Instantie: Commissie gelijke behandeling, 20 november 1997

Instantie

Commissie gelijke behandeling

Samenvatting


Verzoeker is een vluchteling van Afghaanse afkomst met de zogenaamde
A-status. Verzoeker solliciteerde als ziekenverzorgende in opleiding.
Verzoeker werd afgewezen voor de functie omdat zijn verblijfsdocument een
geldigheidsduur had van vijf jaar. De instelling is bang dat mensen de
opleiding voortijdig afbreken. Daarom heeft zij ervoor gekozen dat personen
die geen verblijfsduur voor onbepaalde tijd hebben niet voor de functie
in
aanmerking komen. De Commissie oordeelt dat de instelling hiermee indirect
onderscheid naar nationaliteit maakt. Immers alleen personen met een
niet-Nederlandse nationaliteit worden uitgesloten van de opleiding. De
Commissie stelt dat verzoeker is afgewezen op grond van een onjuiste
beoordeling van zijn verblijfstitel en de daarmee samenhangende
verblijfsduur. Door onjuiste hantering van het middel is er geen sprake
van
een objectieve rechtvaardiging. Strijd met de wet.

Volledige tekst

1. HET VERZOEK

1.1. Op 6 mei 1997 verzocht de heer N. R. te Den Haag (hierna: verzoeker)
de
Commissie gelijke behandeling haar oordeel uit te spreken over de vraag
of
verpleeghuis “De Lozerhof” te Den Haag (hierna: de wederpartij) onderscheid
op grond van ras of ook nationaliteit heeft gemaakt zoals bedoeld in de
Algemene wet gelijke behandeling (AWGB).

1.2. Verzoeker is een vluchteling van Afghaanse afkomst. Hij is als
vluchteling toegelaten en heeft nu de zogenaamde A-status.
Verzoeker solliciteerde als ziekenverzorgende in opleiding bij de
wederpartij, een verpleeghuis. Verzoeker werd afgewezen voor de functie
omdat
zijn verblijfsdocument een geldigheidsduur had van vijf jaar. Verzoeker
is
van mening dat de wederpartij hiermee onderscheid heeft gemaakt naar ras
of
ook nationaliteit, in strijd met de AWGB.

2. DE LOOP VAN DE PROCEDURE

2.1. De Commissie heeft het verzoek in behandeling genomen en een onderzoek
ingesteld. Partijen hebben ieder hun standpunt schriftelijk toegelicht.

2.2. De Commissie heeft partijen opgeroepen hun standpunten nader toe te
lichten tijdens een zitting op 30 september 1997.
Bij deze zitting waren aanwezig:

van de kant van verzoeker
– dhr. N. R. (verzoeker)
– dhr. J. Hofstra (gemachtigde)

van de kant van de wederpartij
– mw. B. Gerlach (medewerkster afdeling personeelszaken)

van de kant van de Commissie
– mw. mr. L.Y. Gonçalves-Ho Kang You (Kamervoorzitter)
– mw. dr. L. Mulder (lid Kamer)
– dhr. drs. B. Nasseri Raveshti (lid Kamer)
– mw. I.M. Hidding (secretaris Kamer).

2.3. Het oordeel is vastgesteld door Kamer II van de Commissie. In deze
Kamer hebben zitting de leden als genoemd onder 2.2.

3. DE RESULTATEN VAN HET ONDERZOEK

De feiten

3.1. Verzoeker solliciteerde in december 1996 naar aanleiding van een oproep
in de vacaturebank van het Arbeidsbureau naar de functie van
ziekenverzorgende in opleiding bij de wederpartij, een psychogeriatrisch
verpleeghuis.

3.2. De wederpartij wees verzoeker op 18 december 1996 schriftelijk af
voor
de functie. In de brief werd meegedeeld dat de keuze niet op verzoeker
was
gevallen. De reden van de afwijzing werd niet vermeld. Verzoeker heeft
vervolgens telefonisch contact opgenomen met de wederpartij om te vragen
naar
de reden van de afwijzing.
In het telefoongesprek werd door een medewerkster van de wederpartij aan
verzoeker meegedeeld dat hij was afgewezen omdat hij niet in het bezit
was
van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd. Verzoeker gaf aan dat
de
A-status een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd inhoudt. Daarna is
een
discussie ontstaan en is het gesprek op onaangename wijze geëindigd.

3.3. Verzoeker heeft vervolgens brief van 12 januari 1997 om een nadere
schriftelijke motivering van de afwijzing gevraagd. Tevens bood verzoeker
zijn excuses aan voor de wijze waarop het telefoongesprek was verlopen.
Op 17
februari 1997 had verzoeker nog geen reactie van de wederpartij ontvangen
en
zond hij een herinnering naar de wederpartij. Ook hierop werd door de
wederpartij niet gereageerd.
Verzoeker is met ingang van april 1997 bij een andere instelling met de
opleiding begonnen.

De standpunten van partijen

Verzoeker stelt het volgende.

3.5. Omdat de motivering van de afwijzing van belang was voor de verdere
sollicitaties van verzoeker, heeft hij contact opgenomen met de afdeling
Personeel en Organisatie van de wederpartij. Een medewerkster van deze
afdeling deelde verzoeker mee dat hij was afgewezen omdat zijn
verblijfsdocument een geldigheidsduur had van vijf jaar en dat men er daarom
weinig nut in zag verzoeker in opleiding te nemen, omdat na vijf jaar de
kans
bestond dat verzoeker het land moest verlaten.

3.6. Verzoeker heeft de A-status en deze is van onbeperkte duur. Toen
verzoeker probeerde uit te leggen dat de termijn van vijf jaar alleen de
geldigheidsduur van het document betrof en niet die van de verblijfstitel,
geloofde de wederpartij hem niet. Verzoeker werd hierdoor van zijn stuk
gebracht, emotioneel en boos en kon het gesprek niet meer voort zetten.

3.7. Verzoeker is van mening dat de wederpartij bij de behandeling bij
de
vervulling van een openbare betrekking direct of indirect onderscheid heeft
gemaakt tussen personen. De afwijzingsgrond, geldigheidsduur van het
verblijfsdocument, werkt in ieder geval discriminerend ten aanzien van
personen van buitenlandse afkomst.

3.8. Nu de betreffende afdeling van de wederpartij niet op de brieven van
verzoeker heeft gereageerd gaat verzoeker er vanuit dat de wederpartij
haar
standpunt inzake de afwijzingsgrond voor sollicitanten met een
verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd niet heeft gewijzigd. Dergelijke
sollicitanten lopen bij deze instelling waarschijnlijk nog steeds de kans
op
grond van deze discriminerende en onjuiste reden te worden afgewezen.

3.9. Verzoeker geeft ter zitting aan dat de wederpartij hem had moeten
oproepen voor een sollicitatiegesprek toen zij ontdekt had dat zij hem
ten
onrechte niet had uitgenodigd. De vacature was toen immers niet vervuld,
zodat hij nog in aanmerking had kunnen komen voor de opleiding. Hoewel
de
wederpartij erkend heeft een fout te hebben gemaakt, heeft verzoeker dus
toch
belang bij een oordeel van de Commissie. Er zijn bovendien vele vluchtelingen
met een A-status die soortgelijke problemen ondervinden.

De wederpartij stelt het volgende.

3.10. Een medewerkster van de wederpartij en verzoeker hebben telefonisch
contact met elkaar gehad. Verzoeker wilde de reden van de afwijzing weten.
De
reden van de afwijzing was dat verzoeker niet in het bezit is van een
verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd. Verzoeker gaf aan dat de
wederpartij haar beleid zou moeten herzien omdat zijn verblijfstitel, de
A-status, een verblijfsvergunning is voor onbepaalde tijd. De medewerkster
gaf vervolgens aan dat een dergelijke wijziging van het beleid eerst intern
overlegd zou moeten worden.

3.11. Na het gesprek met verzoeker heeft de wederpartij informatie
aangevraagd over verblijfsvergunningen bij het Ministerie van Buitenlandse
Zaken. Hieruit bleek dat de wederpartij verzoeker ten onrechte had afgewezen.

3.12. De wederpartij heeft ter zitting uiteengezet dat aan alle sollicitanten
een inlichtingenformulier wordt verstrekt. Daarin moet ingevolge de op
de
werkgever rustende wettelijke verplichtingen de nationaliteit van de
sollicitant en de verblijfsstatus worden ingevuld. De opleiding tot
ziekenverzorgende duurde destijds twee jaar en zeven maanden, thans is
de
duur drie jaar. Bij de selectie wordt thans erop gelet dat de opleiding
kan
worden afgerond. Deze opleiding kost ongeveer ƒ 5000,-per leerling. Bij
de
selectie is niet van belang of betrokkene langer dan de periode van ongeveer
drie jaar in Nederland mag verblijven. Ook autochtone leerlingen kunnen
immers na drie jaar weggaan bij de instelling.

3.13. De wederpartij verklaart ter zitting voorts dat voor het vaststellen
van de verblijfsduur van de sollicitant werd gelet op het verblijfsdocument.
Zij heeft, nadat zij inlichtingen bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken
had ingewonnen, begrepen dat voor de verblijfsduur onderzocht moet worden
welke verblijfstitel betrokkene heeft. De wederpartij heeft inmiddels haar
werkwijze dienovereenkomstig aangepast, zodat in de toekomst personen met
een
A-status niet meer afgewezen zullen worden.

3.14. Hoewel verzoeker op basis van een ongegronde reden niet werd
uitgenodigd voor een gesprek, heeft de wederpartij hem daarna niet meer
benaderd voor een sollicitatiegesprek en heeft zij zijn brief niet
beantwoord. Dat houdt verband met de onaangename wijze waarop verzoeker
de
medewerkster van de wederpartij te woord stond tijdens het telefoongesprek.

4. DE OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE

4.1. In geding is de vraag of de wederpartij jegens verzoeker onderscheid
heeft gemaakt op grond van ras en/of nationaliteit als bedoeld in de AWGB
door verzoeker af te wijzen voor de functie van ziekenverzorgende in
opleiding.

4.2. Artikel 5 lid 1 sub a AWGB verbiedt in samenhang met artikel 1 AWGB
het
maken van onderscheid op grond van ras en nationaliteit onder meer bij
de
behandeling bij de vervulling van een openstaande betrekking.

Artikel 1 AWGB bepaalt dat onder onderscheid onder andere wordt verstaan
direct en indirect onderscheid. Direct onderscheid is onderscheid dat
rechtstreeks verwijst naar één van de in de AWGB genoemde gronden, zoals
ras
of nationaliteit.

Indirect onderscheid op grond van ras of nationaliteit is onderscheid op
grond van een ander criterium dan ras of nationaliteit, dat direct
onderscheid op deze gronden tot gevolg heeft.

Het verbod van indirect onderscheid geldt volgens artikel 2 lid 1 AWGB
niet
ten aanzien van indirect onderscheid dat objectief gerechtvaardigd is.

Het begrip ras in de AWGB moet overeenkomstig het Internationaal Verdrag
inzake de uitbanning van elke vorm van rassendiscriminatie en vaste
jurisprudentie van de Hoge Raad ruim worden uitgelegd en omvat tevens:
huidskleur, afkomst, of nationale of etnische afstamming (Tweede Kamer,
vergaderjaar 1990-1991, nr. 3, pag. 13.).
Het begrip nationaliteit in de AWGB dient te worden begrepen als
nationaliteit in staatkundige zin, onafhankelijk van de feitelijke woon-
of
verblijfplaats. (Eerste Kamer, vergaderjaar 1993-1994, 22014, Handelingen
22
februari 1994, pag. 1086.)
De Commissie stelt vast dat de klacht van verzoeker betrekking heeft op
de
verblijfsduur, die verband houdt met de verblijfsstatus van vreemdelingen.
Het onderzoek beperkt zich derhalve tot onderscheid op grond van
nationaliteit in staatkundige zin.

4.3. Ter beantwoording van de in het geding zijnde vraag zal eerst worden
onderzocht of de wederpartij direct onderscheid naar nationaliteit heeft
gemaakt door verzoeker af te wijzen voor de functie.

Bij de beoordeling van de sollicitatiebrieven hanteert de wederpartij een
standaardformulier. In dit formulier wordt mede gevraagd naar de
verblijfsstatus en de nationaliteit van de sollicitant. In het geval dat
de
sollicitant niet de Nederlandse nationaliteit heeft, is voor de beslissing
of
de sollicitatie in behandeling wordt genomen de geldigheidsduur van de
verblijfsvergunning doorslaggevend. Op het moment van de sollicitatie van
verzoeker gold voor hem een verblijfsduur voor onbepaalde tijd.

Uit het vorenstaande volgt dat de selectie op dit punt niet afhankelijk
is
van de nationaliteit van de sollicitant, maar van de eis (de verblijfsduur)
die aan de verblijfsvergunning worden gesteld. Door deze eis worden niet
alle
personen met een verblijfsvergunning uitgesloten, doch wel degenen aan
wie
geen verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd is verleend.
De Commissie concludeert op grond hiervan dat de wederpartij jegens verzoeker
geen direct onderscheid naar nationaliteit heeft gemaakt.

4.4. Vervolgens is het de vraag of de wederpartij door het hanteren van
dit
selectiecriterium van verblijfsduur indirect onderscheid naar nationaliteit
heeft gemaakt. Er is sprake van indirect onderscheid indien door dit
selectiecriterium in overwegende mate personen van niet-Nederlandse
nationaliteit nadelig worden getroffen.
De Commissie overweegt hieromtrent het volgende.
De wederpartij hanteert de tijdsduur van de verblijfsvergunningen als
selectiecriterium. Zoals hiervoor onder 4.3. is overwogen, worden door
een
dergelijk criterium alle sollicitanten aan wie een verblijfsvergunning
voor
bepaalde tijd is verleend uitgesloten. Dit zijn uitsluitend personen met
een
niet-Nederlandse nationaliteit, omdat alleen zij in het bezit kunnen zijn
van
een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd. De Commissie concludeert derhalve
dat door het hanteren van dit criterium indirect onderscheid naar
nationaliteit wordt gemaakt.

4.5. Het verbod van indirect onderscheid geldt volgens artikel 2 lid 1
AWGB
niet ten aanzien van indirect onderscheid dat objectief gerechtvaardigd
is.
De Commissie toetst bij de vraag of sprake is van een objectieve
rechtvaardigingsgrond aan de volgende criteria (Tweede Kamer, vergaderjaar
1990-1991, 22 014, nr. 3, pag. 14 en Hof van Justitie van de Europese
Gemeenschappen, Bilka-Kaufhaus versus Weber von Hartz 13 mei 1986, zaak
170/84; Rinner-Kühn versus FWW Spezial Gebaüdereinigung GmbH & Co. KG 13
juli
1989, zaak 171/88.):
– aan het nagestreefde doel moet iedere discriminatie vreemd zijn;
– de middelen die gekozen worden om het nagestreefde doel te bereiken dienen
te beantwoorden aan een werkelijke behoefte van de organisatie;
– en deze middelen moeten geschikt en noodzakelijk zijn om het gestelde
doel
te bereiken.

Het doel van de wederpartij is om personen tot de opleiding toe te laten
die
feitelijk in staat zijn de opleiding af te maken en
daarna als ziekenverzorgende werkzaam te zijn. Aan dit doel is iedere
discriminatie vreemd en het beantwoordt aan een werkelijke behoefte van
de
organisatie.

Het middel dat gekozen is, is dat personen die geen verblijfsduur voor
onbepaalde tijd hebben niet voor de functie in aanmerking komen. De
wederpartij heeft de verblijfsduur beoordeeld aan de hand van het
verblijfsdocument.
Het staat vast dat aan verzoeker als vluchteling de zogenoemde A-status
was
toegekend. De A-status geeft de vluchteling een verblijfstitel, die vrijwel
vergelijkbaar is met de positie van personen met de Nederlandse
nationaliteit.
Dit betekent dat verzoeker door de wederpartij is afgewezen op grond van
een
onjuiste beoordeling van zijn verblijfstitel en de daarmee samenhangende
verblijfsduur.

De Commissie concludeert dat verzoeker bij een juiste beoordeling van zijn
verblijfsduur wel tot de selectie toegelaten had moeten worden. Van een
middel dat niet juist wordt gehanteerd kan de geschiktheid en
noodzakelijkheid niet worden getoetst. Derhalve is er geen sprake van een
objectieve rechtvaardiging en heeft de wederpartij jegens verzoeker door
hem
voor de selectie af te wijzen verboden indirect onderscheid naar
nationaliteit gemaakt.

4.6. Wellicht ten overvloede wijst de Commissie erop dat, voor zover de
verblijfstitel en ook de verblijfsduur door de wederpartij wel juist
beoordeeld waren, beoordeeld zou moeten worden of dit middel (een
verblijfsduur voor onbepaalde tijd) geschikt en noodzakelijk is om het
nagestreefde doel te bereiken. Aan een dergelijke inhoudelijke toetsing
is de
Commissie niet toegekomen en dit kan thans achterwege blijven nu de
wederpartij heeft aangegeven dat zij uit eigen beweging dit selectiecriterium
heeft gewijzigd.
Het criterium van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd wordt door
haar niet meer gehanteerd. Dit betekent in ieder geval dat personen met
een
zogenoemde A-status tot de selectie zullen worden toegelaten. De Commissie
heeft hiervan met instemming kennis genomen.

4.7. Aanbeveling van de Commissie

Voor wat het gewijzigde selectiebeleid betreft doet de Commissie de volgende
aanbeveling.
De wederpartij heeft aangegeven dat zij thans als criterium hanteert dat
de
verblijfsduur van de sollicitant gelijk moet zijn aan de duur van de
opleiding zodat deze kan worden afgerond. Dit lijkt op voorhand een redelijk
en zakelijk argument. De Commissie tekent echter hierbij aan dat bij
sollicitanten met de Nederlandse nationaliteit niet te verifiëren valt
of zij
de opleiding zullen afronden. Hierdoor lijkt het aannemelijk dat
sollicitanten met een andere dan de Nederlandse nationaliteit eerder dan
sollicitanten met de Nederlandse nationaliteit zullen worden afgewezen.
Dit
betekent dat ook voor wat het gewijzigde criterium betreft van geval tot
geval onderzocht zal moeten worden of het objectief gerechtvaardigd is.

De Commissie beveelt de wederpartij dan ook aan dit selectiecriterium met
de
noodzakelijke zorgvuldigheid te hanteren, zodat wordt voorkomen dat voor
vreemdelingen, die rechtsgeldig in Nederland verblijven, de kansen op een
goede opleiding onnodig worden beperkt.

5. HET OORDEEL VAN DE COMMISSIE

De Commissie spreekt als haar oordeel uit dat De Lozerhof te Den Haag,
jegens
de heer N. R. te Den Haag verboden indirect onderscheid op grond van
nationaliteit heeft gemaakt zoals bedoeld in artikel 5 lid 1 sub a van
de
Algemene wet gelijke behandeling.

Rechters

Mw. mr. L.Y. Gonçalves-Ho Kang You (Kamervoorzitter), mw. dr. L. Mulder(lidKamer), dhr. drs. B. Nasseri Raveshti (lid Kamer), mw. I.M. Hidding(secretaris Kamer)