Instantie: Commissie gelijke behandeling, 24 december 1997

Instantie

Commissie gelijke behandeling

Samenvatting


Een moslimmeisje draagt vanwege haar godsdienstige overtuiging een hoofddoek.
Op twee scholen, waar het meisje ingeschreven was, mocht zij haar hoofddoek
tijdens de gymlessen niet dragen vanwege de veiligheidsrisico’s. Haar ouders
dienden daarop een klacht in bij de Commissie. Zij stellen dat de scholen
onderscheid hebben gemaakt op grond van godsdienst. De Commissie bepaalt
dat geen sprake is van direct onderscheid op grond van godsdienst. De grond
voor het onderscheid is gelegen in een vanwege veiligheidsredenen gehanteerde
kledingeis. Er is wel sprake van een indirect onderscheid omdat de kledingeis
onevenredig meer personen treft die vanwege hun moslim-geloofsovertuiging
een hoofddoek dragen dan anderen. De Commissie oordeelt echter dat gezien
de veiligheid van het kind in dit geval voor het gemaakte onderscheid een
objectieve rechtvaardigingsgrond aanwezig is. Geen strijd met de wet.

Volledige tekst


4.5. Ten aanzien van de vraag of dit middel geschikt en noodzakelijk is,
overweegt de Commissie als volgt.

Vaststaat dat, hoewel beide wederpartijen eenzelfde beleid voeren ten aanzien
van het dragen van een hoofddoek tijdens de gymlessen en daartoe dezelfde
argumenten aandragen, de feitelijke situaties verschillend zijn. Met name
is daarbij van belang dat bij school 1 het dragen van de traditionele hoofddoek
in geding was, terwijl bij school 2 het betwiste handelen van wederpartij
2 tevens de gymhoofddoek betrof die door verzoekster vanwege de gerezen
problemen speciaal voor de gymlessen was gemaakt.
De Commissie overweegt dat niet in zijn algemeenheid geoordeeld kan worden
over een verbod op het dragen van een hoofddoek tijdens gymlessen of bewegingslessen.
Daartoe zijn de precieze situatie en de concrete omstandigheden van belang.
Het feit dat de wederpartijen de hoofddoek tijdens de bewegingslessen wel
toestaan in de onderbouw maar niet in de midden- en bovenbouw, geeft reeds
aan dat de risico’s van het dragen van een hoofddoek samenhangen met onder
andere de aard van de bewegingssituaties en -oefeningen. Het feit dat de
dochter van verzoekers wel mocht gymmen met het korte, in de nek vastgeknoopte
hoofddoekje en dat ook een mutsje was toegestaan, geeft tevens aan dat
de veiligheidsrisico’s niet gelegen zijn in de hoofdbedekking op zichzelf
maar in de wijze waarop het hoofd wordt bedekt. Ook het door de wederpartijen
gestelde met betrekking tot de didaktische methode -de circuitvorm- noopt
tot een beoordeling van de klacht van verzoekers in de context van de concrete
feiten en omstandigheden. Daarom toetst de Commissie het handelen van beide
wederpartijen afzonderlijk. De Commissie toetst daarbij allereerst het
handelen van wederpartij 2.

4.6. De Commissie stelt vast dat de gymhoofddoek niet -evenmin als de traditionele
hoofddoek- bij de dochter van verzoeker onder de kin is vastgeknoopt zoals
de wederpartijen stellen, maar onder de kin is vastgenaaid. Daarbij zijn
de stofdelen niet op elkaar gestikt, maar zodanig genaaid dat deze elkaar
niet overlappen maar op elkaar aansluiten. De Commissie heeft uit eigen
waarneming ter zitting vastgesteld, dat de gymhoofddoek bij de oefeningen
van de jongste dochter van verzoekers op geen enkele wijze verschoof en
haar zicht in het geheel niet werd belemmerd door het dragen van de hoofddoek.

Tevens moet echter worden geconstateerd dat, toen verzoekster demonstreerde
hoe de doek zou scheuren als deze zou blijven haken, de doek hooguit een
steekje losliet terwijl het hoofd van verzoeksters dochter zijdelings met
een ruk naar haar schouder werd getrokken. Het is mogelijk dat de stof
van de gymhoofddoek gemakkelijk scheurt indien deze van twee kanten uit
elkaar wordt getrokken. Bij het nabootsen van een situatie zoals die zich
tijdens de gymles kan voordoen, namelijk het aan één kant blijven haken,
moet worden geconstateerd dat de doek niet scheurt. Op grond van deze waarneming
acht de Commissie het zeker niet uitgesloten dat, indien de dochter van
verzoekers met haar gymhoofddoek daadwerkelijk zou blijven haken, dit een
veiligheidsrisico voor haarzelf vormt en mogelijk -afhankelijk van de situatie-
ook voor medeleerlingen.
Doordat de gymhoofddoek niet scheurde, heeft de Commissie niet kunnen nagaan
of door en na het scheuren een situatie zou kunnen ontstaan die een veiligheidsrisico
met zich brengt, bijvoorbeeld doordat de hoofddoek door het wegglijden
het zicht zou kunnen belemmeren.
De Commissie voegt hieraan toe dat de didaktische werkwijze van de wederpartijen
het belang van een optimale veiligheid onderstreept. Immers, in lijn met
het door de wederpartijen en in de verklaringen van de door hen aangevoerde
deskundigen gestelde, kan worden gesteld dat door het niet klassikaal lesgeven
maar het hanteren van de ‘circuitvorm’, extra alertheid nodig is op de
veiligheidsrisico’s.
Op grond van het voorgaande acht de Commissie het handelen van wederpartij
2 vanwege het niet scheuren van de gymhoofddoek, mede gelet op de specifieke
leswijze, objectief gerechtvaardigd.

Met betrekking tot het door verzoekers gestelde over het dragen van een
hoofddoek in speeltuinen tijdens schoolreisjes, overweegt de Commissie
als volgt. Hoewel kinderen in de basisschoolleeftijd ook in speeltuinen
kunnen experimenteren met de daar aanwezige toestellen, is de stelling
van de wederpartijen dat het bij gymmen in ieder geval om nieuwe bewegingsvormen
gaat, juist. De Commissie voegt hieraan toe, dat dit verplicht is. Daar
komt bij dat -anders dan in de gymles waar één leerkracht met een gehele
klas in circuitvorm werkt- bij de wederpartijen op schoolreis sprake is
van een volwassene die een klein en te overzien aantal kinderen begeleidt.
Gelet op het voorgaande gaat naar het oordeel van de Commissie de vergelijking
van het bezoek aan speeltuinen tijdens schoolreisjes met de gymlessen niet
geheel op.

Ten aanzien van de verwijzing door verzoekers naar de verklaring van twee
scholen waar het dragen van een hoofddoek tijdens de gymles wel is toegestaan,
overweegt de Commissie als volgt. Zoals hiervoor reeds aangeduid acht de
Commissie het van belang de onderhavige problematiek te beoordelen met
in achtneming van de concrete feiten en omstandigheden.

Om die reden acht de Commissie bedoelde verklaringen onvoldoende om tot
een ander oordeel in deze zaak te komen.

4.7. Ten aanzien van het handelen van wederpartij 1 overweegt de Commissie
als volgt.
Bij school 1 is het dragen van de traditionele hoofddoek tijdens de gymles
geweigerd vanwege de veiligheidsrisico’s. Verzoekster heeft ter zitting
verklaard dat de door haar gemaakte gymhoofddoek bij het gedeelte onder
de kin losser was genaaid dan bij de traditionele hoofddoek, opdat de gymhoofddoek
gemakkelijker zou kunnen scheuren. Nu, zoals hierboven aangegeven, de gymhoofddoek
ook bij een ruk met enige kracht niet scheurde, leidt dit tot de conclusie
dat dit zeker niet zal geschieden bij de traditionele hoofddoek.
De Commissie is derhalve van oordeel dat ook het handelen van wederpartij
1 objectief gerechtvaardigd is.

4.8. Wellicht ten overvloede merkt de Commissie tot slot het volgende op.
Hoewel in deze zaak het handelen van de wederpartijen objectief gerechtvaardigd
is, sluit de Commissie niet uit dat een hoofddoek gemaakt kan worden, die
enerzijds voldoet aan minimalisering van veiligheidsrisico’s tijdens de
gymles en anderzijds niet strijdt met de godsdienstige overtuiging van
verzoekers.

5. HET OORDEEL VAN DE COMMISSIE

De Commissie spreekt als haar oordeel uit dat het Dagelijks Bestuur van
het Stadsdeel Osdorp te Amsterdam alsmede het Dagelijks Bestuur van het
Stadsdeel Zeeburg te Amsterdam jegens de heer (….) en mevrouw (….)
te Amsterdam
– indirect onderscheid op grond van godsdienst hebben gemaakt als bedoeld
in artikel 7, eerste lid, onderdeel b van de Algemene wet gelijke behandeling
– welk onderscheid objectief gerechtvaardigd is
– en derhalve niet in strijd hebben gehandeld met genoemde wet.

Rechters

Mw. mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck (Kamervoorzitter), mw. mr. E.F. Lagerwerf-Vergunst(lid Kamer), dhr. drs. B. van Schijndel (lid Kamer), mw. A.C. van Doornen(secretaris Kamer)