Instantie: Commissie gelijke behandeling, 15 december 1997

Instantie

Commissie gelijke behandeling

Samenvatting


Verzoekster heeft bij een disco een praktijktest uitgevoerd waarbij een
allochtone en een autochtone groep jongeren kort na elkaar hebben getracht
toegang te krijgen tot de discotheek. De leden van de allochtone groep
werd
de toegang geweigerd, omdat zij niet in het bezit waren van een
lidmaatschapskaart. De leden van de autochtone groep werden zonder vertoon
van een lidmaatschapskaart toegelaten.
De Commissie stelt op grond van onweersproken verklaringen vast dat beide
groepen wat betreft leeftijd, uiterlijk en houding vergelijkbaar waren.
Ook
stelt de Commissie vast dat geen van beide groepen in het bezit waren van
een
lidmaatschapskaart, zodat lidmaatschap niet als selectiecriterium is
gehanteerd. Aangezien de door de disco aangevoerde reden geen verklaring
oplevert voor het weigeren van de allochtone groep jongeren, oordeelt de
Commissie dat de wederpartij een verboden onderscheid naar ras heeft gemaakt.

Volledige tekst

1. HET VERZOEK

1.1. Op 11 juni 1996 heeft het Anti Discriminatie Bureau Twente (ADB) te
Enschede (hierna: verzoekster) de Commissie gelijke behandeling verzocht
een
oordeel uit te spreken over de vraag of Disco-empire New York te Hengelo
(hierna: de wederpartij) onderscheid heeft gemaakt op grond van ras als
bedoeld in de Algemene wet gelijke behandeling (AWGB).

1.2. Verzoekster heeft bij de wederpartij een praktijktest uitgevoerd waarbij
een allochtone en een autochtone groep jongeren kort na elkaar hebben
getracht toegang te krijgen tot de dansgelegenheid van de wederpartij.
De
leden van de allochtone groep werd de toegang geweigerd, omdat zij niet
in
het bezit waren van een ledenkaart. Daarentegen werd aan de leden van de
autochtone groep zonder het vertoon van een ledenkaart toegang verschaft.
Verzoekster is van mening dat de wederpartij hiermee in strijd heeft
gehandeld met de AWGB.

2. DE LOOP VAN DE PROCEDURECGB

2.1. De Commissie heeft het verzoek om een oordeel in behandeling genomen
en
partijen hebben hun standpunten schriftelijk toegelicht.

2.2. Vervolgens heeft de Commissie partijen opgeroepen voor een zitting
op 25
maart 1997. De wederpartij heeft aan deze oproep geen gehoor gegeven.

Bij de zitting waren aanwezig:

van de kant van verzoekster
– dhr. mr. A. Olszanowski (coördinator)
– dhr. M. Verheijen (medewerker ADB-Twente)
– mw. mr. L. Behoekoe (deskundige)

van de kant van de Commissie
– mw. mr. L.Y. Gonçalves-Ho Kang You (Kamervoorzitter)
– mw. mr. L. Mulder (lid Kamer)
– dhr. mr. P.R. Rodrigues (lid Kamer)
– mw. mr. D. Jongsma (secretaris Kamer).

2.3. Verzoekster heeft voorafgaande aan de zitting aanvullend bewijs
aangeboden in de vorm van een verslag van een andere praktijktest die is
gehouden op zaterdagavond 26 oktober 1996 en 2 november 1996. Naar aanleiding
van het verzoek heeft de Commissie een tussen-oordeel uitgesproken op 10
juni
1996, waarin de Commssie het aanvullend bewijs heeft toegelaten en de
wederpartij in de gelegenheid gesteld heeft tegenbewijs te leveren. De
wederpartij heeft hierop schriftelijk gereageerd.

2.5. Vervolgens heeft de Commissie partijen opgeroepen voor een zitting
op 2
december 1997. De wederpartij heeft aan deze oproep geen gehoor gegeven.

Bij de zitting waren aanwezig:

van de kant van verzoekster
– dhr. mr. A. Olszanowski (coördinator)

van de kant van de Commissie
– mw. mr. L.Y. Gonçalves-Ho Kang You (Kamervoorzitter)
– mw. mr. L. Mulder (lid Kamer)
– dhr. mr. P.R. Rodrigues (lid Kamer)
– mw. mr. D. Jongsma (secretaris Kamer).

2.6. Het oordeel is vastgesteld door Kamer II van de Commissie. In deze
Kamer hebben zitting de leden als genoemd onder 2.5.

3. DE RESULTATEN VAN HET ONDERZOEK

De feiten

3.1. Verzoekster is een stichting welke zich blijkens haar statuten onder
meer ten doel stelt het bestrijden van discriminerend handelen van
overheidsorganen, instellingen, bedrijven, groepen of personen, alles in
de
ruimste zin des woords, een en ander uitgevoerd volgens een jaarlijks door
het bestuur vast te stellen beleidsplan en daarbij behorend werkplan.

3.2. De wederpartij exploiteert een discotheek. Voor wat betreft de toegang
tot haar etablissement hanteert de wederpartij de regel dat toelating
plaatsvindt op vertoon van een lidmaatschapskaart.
Naar aanleiding van meerdere klachten van allochtone jongeren over de
weigering om hen toe te laten tot verschillende discotheken in Twente,
heeft
verzoekster op zaterdag 25 mei 1996 en zaterdag 1 juni 1996 praktijktesten
uitgevoerd bij een viertal gelegenheden, waaronder die van de wederpartij.
Het doel van deze testen was enerzijds om na te gaan of discotheekbezoekers
ongelijk worden behandeld op grond van hun huidskleur of afkomst en
anderzijds om te bezien of de in mei 1993 door het Bedrijfschap Horeca
ingevoerde anti-discriminatiecode wordt gehandhaafd in deze discotheken.
Omdat verzoekster na 30 september 1996 – de dag waarop het horecaconvenant
werd afgesloten – wederom geconfronteerd werd met meldingen over de weigering
van allochtonen bij de discotheek van de wederpartij, heeft verzoekster
de
praktijktesten op zaterdag 26 oktober 1996 en 2 november 1996 bij de
wederpartij herhaald.

De standpunten van partijen

3.3. Verzoekster stelt het volgende

De uitvoering van de tweede praktijktest van zaterdag 26 oktober 1996 en
2
november 1996 is gebaseerd op de uitgangspunten van de praktijktest zoals
uitgevoerd op zaterdag 25 mei 1996 en zaterdag 1 juni 1996. Deze
uitgangspunten houden in dat alle groepen op grond van uiterlijke kenmerken
“zo op het oog” omschreven konden worden als gemiddelde discotheekbezoekers.
Het profiel van de testpersonen was als volgt:

– de testpersonen hebben op geen enkele wijze een relatie met de organisatie
van verzoekster;
– de testpersonen hebben geen strafrechtelijk verleden;
– de testpersonen onderscheiden zich niet al te veel van de gemiddelde
discotheekbezoekers in de zin van haardracht, kleding, schoeisel en
dergelijke;
– de allochtone testpersonen beheersen de Nederlandse taal zodanig dat
zij
tot discussie met bijvoorbeeld een portier in staat zijn.

Verzoekster heeft voor de praktijktest personen geselecteerd die niet bekend
waren bij de discotheek van de wederpartij. Deze personen waren ouder
dan 21 jaar, zij waren goed gekleed en hadden een normale haardracht. Voor
zover er verschillen tussen beide groepen bestonden, vielen deze in het
nadeel uit van de autochtone controlegroep die wellicht een iets minder
goed
verzorgde indruk maakte dan de controlegroep.

De discotheek van de wederpartij is bezocht door twee groepen, één groep
bestaande uit drie allochtone jongeren en één controlegroep bestaande uit
twee autochtone jongeren. De controlegroep had tot taak om direct
na de weigering van de allochtone jongeren toegang te vragen bij de
discotheek. Beide groepen werden in het oog gehouden en gevolgd door
medewerkers van de organisatie van verzoekster om zicht te houden op de
totale gebeurtenissen.

Bij de praktijktest van zaterdag 26 oktober 1996 en 2 november 1996 is
tevens
gebruik gemaakt van een onafhankelijke getuige, die niet verbonden was
aan de
organisatie van verzoekster. De getuige heeft bij de toegangsdeur van
de discotheek haar waarnemingen gedaan.

3.4. Het verslag van de praktijktest vermeldt dat zaterdag 26 oktober 1996
om
23.00 uur drie allochtone jongeren bij de discotheek van de wederpartij
toegang proberen te krijgen. De twee bezoekers krijgen te horen dat toegang
alleen kan worden verkregen met een ledenkaart. De bezoekers hebben geen
kaart en kunnen maandagochtend terugkomen om een kaart te verkrijgen.
Tijdens de discussie die daarover ontstaat worden ongeveer twintig autochtone
jongeren toegelaten, zonder dat aan hun een ledenkaart wordt gevraagd.
Op dezelfde avond wordt de controlegroep bestaande uit twee autochtone
jongeren – zonder dat hen om een ledenkaart wordt verzocht – om 23.20 uur
toegelaten.

De getuige verklaart dat vier allochtone jongens om 22.50 uur geweigerd
worden omdat zij geen ledenkaart hebben. Nederlandse jongeren wordt niet
om
een kaart verzocht. Om 23.00 uur arriveert de allochtone groep en ook zij
worden geweigerd. De autochtone jongeren kunnen zonder problemen of vragen
naar een ledenkaart naar binnen, hetgeen ook geldt voor de controlegroep.
De
leden van de controlegroep hebben deze discotheek nog nooit bezocht.

3.5. Het verslag van de praktijktest vermeldt dat op zaterdag 2 november
1996 om 23.30 uur dat dezelfde drie allochtone jongeren als van de
test op 26 oktober door de portier van de discotheek om een ledenkaart
wordt
verzocht. Autochtone bezoekers worden toegelaten zonder dat om een ledenkaart
wordt verzocht. De allochtone groep wordt niet gewezen op de mogelijkheid
om
lid te worden. De controlegroep wordt om 23.45 uur zonder navraag naar
een
ledenkaart tot de discotheek toegelaten.

De getuige verklaart dat alleen aan de leden van de allochtone groep –
op een
naar de mening van de getuige klant-onvriendelijke wijze – om een ledenkaart
werd verzocht. Tijdens de daarop ontstane discussie met de groepsleden
krijgt
de autochtone controlegroep toegang zonder dat om een ledenkaart wordt
verzocht.

3.6. Ter zitting verklaart verzoekster dat de reactie van de wederpartij
en
de daarin genoemde gevallen (zie hierna onder 3.7.) betrekking heeft op
andere personen dan diegenen die aan de praktijktest van 26 oktober 1996
en 2
november 1996 hebben deelgenomen.

3.7. De wederpartij stelt het volgende

De wederpartij meent correct te hebben gehandeld. Het pasjessysteem wordt
gehanteerd in verband met de veiligheid. Zij heeft een reactie die zij
indertijd aan verzoekster heeft gezonden aan de Commissie overgelegd. In
deze
reactie wordt ingegaan op een incident op 19 oktober 1996 met betrekking
tot
de toegang van een Molukse bezoeker. Tevens merkt de wederpartij op dat
personen die worden toegelaten blijkbaar over een pasje beschikken.
Daarnaast gaat de wederpartij in op de weigering van drie allochtone jongeren
op zaterdagavond 26 oktober 1996.

Deze jongeren beheersten de Nederlandse taal zo slecht dat er geen
communicatie mogelijk was. De uitleg over het pasjessysteem van de
wederpartij werd door deze jongeren niet begrepen.

4. OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE

4.1. In geding is de vraag of de wederpartij bij de toelating tot haar
discotheek onderscheid heeft gemaakt op grond van ras als bedoeld in artikel
1 in samenhang met artikel 7 AWGB.

4.2. Artikel 1 AWGB bepaalt dat onder onderscheid onder andere wordt verstaan
onderscheid tussen personen op grond van ras.
Het begrip ras in de AWGB dient overeenkomstig het Internationaal Verdrag
inzake de uitbanning van alle vormen van rassen-discriminatie en vaste
jurisprudentie van de Hoge Raad ruim te worden uitgelegd. Ras omvat tevens
huidskleur, afkomst, of nationale of etnische afstamming (Tweede Kamer,
vergaderjaar 1990-1991, nr. 3, pag. 13.).

Artikel 7 lid 1 sub b AWGB verbiedt in samenhang met artikel 1 AWGB onder
meer direct onderscheid tussen personen op grond van ras bij het aanbieden
van goederen en diensten, indien dit geschiedt in de uitoefening van een
beroep of bedrijf. Onder het sluiten van overeenkomsten wordt mede verstaan
het weigeren een overeenkomst aan te gaan (Tweede Kamer, 1991-1992, 22014,
nr. 5, pag. 7-8.).

4.3. Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het verzoek overweegt de
Commissie als volgt.

Uit de feitelijke werkzaamheden van verzoekster blijkt dat zij in
overeenstemming met haar statuten de belangen behartigt van degenen die
AWGB,
de Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen (WGB) en artikel 7:646-648
Burgerlijk Wetboek (BW) beogen te beschermen. Hiermee voldoet verzoekster
aan
de ontvankelijkheidsvereisten zoals gesteld in artikel 12 lid 2 sub e AWGB.
Verzoekster heeft geen namen genoemd van personen ten nadele van wie zou
zijn
gehandeld, zoals bedoeld in artikel 12 lid 3 AWGB. Een onderzoek door de
Commissie naar mogelijke bezwaren van deze personen tegen het onderhavige
verzoek is derhalve achterwege gebleven.

4.4. Ter beantwoording van de in het geding zijnde vraag overweegt de
Commissie het volgende.

Verzoekster heeft verslagen van de praktijktesten als bewijs overgelegd.
Zowel de civiele rechter als de strafrechter hebben de praktijktest als
bewijsmiddel geaccepteerd (Zie onder andere Rb Amsterdam 20 maart 1992,
Rechtspraak Rassendiscriminatie 287 (straf) en Rb Zutphen 26 juni 1980,
Rechtspraak Rassendiscriminatie 16 (civiel).). De Commissie is eveneens
van
oordeel dat door middel van praktijktesten, afhankelijk van de
omstandigheden, het bewijs van ongelijke behandeling kan worden geleverd.

4.5. Uit het verslag van de praktijktest van zaterdag 26 oktober 1996 en
de
daarop ter zitting gegeven toelichting blijkt dat de allochtone groep de
toegang tot de discotheek is geweigerd. Als reden daarvoor werd het ontbreken
van een lidmaatschapskaart opgegeven. De leden van controlegroep hebben
echter wel toegang gekregen zonder dat deze personen in het bezit waren
van
een ledenkaart of dat naar deze kaart gevraagd is. Uit de getuigeverklaring
blijkt dat de toegangsweigering wegens het ontbreken van een ledenkaart
ook
andere allochtone bezoekers heeft getroffen.
Het verslag van de tweede praktijktest op 2 november 1996 bevestigt dat
aan
de allochtone groep een ledenkaart is gevraagd en de toegang is geweigerd,
terwijl de autochtone groep zonder navraag naar ledenkaarten de toegang
is
verschaft.
4.6. De Commissie stelt op grond van de onweersproken verklaringen van
verzoekster vast dat de allochtone groep vergelijkbaar is met de
controlegroep wat betreft leeftijd, uiterlijk en houding. Beide groepen
hebben op de bewuste nacht op min of meer gelijke wijze en kort na elkaar
geprobeerd toegang te krijgen tot de discotheek.

4.7. De Commissie stelt op grond van de hiervoor genoemde uitkomsten van
de
praktijktesten vast dat noch de allochtone noch de autochtone jongeren
die
toegang tot de discotheek probeerden te krijgen in het bezit waren van
een
lidmaatschapskaart. Voorts is gesteld en niet weersproken dat noch de
allochtone noch de autochtone jongeren eerder de discotheek van de
wederpartij hadden bezocht. De Commissie constateert derhalve dat het
lidmaatschap in de onderhavige gevallen niet als selectiecriterium is
gehanteerd.

4.8. Hieruit volgt dat het standpunt van de wederpartij, dat als autochtone
bezoekers zonder navraag worden toegelaten, dit zijn oorzaak heeft in de
omstandigheid dat zij dan wel in het bezit zijn van een ledenkaart, onjuist
is.

De stelling van de wederpartij, dat de allochtone groep de Nederlandse
taal
zo slecht beheerste dat communicatie niet mogelijk was, wordt door de
Commissie niet aannemelijk geacht, gelet op de gemotiveerde stelling van
verzoekster ter zitting dat de personen waar de wederpartij op duidt niet
degenen waren die deelnamen aan de praktijktest.

Aangezien het door de wederpartij aangevoerde vereiste van een
lidmaatschapspas geen deugdelijke verklaring oplevert voor de weigering
van
uitsluitend de allochtone groep, concludeert de Commissie dat er sprake
is
van verboden onderscheid op grond van ras jegens de allochtone jongeren
in de
bij de praktijktesten betrokken gevallen.

5. HET OORDEEL VAN DE COMMISSIE

De Commissie gelijke behandeling spreekt als haar oordeel uit dat
Disco-empire New York te Hengelo door het door haar gehanteerde
toelatingsbeleid voor bezoekers onderscheid op grond van ras heeft gemaakt
zoals bedoeld in artikel 7 lid 1 sub b Algemene wet gelijke behandeling
en
derhalve in strijd met deze wet heeft gehandeld.

Rechters

Mw. mr. L.Y. Gonçalves-Ho Kang You Gonçalves-Ho (Kamervoorzitter), mw.mr.L. Mulder (lid Kamer), dhr. mr. P.R. Rodrigues (lid Kamer), mw. mr. D.Jongsma (secretaris Kamer)