Instantie: Rechtbank Roermond, 19 november 1997

Instantie

Rechtbank Roermond

Samenvatting


De vrouw, moeder van twee kinderen van tien en elf jaar en alleenstaand,
heeft een eigen praktijk als yogalerares. Zij verdient hiermee onvoldoende
om
boven de bijstandsgrens uit te komen. Van de Sociale Dienst krijgt zij
een
veertigurige arbeids- en solliciatieplicht opgelegd.
De vrouw wenst haar yogapraktijk voort te zetten en wil zelf voor haar
kinderen zorgen en tekent beroep aan tegen de veertigurige arbeidsplicht.
De rechtbank verklaart het beroep gegrond. De gemeente dient een nieuwe
beslissing te nemen toegespitst op de individuele omstandigheden van de
vrouw. Hierbij zal rekening moeten worden gehouden met de zorg voor haar
kinderen en met haar – beginnend – ondernemerschap.
Vervolg op B&W Venray 3 december 1996, RN 1998, 695, m.nt. Marleen van
Geffen.

Volledige tekst


De rechtbank acht verder termen aanwezig om verweerder op grond van het
bepaalde in artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten die
eiseres redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling
van
dit beroep, een en nader -anders dan de gemachtigde kennelijk voorstaat-
overeenkomstig de normen van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Voor
de
in aanmerking te nemen procesbehandelingen wordt tweenhalve punt toegekend
(één punt voor het beroepschrift, een halve punt voor het indienen van
repliek en één punt voor het verschijnen ter zitting). Het gewicht van
de
zaak wordt bepaald op gemiddeld, hetgeen correspondeert met de wegingsfactor
één.

Mitsdien wordt beslist als volgt.

III.Beslissing

De arrondissementsrechtbank te Roermond;

gelet op het bepaalde in de artikelen 8:70, 8:72, 8:74 en 8:75 van de
Algemene wet bestuursrecht;

verklaart het beroep gegrond en vernietigd het bestreden besluit;
bepaalt dat verweerder opnieuw beslist op het bezwaarschrift van eiseres;

veroordeelt verweerder in de kosten van de beroepsprocedure bij de rechtbank,
aan de zijde van eiseres begroot op ƒ 1.775,= (als kosten van rechtsbijstand)
te vergoeden door verweerders gemeente aan de griffier der gerechten in
het
arrondissement Roermond;

bepaalt dat verweerders gemeente aan eiseres het door deze gestorte
griffierecht volledig vergoedt.

Noot

Het verhaal is inmiddels bekend: een bijstandsmoeder tracht op eigen kracht
een inkomstenbron te creëren, waarbij zij werk en zorg op een aangename
en
verantwoorde manier kan combineren. De gemeente Venray, waar de vrouw woont,
straft deze creativiteit af met een fulltime solicitatieplicht en een
beperking ten aanzien van de omvang van haar activiteiten als zelfstandig
yogalerares. In Nemesis 1997 nr. 2 schreef ik een uitgebreide noot bij
de
teleurstellende beslissing op bezwaar. De vrouw ging niet bij de pakken
neer
zitten en stelde beroep in bij de Arrondissementsrechtbank te Roermond,
waar
ze een gewillig oor vond voor haar grieven.
In mijn noot stelde ik dat het college van B&W zich geheel achter de letter
van de wet had verscholen, omdat zij de vrouw in kwestie bijna standaard
hadden ingedeeld in de categorie werklozen die zijn aangewezen op arbeid
in
dienstbetrekking, uit welke indeling vervolgens automatisch een fulltime
beschikbaarheid voortvloeide. De rechtbank is van oordeel dat het college
zich er te gemakkelijk vanaf heeft gemaakt: het had uitdrukkelijk en
gemotiveerd dienen te beslissen over de (wijze van) toepassing van artikel
107 lid 1 Abw (dat afwijking van de algemene sollicitatieplicht mogelijk
maakt) in het geval van deze bijstandsmoeder. Met andere woorden het college
heeft zich niet achter de wet maar achter een enkele bepaling – artikel
113
Awb (arbeidsverplichting) – verscholen, terwijl artikel 70 lid 1 sub b
Awb
(dat voorschrijft dat de aan de bijstandsverlening verbonden verplichtingen
in het toekennings- of voortzettingsbesluit worden genoemd) naar een heel
hoofdstuk verwijst. De rechtbank heeft weinig waardering voor het feit
dat
het college eerst ter zitting melding maakte van – voor een geval als dit
gunstig – beleid terzake.
Uit deze uitspraak zou kunnen worden afgeleid dat sociale diensten bij
het
opleggen van aan de bijstandsverlening verbonden verplichtingen gehouden
zijn
om expliciet aan te geven waarom geen gebruik is gemaakt van de bevoegdheid
tot ontheffing van een of meerdere verplichtingen. Dit dwingt diensten
tot
het leveren van maatwerk, waarbij met name bijstandsmoeders gediend kunnen
zijn.
Over de invulling in dit individuele geval laat de rechtbank zich niet
in
concreto uit. Maar enige creativiteit lijkt zij wel op prijs te stellen,
gelet op haar overweging dat in de systematiek van de wet en in het bijzonder
hoofdstuk VIII voldoende mogelijkheden zijn gelegen ‘om te komen tot het
stimuleren van de zelfstandige bestaansvoorziening met een op de persoon
van
de bijstandsgerechtigde toegesneden arbeids- en sollicitatieplicht, waarbij

voor het geval van eiseres – zorgtaken, (oriëntatie op) arbeid in
dienstbetrekking en zelfstandige activiteiten op elkaar kunnen worden
afgestemd’.
De advocaat heeft in de procedure ook nog de stelling opgeworpen dat de
arbeidsverplichting strijdt met het VN-vrouwenverdrag. Gelet op de context
neem ik aan dat zij heeft bedoeld dat het opleggen van een
arbeidsverplichting zonder rekening te houden met zorgtaken strijdig is
met
dit Verdrag. De rechtbank is op deze stelling niet ingegaan. Toch klinkt
in
de laatste overweging van de rechtbank wel een gender-bewust geluid door,
waarin zorg en werk niet meer elkaar per definitie uitsluitende grootheden
zijn. Hierin kan een impliciete verwijzing worden gezien naar twee
doelstellingen van het VN-vrouwenverdrag: positieverbetering van vrouwen
en
bestrijding van de dominante genderideologie.

Marleen van Geffen

Rechters

Mrs Huijbers, Van Dijk, Smits