Instantie: Gerechtshof Amsterdam, 16 oktober 1997

Instantie

Gerechtshof Amsterdam

Samenvatting


Straatverbod en contactverbod. Aan het straatverbod wordt een dwangsom
gekoppeld van ƒ 500 per overtreding. Het Hof vernietigd de beslissing dat de
vrouw zich niet grievend mag uitlaten tegenover de buren en straatgenoten van
de man omdat de man onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de vrouw zich
hieraan schuldig maakte.

Volledige tekst

1. Het geding in hoger beroep

1.1 Bij exploit van 14 mei 1997 is appellante – de vrouw – onder aanvoering
van twee grieven in hoger beroep gekomen van het door de president van de
arrondissementsrechtbank te Utrecht onder rolnummer KG 04.21.294/97 tussen
partijen in conventie en reconventie gewezen en op 1 mei 1997 uitgesproken
vonnis, met dagvaarding van geïntimeerde – de man – voor dit hof teneinde te
horen concluderen dat het hof bij arrest, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar
bij voorraad, dat vonnis zal vernietigen in die zin dat in conventie de
veroordeling van de man aldus wordt aangevuld dat hij een dwangsom van ƒ 500
verschuldigd zal zijn voor iedere keer dat hij na betekening van het te
wijzen arrest in strijd met de veroordeling als opgenomen in het beroepen
vonnis handelt en voorts het vonnis in conventie zal bekrachtigen en in
reconventie de vorderingen van de man alsnog zal afwijzen danwel hem in deze
vorderingen niet-ontvankelijk zal verklaren, een en ander met veroordeling
van de man in de kosten van beide instanties.

1.2 Te dienende dage is de man niet verschenen waarop verstek tegen hem
verleend is. De vrouw heeft vervolgens bij memorie geconcludeerd
overeenkomstig de appeldagvaarding.

1.3 Tenslotte heeft de vrouw de stukken van het geding in beide instanties,
waarvan de inhoud als hier overgenomen geldt, aan het hof overgelegd voor het
wijzen van arrest.

2. De grieven

Voor de inhoud van de grieven verwijst het hof naar de appeldagvaarding.

3. Uitgangspunt

De tweede overweging van de president is in hoger beroep niet bestreden zodat
ook het hof zal uitgaan van de daarin onder 2.1 tot en met 2.6 vermelde
feiten.

4. Beoordeling

4.1 Kort gezegd gaat het in deze zaak over het volgende.

a) Tussen partijen, op 27 oktober 1989 met elkaar gehuwd, is bij beschikking
van de arrondissementsrechtbank te Utrecht van 22 januari 1997 de
echtscheiding uitgesproken. Partijen hebben twee minderjarige kinderen.
Partijen wonen beiden te Houten. De kinderen, geboren op 6 oktober 1987 en 20
mei 1989, wonen bij de vrouw.

b) De door partijen afgesproken en in een echtscheidingsconvenant neergelegde
omgangsregeling tussen de man en de kinderen heeft verschillende keren tot
problemen tussen partijen geleid.

c) Bij de het geding voor de president inleidende dagvaarding vorderde de
vrouw, zakelijk weergegeven, een verbod aan de man om contact te hebben c.q.
te zoeken met de vrouw en de kinderen alsmede een zogenoemd straatverbod, een
en ander versterkt met een dwangsom.

d) De man bestreed die vordering en vorderde zijnerzijds, in reconventie,
zakelijk en kort weergegeven, een verbod aan de vrouw zich tegenover derden
over de man uit te laten alsmede een zogenoemd straatverbod, voorts de
vaststelling van een omgangsregeling tussen hem en de kinderen gedurende de
Tulp- en de Pinkstervakantie, en, tenslotte, een bevel aan de vrouw te komen
tot invulling van een rooster met betrekking tot een omgangsregeling, een en
ander versterkt met een dwangsom en machtiging op de man de hulp van de
sterke arm in te roepen.

e) Bij het beroepen vonnis heeft de president de vordering van de vrouw
toegewezen waarbij zij echter de vordering tot bepaling van een dwangsom
heeft afgewezen omdat zij die, naast de door haar verleende machtiging aan de
vrouw de tenuitvoerlegging van het vonnis met behulp van de sterke arm te
bewerkstelligen, niet nodig achtte. In reconventie legde de president de
vrouw het gevorderde straatverbod op, verbood zij de vrouw zich op nodeloos
grievende wijze over de man uit te laten tegenover diens buren en
straatgenoten, machtigde zij de man de tenuitvoerlegging van het vonnis met
behulp van de sterke arm te bewerkstelligen en wees zij het meer of anders
gevorderde af.
De president compenseerde de tussen partijen in conventie en reconventie
gevallen kosten op de wijze als in het dictum is vermeld.

4.2 De eerste grief is gericht tegen de afwijzing in de conventie van de
vordering tot vaststelling van een dwangsom. De vrouw licht de grief toe met
erop te wijzen dat zij zelf heeft moeten constateren dat het geruime tijd
duurt voordat de politie, na gewaarschuwd te zijn, ter plekke is zodat een
overtreding van het straatverbod bij aankomst van de politie reeds beëindigd
kan zijn. Een dwangsom is doeltreffender aldus de vrouw die daaraan toevoegt
dat zulks in nog sterkere mate geldt bij overtreding van het contactverbod.

4.3 Het hof onderschrijft dat standpunt en zal dan ook, met vernietiging van
het vonnis in conventie in zoverre, alsnog de gevorderde dwangsom verbinden
aan de door de president uitgesproken veroordeling.

4.4 Met haar tweede grief komt de vrouw op tegen de in reconventie door de
president gegeven beslissing. Zij ontkent zich zodanig jegens de man gedragen
te hebben dat een straatverbod gerechtvaardigd is terwijl zij eveneens
ontkent zich ooit op grievende wijze over de man te hebben uitgelaten
tegenover diens buren of straatgenoten. De man heeft op geen enkele wijze
waargemaakt dat de vrouw zich aan een en ander schuldig gemaakt heeft, aldus
tenslotte de vrouw.

4.5 Ook deze grief slaagt omdat de man onvoldoende gesteld en aannemelijk
gemaakt heeft dat de vrouw zich heeft schuldig gemaakt aan gedragingen of
handelingen die de door de president getroffen voorlopige voorzieningen
rechtvaardigen. Het hof zal derhalve, met vernietiging van het vonnis in
reconventie in zoverre, de door de man gevraagde voorzieningen alsnog
weigeren.

4.6 De president heeft terecht in de omstandigheid dat partijen gewezen
echtelieden zijn, grond gevonden de gedingkosten te compenseren gelijk zij
deed. Op dezelfde grond zal het hof op na te melden wijze de kosten van het
hoger beroep tussen partijen compenseren.

5. Beslissing

Het hof:

vernietigt het in conventie gewezen vonnis waarvan beroep voorzover daarbij
de vordering met betrekking tot het vaststellen van een dwangsom werd
afgewezen;

en in zoverre opnieuw rechtdoende:

bepaalt dat de man een dwangsom van ƒ 500 zal verbeuren voor iedere keer dat
hij, na betekening van dit arrest, in strijd handelt met de in het beroepen
vonnis tegen hem uitgesproken veroordeling;

vernietigt het in reconventie gewezen vonnis waarvan beroep behoudens
voorzover het de beslissing omtrent de proceskosten betreft;

en in zoverre opnieuw rechtdoende:

weigert alsnog de gevraagde voorzieningen;

verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;

bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voorzover het de in conventie en in
reconventie gegeven beslissing over de proceskosten betreft;

compenseert de op het hoger beroep gevallen kosten aldus dat iedere partij de
eigen kosten draagt.

Rechters

Mrs. Coeterier, Visser, Cornelissen