft
geprotesteerd tegen het feit, dat de afgelegde getuigeverklaringen binnen de
grenzen van die procedure zouden worden overgelegd aan een deskundige.

Niet alleen heeft S. ontkend enige wetenschap te hebben omtrent die
procedureregels, doch ook heeft zij gesteld, dat zij wel degelijk heeft
geprotesteerd tegen de ongeldigverklaring van haar huwelijk op basis van de
stelling, dat zij onbekwaam werd geacht op het moment van het aangaan van het
huwelijk de wezenlijke verplichtingen daarvan te kunnen overzien.

Grief IX richt zich tegen rechtsoverweging 6.5.2. tweede, derde en
vierde zin.

In de toelichting op deze grief beklaagt S. zich erover, dat de President het
op losse flodders gebaseerde oordeel van B. als deskundig aanmerkt en dat de
President er voorts aan voorbijgaat dat hoe dan ook de privacy van S. is
geschonden doordat gehandeld is in strijd met de geheimhoudingsplicht door
het ter kennis brengen van zeer persoonlijke gegevens.

Grief X (= grief XI in de memorie van grieven) richt zich tegen
rechtsoverweging 6.5.3., waarin de President overweegt, dat B. het rapport
heeft opgemaakt zonder financieel voordeel.

In de toelichting op die grief stelt S., dat de President eraan voorbijgegaan
is, dat aan B. minst genomen een vergoeding is toegezegd.

Grief XI (= grief XII in de memorie van grieven) richt zich tegen
de rechtsoverwegingen 6.5.4. en 6.5.5. van het vonnis, waarin de President te
kennen heeft gegeven, dat niet valt in te zien, dat de uitlatingen in het
rapport van B. onrechtmatig zijn en dat het oordeel van het Medisch
Tuchtcollege, dat B. door het opstellen van het rapport wezenlijk is
afgeweken van de professionele standaard, niet ipso facto impliceert, dat B.
ook onrechtmatig tegenover S. heeft gehandeld.

Op de navolgende gronden is S. van oordeel, dat B. wel degelijk onrechtmatig
heeft gehandeld:
– B. heeft de opdracht tot het maken van het rapport aanvaard zonder
medeweten van S.;
– B. heeft S. gezien noch gehoord;
– B. heeft haar bevindingen aan het Bisdom bekend gemaakt zonder toestemming
van S.;
– B. heeft de eer en goede naam van S. geschonden door te concluderen tot
vermeende psychische stoornissen in een pseudo-rapport, dat B. vervolgens aan
het Bisdom heeft afgegeven voor doeleinden, die haar bekend waren evenals de
mogelijk vergaande consequenties;
– ook door de bewoordingen, waarin het rapport is vervat, wordt S. in haar
eer en goede naam aangetast.

Grief XII (= grief XIV in de memorie van grieven) richt zich tegen
het oordeel van de President in de rechtsoverwegingen 6.6.1. en 6.6.2. van
diens vonnis, inhoudende, dat er voldoende waarborgen in de kerkelijke
procedure zijn om te voorkomen, dat de uitlatingen in het rapport in de
openbaarheid zouden komen.

S. heeft toegelicht, zakelijk weergegeven, dat naar haar oordeel, bedoeld
rapport reeds aan de openbaarheid is prijsgegeven, toen het rapport het
kantoor van B. heeft verlaten.

Grief XIII (= grief XV in de memorie van grieven) richt zich tegen
rechtsoverweging 6.6.4. van het beroepen vonnis, waarin de President te
kennen geeft, dat S. zelf met inschakeling van een PR-bureau de zaak in de
openbaarheid heeft gebracht, nadat zij had vernomen, dat haar ex-echtgenoot
in zijn naaste omgeving vertelde, dat ‘de kerk’ S. voor gek had verklaard.

Tevens bestrijdt S. het oordeel van de President dat geïntimeerden daarvoor
niet aansprakelijk zijn.

S. heeft aangevoerd, dat de openbaarmaking via het PR-bureau plaats vond in
een veel later stadium toen het kwaad van die eerdere openbaarmaking was
geschied.

Het is, aldus S., juist het onrechtmatig handelen van geïntimeerden en de
weigerachtigheid van het Bisdom om zelf opening van zaken te geven, dat ertoe
heeft geleid, dat S. de publiciteit heeft gezocht.

Grief XIV (= grief XVI in de memorie van grieven) richt zich tegen
rechtsoverweging 6.7. van het vonnis, waarin de President overweegt dat geen
der geïntimeerden het rapport heeft gebruikt om het kerkelijk huwelijk
ongeldig te verklaren.

S. is van oordeel, dat een en ander niet terzake doet, omdat het enkele
gebruik van een psychiatrisch rapport, dat zonder toestemming van de
betrokkene is opgemaakt en in de wetenschap, dat het rapport is opgesteld in
strijd met de in het verkeer beramende zorgvuldigheid, onrechtmatig is.

4. De beoordeling;

4.1. Als niet althans onvoldoende gemotiveerd betwist kan in dit Kort Geding
van het navolgende worden uitgegaan:

a. V en S. waren destijds zowel naar Nederlands burgerlijk recht als naar het
recht van de rooms katholieke kerk gehuwd;

b. nadat hun burgerlijk huwelijk door echtscheiding was ontbonden, wenste V.
ook de beëindiging van hun huwelijk naar kerkelijk recht vastgesteld te zien;

c. naar dat recht is een huwelijk echter onontbindbaar; wel kent dit recht de
mogelijkheid van ongeldigverklaring van de huwelijksovereenkomst; een en
ander was ook aan S. bekend, zoals haar raadsman in eerste aanleg bij
pleidooi heeft aangevoerd;

d. S. heeft er in toegestemd, dat V. een verzoek tot ongeldigverklaring als
hiervoor bedoeld zou indienen bij de kerkelijke rechtbank van het Bisdom
Roermond;

e. dit verzoek is door V ingediend bij verzoekschrift d.d. 5 oktober 1989 bij
het Officialaat van dat bisdom;

f. M was toen officiaal van dat bisdom en in die hoedanigheid voorzitter van
de kerkelijke rechtbank, een zelfstandig onderdeel van dat bisdom doch zonder
rechtspersoonlijkheid;

g. een dergelijke procedure tot ongeldigverklaring is niet een geding tussen
de echtelieden; tegenover de verzoekende partij tot ongeldigverklaring van
het kerkelijk huwelijk staat de door de kerk benoemde defensor vinculi, de
verdediger van de huwelijksband;

h. naar dat kerkelijk recht bepaalt de kerkelijke rechter zelf wat het
geschilpunt in een procedure tot ongeldigverklaring van het huwelijk is;

i. deze grond luidde in het onderhavige geval: ‘Staat het vast, dat het
huwelijk ongeldig is op grond van een ernstig gebrek aan oordeelsvermogen met
betrekking tot de wederzijds over te dragen en te aanvaarden rechten en
plichten van het huwelijk, aan de kant van de vrouw; of, indien dit niet
bewezen wordt geacht, op grond van het onvermogen, eveneens aan de kant van
de vrouw, om wegens redenen van psychische aard de wezenlijke verplichtingen
van het huwelijk op zich te nemen; in de zin van canon 1095, 2e, subs. 3e van
het Wetboek van Canoniek Recht? ‘;

j. daartoe zijn in de kerkelijke procedure diverse getuigen, waaronder V. en
S., onder ede gehoord, wier getuigenverklaringen op schrift zijn gesteld;

k. Canon 1680 van het wetboek van canoniek recht bepaalt, dat ‘in zaken
betreffende impotentie of gebrek in de consensus wegens een geestesziekte de
rechter van de hulp van een of meerdere deskundigen gebruik dient te maken,
tenzij deze ‘(Hof. i.e. hulp)’ uit de omstandigheden duidelijk van geen nut
lijkt’;

l. op grond van deze bepaling heeft M, als voorzitter van de kerkelijke
rechtbank, de psychiater B. ingeschakeld en haar verzocht uitsluitend op
basis van de afgelegde getuigenverklaringen de psychische gesteldheid van S.
te beoordelen;

m. een onderzoek van S. zelf werd door M. niet nodig geoordeeld, ofschoon
genoemde codex een dergelijk onderzoek niet uitsluit, zoals M. bij
gelegenheid van het pleidooi in hoger beroep desgevraagd heeft verklaard;

n. S. is dan ook niet voor een dergelijk onderzoek uitgenodigd en is ook in
dat stadium niet op de hoogte gesteld van bedoeld onderzoek;

o. B. heeft vervolgens rapport uitgebracht aan de kerkelijke rechtbank, welk
rapport door de advocaat van S. in dit Kort geding is ingebracht;

p. na onder meer te hebben opgemerkt ‘wij hebben hier zeer waarschijnlijk te
maken met een niet al te intelligente infantiel neurotische vrouw (…)
Gezien de geringe diepgang, de oppervlakkige levensinstelling en de beperkte
gewetensvorming’, komt B. op basis van de uitgebrachte getuigenverklaringen
tot de conclusie, dat S. ‘met haar infantiele structuur, haar gebrek aan
inzicht en overzicht, het inderdaad’ bij de dag leven’ niet in staat was, dus
het onvermogen bezat om de wezenlijke verplichtingen van het huwelijk op zich
te nemen’;

q. S. evenals V. hebben kennis kunnen nemen van de afgelegde
getuigenverklaringen, waarbij zij een geheimhoudingsverklaring hebben moeten
tekenen;

r. De kerkelijke rechtbank van het bisdom heeft onder voorzitterschap van M,
het verzoek van V. afgewezen;

s. V is van deze uitspraak in beroep gegaan bij de kerkelijke rechtbank te
Utrecht, die zijn verzoek wel toewijsbaar heeft geoordeeld;

t. op grond van het kerkelijk recht dient in geval van tegengestelde
uitspraken als in het onderhavige geval een derde college een beslissende
uitspraak te doen;
dat was in dit geval de kerkelijke rechtbank te Münster;
waarschijnlijk is de klinisch psycholoog dr. B.G.T.J. ter Heine in deze
laatste procedure gevraagd zijn oordeel te geven omtrent het hem voorgelegde
dossier;

u. S. heeft tegen B. een klacht ingediend bij het College voor Medisch
Tuchtrecht te Eindhoven, dat onder meer heeft geoordeeld, dat B ernstig
tekort is geschoten door zonder toestemming of medeweten van S. en zonder
haar ooit gezien of gesproken te hebben over haar persoon en persoonlijk
leven aan een derde een rapport uit te brengen en dat zij daardoor wezenlijk
afweek van de professionele standaard; volgens het college heeft zij het
vertrouwen in de stand der geneeskundigen in ernstige mate ondermijnd;

v. in hoger beroep heeft dit Hof niet alleen de ongefundeerdheid van het
medisch rapport van B. aan de kaak gesteld doch B. er een ernstig verwijt van
gemaakt, dat zij zonder medeweten van S. en zonder haar toestemming rapport
heeft uitgebracht aan de kerkelijke rechtbank, waardoor B. inbreuk heeft
gemaakt op de geestelijke en psychische constitutie van S, welk gedrag het
Hof wederrechtelijk heeft geoordeeld;
vervolgens heeft het Hof aan B. een aanmerkelijk zwaardere maatregel opgelegd
dan het College voor Medisch Tuchtrecht had opgelegd.

4.2. Grief I slaagt op zich, zoals blijkt uit het hiervoor onder 4.1. onder h
gestelde, doch leidt niet tot vernietiging van het beroepen vonnis, omdat het
hier niet een overweging betreft, welke de uitspraak draagt.

4.3. Grief III faalt, nu uit niets blijkt, dat M. in deze in een andere
hoedanigheid is opgetreden dan die van voorzitter van de kerkelijke
rechtbank.

4.3.1. Als derhalve onrechtmatig is gehandeld – waarover hieronder nader –
dan is door de kerkelijke rechtbank en dus door het Bisdom onrechtmatig
gehandeld doch niet door M. zelf; gesteld noch gebleken is, dat er in deze
sprake is van opzet of grove schuld aan de zijde van M, op grond waarvan hij
ook zelf uit hoofde van onrechtmatige daad aansprakelijk zou kunnen zijn.

4.3.2. S. heeft nog wel gesteld, dat M. tevens onrechtmatig heeft gehandeld
immers in strijd met zijn eigen verplichting tot geheimhouding als
geestelijke, doch zulks tevergeefs.

4.3.3. S. wist immers dat zij betrokken was in een procedure voor de
kerkelijke rechtbank en dat zij in het kader daarvan ten overstaan van M. een
verklaring onder ede heeft afgelegd, waartoe zij overigens niet verplicht
was; zij wist derhalve of diende redelijkerwijze te weten, dat haar
verklaring in die kerkrechtelijke procedure zou worden gebruikt en derhalve
ook ter kennis kon komen van anderen dan M. zelf.

4.3.4. Mitsdien dient het vonnis, voorzover tussen S. en M. gewezen, te
worden bekrachtigd

4.3.5. S. dient in zoverre als in het ongelijk te stellen partij te worden
veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep aan de zijde van M.
doch waar voor hem dezelfde raadslieden optreden als voor het Bisdom, zullen
de kosten in deze worden bepaald op nihil.

4.4.1. Grief VI faalt op grond van hetgeen hiervoor onder 4.1. onder k is
overwogen; het woord ‘dient’ duidt op een verplichting; een dergelijk
voorschrift ligt ook in de rede als het gaat om de beoordeling van iemands
psychische gesteldheid; dat dit voorschrift S. niet bekend is doet op zich
niet terzake.

4.5.1. Grief VII faalt in zoverre, dat S, zoals hiervoor ook al ten aanzien
van grief III werd overwogen, er bewust van moet zijn geweest, dat haar
getuigeverklaring van betekenis zou worden geoordeeld in deze procedure tot
ongeldig verklaring van het kerkelijk huwelijk en dat deze verklaring ook zou
worden gebezigd in de uitspraak van de kerkelijke rechtbank;
of die verklaring ook mocht worden gebezigd voor het opstellen van het
psychiatrisch rapport komt hierna aan de orde.

4.6.1. Inderdaad is, zoals in grief X wordt gesteld, niet relevant of B. voor
haar werkzaamheden een beloning heeft ontvangen dan wel haar een beloning in
het vooruitzicht zou zijn gesteld.

4.6.2. Waar het ten aanzien van de aansprakelijkheid van het Bisdom en/of B.
niet gaat om een dragende overweging leidt deze grief evenwel niet tot
vernietiging van het beroepen vonnis.

4.7.1. Grief XIII faalt nu hetgeen de President in de aangevallen overweging
heeft overwogen op zich juist is, zodat het Hof evenmin als de President kan
inzien dat het Bisdom en of B. aansprakelijk kan zijn voor de publiciteit,
welke S. door inschakeling van een PR-bureau zelf heeft gezocht; nog
daargelaten of zulks nog slechts de enige mogelijkheid was om genoegdoening
te verkrijgen, het Bisdom en of B. kunnen niet aansprakelijk gehouden worden
voor die verhoogde vorm van publiciteit, voorzover die nadelig voor S. mocht
zijn.

4.8.1. Mitsdien dienen thans de nog niet genoemde grieven aan de orde te
komen alsmede grief VII, voorzover daarbij aan de orde wordt gesteld, dat de
verklaring van S. niet mocht worden gebezigd voor het uitbrengen van een
psychiatrisch rapport.

4.8.2. Die grieven concentreren zich op het aanvragen van bedoeld rapport,
het uitbrengen daarvan en tenslotte het gebruik, dat daarvan is gemaakt; het
Hof zal die grieven en de daarop gegeven toelichting gezamenlijk behandelen.

4.9.1. In de kerkelijke procedure ging het om de vraag of er sprake was van
zodanige gebreken in de psyche van S. – daargelaten of deze op de hoogte was
van de formulering van de geschilpunten door de kerkelijke rechter – dat V.
een gerechtvaardigd beroep op dwaling in de persoon van zijn
huwelijkspartner, S., zou kunnen doen.

4.9.2. Het Hof is het met het Bisdom eens, dat zulks een deskundig onderzoek
rechtvaardigt, zoals trouwens ook het kerkelijk wetboek dwingend
voorschrijft.

4.9.3 Door dat onderzoek, dat het Bisdom de psychiater B. heeft gevraagd te
verrichten, echter te beperken tot de beoordeling door B. van de afgelegde
getuigenverklaringen en daarbij een zelfstandig onderzoek van S. door B. uit
te sluiten, heeft de kerkelijke rechtbank in feite het deskundig karakter aan
het te verrichten onderzoek reeds bij voorbaat ontnomen.

4.9.4. Of een kerkelijke rechtbank zich met het product van een dergelijk
onderzoek tevreden mag stellen, als zij zich deskundig voorgelicht wenst te
zien, staat alleen ter beoordeling van de kerkelijke rechtbank en niet van
het Hof.

4.9.5. Wel is het Hof in het kader van de beoordeling van de door S. gestelde
onrechtmatige daad van oordeel, dat het door B. uitgebrachte rapport als
volstrekt ongefundeerd moet worden aangemerkt, zoals het Hof in de medische
tuchtzaak reeds tot uitdrukking heeft gebracht; de hiervoor geciteerde
bewoordingen en conclusie demonstreren dat ten duidelijkste.

4.9.6. Het Bisdom heeft nog wel aangevoerd, dat het Hof in de medische
tuchtzaak de inhoud van de akten niet kende en derhalve niet tot dat oordeel
zou hebben kunnen komen, doch het Bisdom verliest uit het oog, dat het Hof
slechts een oordeel heeft gegeven over het rapport zoals dat in het geding is
gebracht; dat rapport als zodanig geeft geen inzicht over de basis van de
bevindingen van B. zelf en nog minder van de objectieve gronden, waarop haar
conclusies zijn gegrond.

4.9.7. De bewoordingen en de conclusie van het rapport, als hiervoor
aangehaald, tasten, gezien het ongefundeerde karakter van het rapport, de eer
en goede naam van S. aan, waarvoor B. in eerste instantie, de
verantwoordelijkheid draagt.

4.9.8. Daarnaast zijn de kerkelijke rechtbank en derhalve het bisdom alsmede
B. gezamenlijk verantwoordelijk voor de schending van de privacy van S.,
doordat een onderzoek door de psychiater B. op verzoek van de kerkelijke
rechtbank is gestart naar de psyche van S., zonder dat deze daarvan op de
hoogte is gesteld en zonder dat zij daarbij zelf werd betrokken, waarna de
ongefundeerde bevindingen van B. deel zijn gaan uitmaken van de processtukken
tot ongeldigverklaring van het huwelijk van S. en aldus ook ter kennis zijn
gekomen van onder meer V.; aannemelijk is ook, dat het rapport van B.
betreffende S. tevens deel is gaan uitmaken van de stukken, waarop de
kerkelijke rechtbanken van Utrecht en Münster uiteindelijk tot de bevinding
zijn gekomen, dat er toch grond voor ongeldigverklaring van dat huwelijk
bestond.

4.10.1. Aldus hebben zowel het Bisdom als B., naar het voorlopig oordeel van
het Hof, onrechtmatig tegenover S. gehandeld, waarbij de aantasting van de
eer en goede naam van S. en de schending van haar privacy het gevolg zijn van
de onzuivere wijze, waarop meer bedoeld onderzoek is gestart en voltooid,
waarbij het er naar uitziet, dat de persoonlijkheid van S. slechts is
beschouwd als een voorwerp van onderzoek.

4.10.2. Niet onaannemelijk is, dat S. door het een en ander schade heeft
geleden, zodat die schade zal moeten worden vergoed.

4.11. Dit leidt tot vernietiging van het beroepen vonnis, voor wat betreft
het geding van S. tegen het Bisdom en B.

4.12.1. Zoals reeds in 4.10.1. overwogen, is het geconstateerde onrechtmatig
handelen het gevolg van de onzuivere wijze, waarop mee bedoeld onderzoek is
gestart en voltooid.

4.12.2. Uit niets is gebleken, dat het Bisdom of B. ook maar hebben beoogd S.
op enigerlei wijze te kwetsen; het Bisdom heeft de meest mogelijke
geheimhouding in acht genomen, terwijl niet uitgesloten kan worden geacht,
dat B. beoogd heeft door haar rapport de door V. en S. gewenste
ongeldigverklaring van hun huwelijk te bevorderen.

4.12.3. Een publicatie in enigerlei vorm als door S. gevorderd acht het Hof
dan ook in de omstandigheden van dit Kort Geding geen passende vorm van
schadevergoeding.

4.12.4. Daarentegen acht het Hof wel grond voor het toekennen van een
voorschot op de door S. geleden en wellicht nog te lijden immateriële schade.

4.12.5. Naar voorzichtige inschatting van het Hof heeft die gevorderde schade
een hoog symbolisch gehalte; gelet hierop zal het Hof slechts een bedrag van
ƒ 2.500 als voorschot op bedoelde schade toewijzen.

4.12.6. S. heeft tevens een voorschot gevorderd op geleden materiele schade
(pagina 22 pleitnotities eerste aanleg). De vermelde schadeposten zijn niet
voldoende gespecificeerd en niet met bescheiden onderbouwd. Een voorschot op
de materiele schade is dan ook in het kader van dit Kort geding niet
toewijsbaar.

4.12.7. Voor een verbod om van bedoeld rapport gebruik te maken ziet het Hof
geen grond aanwezig; uit niets blijkt, dat het Bisdom of B. bedoeld rapport,
dat was opgemaakt in een procedure tot ongeldigverklaring van het huwelijk
van S., welke ongeldigverklaring inmiddels is tot stand gekomen, nog zouden
willen gebruiken voor enig doel; S. heeft ook overigens nagelaten het
werkelijke belang van deze vordering te onderbouwen.

4.13. Ofschoon de vordering van S. tegen het Bisdom en B. slechts ten dele
zal worden toegewezen, zal het Hof hen veroordelen in de kosten van het
geding in beide instanties, nu het Hof in zijn voorlopig oordeel de stelling
van S. onderschrijft, dat het Bisdom en B. onrechtmatig hebben gehandeld,
hetgeen de inzet van de procedure is.

4.14. Het Hof gaat er overigens, mede gelet op brief d.d. 1 oktober 1996 van
M aan B (in prima overgelegd door S) vanuit, dat uiteindelijk het voorschot
op de schadevergoeding en de proceskosten door het Bisdom gedragen zullen
worden, nu B. in opdracht van het Bisdom zonder enige vergoeding bedoeld
rapport heeft opgesteld.

5. De beslissing:

Het Hof

bekrachtigt het vonnis, waarvan beroep, voorzover tussen appellante en
geïntimeerde sub 2 gewezen;

veroordeelt appellante in de kosten van geïntimeerde sub 2 in hoger beroep,
tot aan deze uitspraak begroot op nihil;

vernietigt het vonnis, waarvan beroep, voorzover tussen appellante en
geïntimeerden sub 1. en 3. gewezen en opnieuw rechtdoende veroordeelt
geïntimeerden sub 1 en 3 hoofdelijk – aldus dat als de een betaalt de ander
zal zijn bevrijd -, tot betaling aan S. van een bedrag van
ƒ 2.500 (twee duizend vijf honderd gulden) binnen twee weken na berekening
van dit arrest;

veroordeelt geïntimeerden sub 1 en 3 hoofdelijk in de kosten van het geding
aan de zijde van S. in eerste aanleg begroot op ƒ 2057,71 en in hoger beroep
op ƒ 5817,12, op de voet van het bepaalde van art. 57b Rv te voldoen aan de
Griffier van dit Hof;

verklaart dit arrest, voor wat betreft de uitgesproken veroordelingen,
uitvoerbaar bij voorraad; ontzegt het meer of anders gevorderde.

Rechters

Mrs. Bod, Goossens, Kranenburg