Instantie: Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch, 11 november 1998

Instantie

Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch

Samenvatting


Man moet vrouw alimentatie van ƒ 5.000 betalen. Hiervan gaat hij in beroep en
hij wil dat de alimentatie op nihil wordt gesteld. De man wordt veroordeeld
tot het betalen van ƒ 6.000 alimentatie. Belangrijke overweging is dat de man
de winst uit zijn BV over dat jaar niet had mogen toevoegen aan de reserves
uit de BV, gelet op de omvang van die reserves dat jaar, maar ervoor had
moeten kiezen zich die winst volledig te doen uitkeren, gelet op de op hem
rustende dringende wettelijke verplichting te voorzien in de kosten van het
levensonderhoud van de vrouw.

Volledige tekst

1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar voormelde beschikking van de rechtbank, waarvan de
inhoud bij partijen bekend is.

2. Het geding in hoger beroep

2.1 Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie op 11 mei 1998, heeft de man
verzocht voormelde beschikking te vernietigen voorzover hij daarbij is
veroordeeld te behoeve van de kosten van levensonderhoud van de vrouw aan
haar uit te keren een bedrag van ƒ 5.000 per maand, zulks met ingang van de
datum van inschrijving van die beschikking in de registers van de burgerlijke
stand en die onderhoudsbijdrage per die datum vast te stellen op nihil,
althans op een zodanig lager bedrag dan ƒ 5.000 per maand als het hof in
goede justitie zal bepalen, kosten rechtens.

2.2 Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 25 juni 1998, heeft de vrouw
het verzoek van de man bestreden. Daarbij heeft de vrouw tevens incidenteel
appèl ingesteld en daarin verzocht, verkort weergegeven, voormelde
beschikking te vernietigen voor wat betreft de daarbij vastgestelde, door de
man voor haar te betalen alimentatie en deze met ingang van de datum van
inschrijving van de bestreden beschikking in de registers van de burgerlijke
stand vast te stellen op ƒ 10.000 per maand, dan wel op zodanig bedrag en met
ingang van zodanige datum als het hof in goede justitie redelijk en billijk
acht, alles bij vooruitbetaling en uitvoerbaar bij voorraad voorzover de wet
dat toelaat, kosten rechtens.

2.3. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 16 oktober 1998. Bij
die gelegenheid zijn partijen en hun advocaten gehoord.

2.4. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
– de producties, overgelegd bij het beroepschrift en het verweerschrift;
– het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 11
november 1997;
– de brief met bijlagen van de procureur van de vrouw van 18 september 1998;
– de brief met bijlagen van de advocaat van de man van 2 oktober 1998;
– de door de advocaat van de man tijdens de mondelinge behandeling
overgelegde productie en pleitaantekeningen.

3. De gronden van het hoger beroep

De grieven van de man hebben betrekking op de volgende onderwerpen.

1. De behoefte van de vrouw (grief 1)
2. De inkomsten van de man uit PH (grief 2a)
3. De inkomsten van de man uit PHK (grief 2b)
4. Rente van en aflossing op de schulden van de man aan de vennootschappen
(grief 3A)
5. De kosten van levensonderhoud en studie van de meerderjarige zoon R.
(grief 3B)
6. De ziektekosten van de man (grief 3C)
7. De omstandigheid dat de vrouw bij een alimentatie van ƒ 5.000,
respectievelijk ƒ 10.000 per maand in een financieel betere positie komt te
verkeren dan de man (grief 4)

De grief van de vrouw is gericht tegen de hoogte van de door de man voor haar
vastgestelde alimentatie. De vrouw is van mening dat de man in staat is een
alimentatie van ƒ 10.000 per maand te betalen en dat zij daaraan ook behoefte
heeft.

4. De beoordeling

4.1. Partijen zijn op 7 september 1967 met elkaar gehuwd.
Partijen leven sedert 14 oktober 1996 feitelijk gescheiden.
Bij de bestreden beschikking is de echtscheiding tussen partijen
uitgesproken. Die beschikking is ingeschreven in de registers van de
burgerlijke stand op 13 mei 1998.

4.2. In geschil zijn de door de rechtbank op ƒ 5.000 per maand vastgestelde,
door de man aan de vrouw te betalen alimentatie en de door de rechtbank op ƒ
6.000 per maand bepaalde alimentatiebehoefte van de vrouw.

4.3. De rechtbank is uitgegaan van een behoefte van de vrouw aan een door de
man te betalen alimentatie van ongeveer ƒ 6.000 per maand. De man betwist die
behoefte. De man stelt dat de vrouw die behoefte niet heeft aangetoond en
zeker niet de door haar gestelde behoefte aan een alimentatie van ƒ 10.000
per maand.

4.4. De vrouw baseert haar behoefte aan de door haar verzochte alimentatie op
de door partijen tijdens de laatste jaren van hun huwelijk gevoerde staat en
stand. In haar verweerschrift somt de vrouw een aantal uitgaven op die zij
zou willen kunnen verrichten, neerkomend op een behoefte van ƒ 10.250 netto
per maand. Geen van die uitgaven heeft de vrouw met in rechte geloof
verdiende bescheiden onderbouwd.
Naar het oordeel van het hof is een behoefte van de vrouw naar een door de
man te betalen alimentatie, hoger dan ƒ 6.000 (bruto) per maand door haar
niet aannemelijk gemaakt en ook anderszins niet aannemelijk geworden.

4.5. Anderzijds heeft de man niet aannemelijk gemaakt dat de door de
rechtbank vastgestelde behoefte van ƒ 6.000 bruto per maand te hoog is.

Uit de brief van BDO CampsObers registeraccountants van 24 november 1997, in
het geding gebracht bij brief van de advocaat van de man aan de rechtbank van
dezelfde datum, blijkt van een gemiddeld bruto belastbaar gezinsinkomen over
de jaren 1994 t/m 1996 van ƒ 141.512, corresponderend met een netto bedrag
van ƒ 86.552. In 1994 bedroegen de huishoudelijke uitgaven van partijen ƒ
109.074 en in 1995 ƒ 85.929 terwijl de uitgaven over 1996 in deze brief niet
zijn aangegeven.
Daarbij komt nog dat de man voorts privé-uitgaven deed voor een auto en een
boot welke hij boekte in rekening-courant en dat de vrouw een auto tot haar
beschikking had van P.I.
In feite stond partijen derhalve meer ter beschikking dan het in de brief van
de accountant genoemde inkomen.
In dat licht acht het hof een behoefte van de vrouw van ƒ 6.000 per maand
niet bovenmatig.

4.6. De man stelt dat de rechtbank ten onrechte is uitgegaan van een
jaarsalaris van ƒ 105.000.
De rechtbank heeft daarbij mede rekening gehouden met inkomsten uit PHK
welke inkomsten echter zijn vervallen.
Het hof gaat uit van het volgende.
Het salaris van de man bedroeg in 1997 ƒ 84.662,96. De winst van P.H. bedroeg
in dat jaar ƒ 98.873. Gelet op de hoogte van de reserve per eind 1996 van
ongeveer ƒ 3.200.000, heeft de man niet aannemelijk gemaakt dat het
noodzakelijk was die winst evenals de voorgaande jaren aan de reserve toe te
voegen. Gelet op de op hem rustende dringende wettelijke verplichting te
voorzien in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw had de man er naar
het oordeel van het hof voor moeten kiezen zich die winst volledig te doen
uitkeren.
Bovendien houdt het hof rekening met het feit dat P.I. sinds de ontbinding
van de arbeidsovereenkomst met de vrouw aan haar geen salaris meer is
verschuldigd. Nu partijen het erover eens zijn dat tegenover dit salaris van
de vrouw geen werkzaamheden van haar stonden, betekent dit een toename van
het resultaat van deze vennootschap, hetgeen eveneens aan de man ten goede
komt.

4.7. Het hof houdt rekening met de volgende lasten van de man.
De noodzakelijke kosten van levensonderhoud dient de man te bestrijden uit
het ABW-normgedrag voor een zelfstandig wonende alleenstaande, exclusief de
woonkostencomponent en inclusief de maximale toeslag.
De man woont samen met een partner die eigen inkomsten heeft. Die inkomsten
heeft de man verder niet aangeduid. Daarom gaat het hof ervan uit, dat de
partner in eigen levensonderhoud kan voorzien en de helft van de woonlasten
kan dragen, en wordt terzake van woonlasten van de man een bedrag van ƒ 795
per maand in aanmerking genomen.
Verder houdt het hof nog rekening met de door de man in hoger beroep
onbetwist gestelde ziektekosten van ƒ 3.821,28 per jaar.
Met de door de man gestelde kosten van levensonderhoud en studie van de
22-jarige meerderjarige zoon van partijen houdt het hof geen rekening. Niet
gesteld of gebleken is dat die zoon geen renteloze studielening zou kunnen
verkrijgen als hij daarom zou vragen.
Met de rente van en aflossing op de schuld in rekening-courant houdt het hof
geen rekening. Ook in hoger beroep is de noodzaak tot die betalingen
onvoldoende gebleken, terwijl de man te zitting bovendien heeft verklaard dat
hij deze betaling feitelijk niet verricht.

4.8. De conclusie uit het vorenstaande is, dat de man in staat moet worden
geacht een alimentatie voor de vrouw van ƒ 6.000 per maand te betalen. Ter
zitting is nog door de man aangevoerd, dat de vrouw mogelijk aanspraak zou
kunnen maken op enige arbeidsongeschiktheidsuitkering. Niet is gebleken dat
deze inmiddels is toegekend en nu de vrouw heeft toegezegd terzake
onmiddellijk de man te informeren, indien een dergelijke uitkering zal worden
toegekend, laat het hof deze omstandigheid thans buiten beschouwing.
Desgewenst kan de man in de daadwerkelijke toekenning van een dergelijke
uitkering aan de vrouw aanleiding vinden zich met een
alimentatiewijzigingsverzoek tot de rechtbank te wenden.
De grieven van de man behoeven na het vorenstaande geen afzonderlijke
bespreking; het namens hem ingestelde principieel appèl wordt verworpen.
De grief van de vrouw slaagt ten dele. In het namens haar ingestelde
incidenteel appèl wordt de alimentatie vastgesteld op ƒ 6.000 per maand.

4.9. De proceskosten van beide instanties worden gecompenseerd, nu partijen
gewezen echtgenoten zijn.

5. De beslissing

Het hof: In principaal appèl: Verwerpt het beroep.
In incidenteel appèl: Veroordeelt de man – met vernietiging van de
beschikking, waarvan beroep, uitsluitend in zoverre – om met ingang van 13
mei 1998 aan de vrouw tot levensonderhoud uit te keren een bedrag van ƒ 6.000
per maand, voor wat de nog niet verschenen termijnen betreft te voldoen bij
vooruitbetaling.

Verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.

Wijst af het meer of anders verzochte.
In principaal en incidenteel appèl voorts: Compenseert de in beide
instanties gevallen proceskosten tussen partijen aldus, dat ieder van het
eigen kosten draagt.

Rechters

Mrs. Aarts, Huijbers-Koopman en Vlaardingerbroek