Instantie: Hof van Justitie EG, 4 december 1997

Instantie

Hof van Justitie EG

Samenvatting


Het Hof van Justitie (Vijfde kamer),
rechtdoende, verstaat:
1. Door in strijd met artikel 5 van richtlijn 76/207/EEG van de Raad van
9 februari 1976 betreffende de tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke
behandeling van mannen en vrouwen ten aanzien van de toegang tot het arbeidsproces,
de beroepsopleiding en de promotiekansen en ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden,
in haar interne rechtsorde een verbod op nachtarbeid door vrouwen te handhaven,
is de Italiaanse Republiek de krachtens het gemeenschapsrecht op haar rustende
verplichtingen niet nagekomen.
2. Het beroep is voor het overige niet-ontvankelijk.
3. De Italiaanse Republiek wordt verwezen in de kosten.

Volledige tekst

HET HOF VAN JUSTITIE (Vijfde kamer),

1. Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Hof op 19 juni 1996,
heeft de
Commissie van de Europese Gemeenschappen het Hof krachtens artikel 169
EG-Verdrag verzocht vast te stellen dat de Italiaanse Republiek, door niet
binnen
de gestelde termijn de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast
te stellen
die nodig zijn voor het volgen van richtlijn 76/207/EEG van de Raad van
9 februari
1976 betreffende de tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling
van
mannen en vrouwen ten aanzien van de toegang tot het arbeidsproces, de
beroepsopleiding en de promotiekansen en ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden
(PB 1976, L 39, blz. 40; hierna: “richtlijn”), en door nationale voorschriften
te
handhaven die, in strijd met artikel 5 van die richtlijn, een verbod stellen
op
nachtarbeid door vrouwen, niet heeft voldaan aan de krachtens het
gemeenschapsrecht op haar rustende verplichtingen.

2. Volgens artikel 5 van de richtlijn houdt de toepassing van het beginsel
van gelijke
voorwaarden met betrekking tot de arbeidsvoorwaarden in, dat voor mannen
en
vrouwen dezelfde voorwaarden gelden, zonder discriminatie op grond van
geslacht
(lid 1). Te dien einde nemen de Lid-Staten de nodige maatregelen om te
bereiken
dat bepalingen die in strijd zijn met het beginsel van gelijke behandeling,
worden
ingetrokken (lid 2, sub a) of worden herzien wanneer de eraan ten grondslag
liggende beschermende bedoeling niet meer gefundeerd is (lid 2, sub c).
Volgens
artikel 2, lid 3, van de richtlijn doet deze echter geen afbreuk aan de
bepalingen
betreffende de bescherming van de vrouw, met name voor wat zwangerschap
en
moederschap betreft.

3. Op grond van artikel 9, lid 1, van de richtlijn dienden de Lid-Staten
binnen een
termijn van 30 maanden volgende op de kennisgeving van de richtlijn en,
wat
artikel 5, lid 2, sub c, betreft, binnen een termijn van vier jaar, dat
wil zeggen vóór
14 februari 1980, de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen
in werking
te doen treden om aan de richtlijn te voldoen.

4. In zijn arrest van 25 juli 1991 (zaak C-345/89, Stoeckel, Jurispr. 1991,
blz. I-4047) heeft het Hof voor recht verklaard, dat artikel 5 van de richtlijn
voldoende
nauwkeurig is om voor de Lid-Staten de verplichting te scheppen, het verbod
op
nachtarbeid door vrouwen, ook indien in afwijkingen van dat verbod is voorzien,
niet als wettelijk beginsel vast te leggen, wanneer er geen verbod staat
op
nachtarbeid door mannen. Het Hof heeft voorts herhaaldelijk verklaard,
dat die
bepaling voldoende nauwkeurig en onvoorwaardelijk is om door particulieren
voor
de nationale rechter te kunnen worden ingeroepen, teneinde de toepassing
te
verhinderen van nationale bepalingen die niet stroken met artikel 5, lid
1, waarin
het beginsel van gelijke behandeling met betrekking tot de arbeidsvoorwaarden
is
neergelegd (arrest Stoeckel, reeds aangehaald, r.o. 12, en arrest van 26
februari
1986, zaak 152/84, Marshall, Jurispr. 1986, blz. 723, r.o. 55).

5. Artikel 5, lid 1, van de Italiaanse wet nr. 903 van 9 december 1977
betreffende de gelijke behandeling van mannen in vrouwen bij het werk (hierna:
“Italiaanse wet”,
luidt als volgt:

“Het is verboden, vrouwen in fabrieken en ambachtelijke bedrijven arbeid
te doen
verrichten tussen 0.00 uur en 6.00 uur. Dit verbod geldt niet voor vrouwen
in
leidinggevende functies, noch voor vrouwen die bij de gezondheidsdienst
van de
onderneming werkzaam zijn.”

6. Krachtens artikel 5, leden 2 en 3, van die wet kan dit verbod in bepaalde
gevallen
door een collectieve overeenkomst of bedrijfsovereenkomst worden aangepast
of
ter zijde gesteld, maar zijn geen afwijkingen toegestaan tijdens de zwangerschap
en
de eerste tijd na de bevalling.

7. De Italiaanse wet handhaaft aldus het verbod op nachtarbeid door vrouwen,
dat
was neergelegd in wet nr. 1305 van 22 oktober 1952 houdende ratificatie
van
verdrag nr. 89 van de Internationale Arbeidsorganisatie (hierna: “verdrag
nr. 89″)
van 9 juli 1948 betreffende de nachtarbeid van vrouwen in de nijverheid
werkzaam.

8. Artikel 3 van dat verdrag bepaalt, dat men vrouwen, onverschillig van
welke
leeftijd, gedurende de nacht geen arbeid mag laten verrichten in enige
nijverheidsonderneming, hetzij het betreft een overheidsonderneming of
een
onderneming van een bijzonder persoon, of in een toebehoor daarvan, met
uitzondering alleen van ondernemingen, waarin uitsluitend door de leden
van
eenzelfde gezin wordt gewerkt.

9. Gelet op het bestaan van verdrag nr. 89 overwoog het Hof in zijn arrest
van
2 augustus 1993 (zaak C-158/91, Levy, Jurispr. 1993, blz. I-4287), dat
de nationale
rechter gehouden is de volledige eerbiediging te verzekeren van artikel
5 van de
richtlijn door elke ermee strijdige bepaling van zijn nationale wetgeving
buiten
toepassing te laten, tenzij toepassing van een dergelijke bepaling noodzakelijk
is om
te verzekeren dat de betrokken Lid-Staat voldoet aan verplichtingen die
voortvloeien uit een vóór de inwerkingtreding van het EEG-Verdrag met derde
landen gesloten overeenkomst.

10. Na het arrest Stoeckel (reeds aangehaald) heeft de Italiaanse Republiek
in februari 1992 verdrag nr. 89 met ingang van februari 1993 opgezegd.

11. Gelet op de arresten Stoeckel en Levy (reeds aangehaald) en de opzegging
door
de Italiaanse Republiek van verdrag nr. 89, stelde de Commissie zich op
het
standpunt, dat de Italiaanse Republiek de nodige maatregelen moest treffen
om de
onverenigbaarheid van de Italiaanse wet met artikel 5 van de richtlijn
op te heffen.
Bij brief van 2 maart 1994 maande zij derhalve de Italiaanse regering
overeenkomstig artikel 169, eerste alinea, van het Verdrag aan, binnen
een termijn
van twee maanden haar opmerkingen te maken.

12. Toen deze brief onbeantwoord bleef, bracht de Commissie op 19 juni
1995 een met redenen omkleed advies uit, waarin zij de Italiaanse Republiek
verzocht, de nodige maatregelen te treffen om binnen een termijn van twee
maanden na de
kennisgeving dit advies op te volgen.

13. Daar zij geen antwoord ontving, heeft de Commissie het onderhavige
beroep
ingesteld.

14. Het beroep van de Commissie, zoals geformuleerd in de conclusie van
haar
verzoekschrift, is gebaseerd op twee grieven tegen de Italiaanse Republiek:
de
eerste betreft de niet-vaststelling binnen de gestelde termijn van de wettelijke
en
bestuursrechtelijke maatregelen om aan de richtlijn te voldoen, de tweede
betreft
de schending van artikel 5 van de richtlijn doordat de Italiaanse wet na
de
opzegging van verdrag nr. 89 is gehandhaafd.

De eerste grief

15. Zonder een formele exceptie van niet-ontvankelijkheid op te werpen,
wijst de
Italiaanse Republiek erop, dat de eerste grief eerst in het verzoekschrift
is
geformuleerd.

16. Opgemerkt zij, dat deze grief impliceert, dat de Italiaanse Republiek
reeds voor de
opzegging van verdrag nr. 89 gehouden was, met betrekking tot nachtarbeid
door
vrouwen te voldoen aan de bepalingen van de richtlijn.

17. In dit verband moet eraan worden herinnerd, dat de precontentieuze
procedure
volgens vaste rechtspraak tot doel heeft, de betrokken Lid-Staat in de
gelegenheid
te stellen de krachtens het gemeenschapsrecht op hem rustende verplichtingen
na
te komen en verweer te voeren tegen de door de Commissie geformuleerde
grieven. Het voorwerp van een beroep krachtens artikel 169 van het Verdrag
wordt
derhalve afgebakend door de in dit artikel bedoelde precontentieuze procedure.
Mitsdien kan het beroep niet op andere grieven worden gebaseerd dan die
welke
in het met redenen omkleed advies zijn genoemd (arrest van 20 maart 1997,
zaak
C-96/95, Commissie/Duitsland, Jurispr. 1997, blz. I-1653, r.o. 22 en 23).

18. Het Hof heeft voorts beslist, dat het met redenen omkleed advies een
duidelijke
en gedetailleerde uiteenzetting moet bevatten van de gronden die de Commissie
tot de overtuiging hebben gebracht, dat de betrokken Lid-Staat een van
de
krachtens het Verdrag op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen
(arrest
Commissie/Duitsland, reeds aangehaald, r.o. 24).

19. Ofschoon in de aanmaningsbrief en het met redenen omkleed advies eraan
werd
herinnerd, dat de Italiaanse Republiek de nodige maatregelen moest treffen
om
haar wettelijke regeling in overeenstemming te brengen met het
gemeenschapsrecht, wees de Commissie erop, dat die verplichting slechts
was
ontstaan toen de Italiaanse Republiek niet langer gebonden was door verdrag
nr. 89.

20. In haar verzoekschrift stelde de Commissie evenwel, dat de Italiaanse
Republiek,
door niet binnen de door de richtlijn gestelde termijn de wettelijke en
bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen om aan de richtlijn te voldoen,
de
krachtens de richtlijn op haar rustende verplichtingen niet was nagekomen.

21. Doordat in de precontentieuze procedure noch in het verzoekschrift
duidelijk en
gedetailleerd is uiteengezet, op welke gronden de Commissie meent, dat
de
Italiaanse Republiek ook vóór de opzegging van verdrag nr. 89 met betrekking
tot
nachtarbeid door vrouwen aan de bepalingen van de richtlijn moest voldoen,
kon
de Italiaanse Republiek geen verweer voeren tegen deze grief.

22. Derhalve moet de eerste grief niet-ontvankelijk worden verklaard.

De tweede grief

23. De Commissie stelt, dat de Italiaanse Republiek sinds februari 1993,
toen zij niet
langer gebonden was door verdrag nr. 89, de krachtens artikel 5 van de
richtlijn op
haar rustende verplichtingen niet is nagekomen door het verbod van nachtarbeid
door vrouwen in haar interne rechtsorde te handhaven.

24. In haar verweer stelt de Italiaanse Republiek enerzijds, dat het in
de Italiaanse wet gestelde verbod van nachtarbeid door vrouwen, dat in
bepaalde gevallen kan
worden aangepast of ter zijde gesteld, is gehandhaafd om de eerbiediging
te
verzekeren van de persoonlijke en de gezinssituatie, waarvan het fundamentele
belang wordt beklemtoond door artikel 2, lid 3, van de richtlijn en door
de
Italiaanse grondwet, en anderzijds, dat particulieren zich voor de Italiaans
rechter
rechtstreeks op artikel 5 van de richtlijn kunnen beroepen om de Italiaanse
wet
buiten toepassing te laten.

25. Allereerst moet worden vastgesteld, dat ofschoon het in artikel 5 van
de Italiaanse wet gestelde verbod van nachtarbeid in bepaalde gevallen
kan worden aangepast of ter zijde gesteld, de Italiaanse Republiek niet
betwist, dat het gemeenschapsrecht na de opzegging van verdrag nr. 89 in
de weg stond aan de handhaving van dat verbod in de Italiaanse rechtsorde.
Zij zegt overigens, dat deze onverenigbaarheid zo snel mogelijk zal worden
opgeheven.

26. Vervolgens zij eraan herinnerd, dat volgens vaste rechtspraak de onverenigbaarheid
van een nationale wettelijke regeling met de gemeenschapsbepalingen, ook
al zijn deze rechtstreeks toepasselijk, enkel definitief kan worden opgeheven
door middel van dwingende nationale voorschriften die dezelfde rechtskracht
hebben als de te wijzigen bepalingen, en dat de bepalingen van een richtlijn
moeten worden
uitgevoerd met een onbetwistbare dwingende kracht en met de specificiteit,
nauwkeurigheid en duidelijkheid die nodig zijn om te voldoen aan het vereiste
van
rechtszekerheid, dat, in het geval dat een richtlijn voor particulieren
rechten in het
leven roept, verlangt dat de begunstigden hun rechten in volle omvang kunnen
kennen (arrest van 13 maart 1997, zaak C-197/96, Commissie/Frankrijk, Jurispr.
1997, blz. I-1489, r.o. 14 en 15).

27. In casu betekent de handhaving van de Italiaanse wet, dat de rechtssubjecten
in
onzekerheid verkeren over hun rechtspositie en blootstaan aan ongerechtvaardigde
strafvervolgingen. De verplichting van de nationale rechter om de volle
werking van
artikel 5 van de richtlijn te verzekeren door elke ermee strijdige nationale
bepaling
buiten toepassing te laten, kan immers geen wijziging brengen in een wettekst.

28. Mitsdien moet worden vastgesteld, dat de Italiaanse Republiek, door
in strijd met
artikel 5 van de richtlijn in haar interne rechtsorde een verbod op nachtarbeid
door
vrouwen te handhaven, de krachtens het gemeenschapsrecht op haar rustende
verplichtingen niet is nagekomen.

Kosten

29. Volgens artikel 69, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering
wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen. Aangezien
de Italiaanse Republiek
op het wezenlijke punt in het ongelijk is gesteld, moet zij in de kosten
worden
verwezen.

HET HOF VAN JUSTITIE (Vijfde kamer),

rechtdoende, verstaat:

1) Door in strijd met artikel 5 van richtlijn 76/207/EEG van de Raad van
9 februari 1976 betreffende de tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke
behandeling van mannen en vrouwen ten aanzien van de toegang tot het
arbeidsproces, de beroepsopleiding en de promotiekansen en ten aanzien
van de arbeidsvoorwaarden, in haar interne rechtsorde een verbod op
nachtarbeid door vrouwen te handhaven, is de Italiaanse Republiek de
krachtens het gemeenschapsrecht op haar rustende verplichtingen niet
nagekomen.

2) Het beroep is voor het overige niet-ontvankelijk.

3) De Italiaanse Republiek wordt verwezen in de kosten

Rechters

Mrs Wathelet, president van de Eerste kamer, waarnemend voor de presidentvan de Vijfde kamer, Moitinho de Almeida, Edward (rapporteur), Jann enSevón