Instantie: Kantonrechter Amsterdam, 10 oktober 1997

Instantie

Kantonrechter Amsterdam

Samenvatting


Een vrouw heeft als ziekenverzorgster in een kinderziekenhuis gewerkt en is
na overwerkt te zijn geraakt, in de WAO terecht gekomen. Het ziekenhuis heeft
haar, na haar salaris gedurende de ZW- en WAO-periode te hebben aangevuld,
ontslagen. De vrouw heeft vervolgens een
kennelijk-onredelijk-ontslagprocedure aangespannen, waarin zij
schadevergoeding vordert omdat, volgens haar, het ziekenhuis verantwoordelijk
is voor het feit dat zij nu in de WAO zit. De advocate wil aantonen dat er
verband is tussen de arbeidsongeschiktheid van de vrouw en de structurele
overbelasting op haar werk door het als ziekenverzorgster moeten verrichten
van verpleegkundige taken. De Kantonrechter Amsterdam stelt mede op basis van
de uitgebrachte deskundigenrapporten vast:
– dat de werkgever eiseres stelselmatig handelingen heeft opgedragen in
strijd met algemeen geldende medische en verpleegkundige opvattingen;
– dat er causaal verband bestaat tussen het verrichten van de handelingen en
de arbeidsongeschiktheid van eiseres;
– dat die arbeidsongeschiktheid niet is veroorzaakt door (te) grote
emotionele betrokkenheid van eiseres bij het werk.
Beëindiging van de dienstbetrekking zonder nadere financiële vergoeding is
derhalve kennelijk onredelijk. Voldoende aannemelijk is dat aan eiseres smart
is berokkend die ook toekenning van een vergoeding voor immateriële schade
rechtvaardigt.
Gedaagden dienen aan materiele en immateriële schadevergoeding een bedrag van
f. 60.000 te voldoen. De werkgever is niet van de uitspraak in hoger beroep
gegaan.

Volledige tekst

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Bij tussenvonnis van 22 december 1995 -waarvan de inhoud als hier ingelast en
overgenomen geldt- is deskundigenbericht gelast.

De deskundigen hebben schriftelijk deskundigenbericht uitgebracht.

leder van partijen nam een schriftelijke conclusie na deskundigenbericht.
Eiseres wijzigde de eis.

Eiseres vroeg pleidooi.

Het pleidooi is gehouden op 4 juni 1997. De gemachtigden hebben pleitnotities
overgelegd.

Daarna is opnieuw vonnis gevraagd.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

De deskundigen hebben de hen onder a voorgelegde vraag bevestigend
beantwoord, de onder b gestelde vraag ontkennend.

Er is geen grond om hun oordeel niet te volgen.

De deskundigen hebben met hun handtekening onderschreven dat het overgelegde
deskundigenbericht hun oordeel op juiste wijze weergeeft. Voor zover sprake
is geweest van verschillende observaties en/of nuanceringen als door gedaagde
verondersteld, hebben die kennelijk niet aan dit gemeenschappelijk oordeel in
de weg gestaan.

De deskundigen hebben niet -zoals gedaagde aanvoert- gesteld dat eiseres bij
gedaagde om aandacht voor haar problemen met het werk heeft gevraagd, maar
dat er voor haar gevoel bij gedaagde weinig aandacht voor haar was. Uit de
woorden “voor haar gevoel” volgt bovendien dat de deskundigen dit niet als
een vaststaand feit hebben aangenomen of eiseres zich tijdens het
dienstverband heeft beklaagd, is overigens in het tussenvonnis van 20
december 1991 niet van belang geoordeeld.

Er is geen grond om aan te nemen dat de vraag of gedaagde door de onderhavige
tewerkstelling in strijd met de wet handelde, een relevante rol heeft
gespeeld bij de oordeelsvorming van de deskundigen.

Evenmin is er grond om te oordelen dat door de deskundigen verdergaand
onderzoek had moeten worden verricht dan zij voor hun oordeel voldoende
hebben geacht. Hun oordeel is voldoende gemotiveerd.

In vervolg op het tussenvonnis van 20 december 1991 is thans komen vast te
staan:

a. dat gedaagde aan eiseres stelselmatig handelingen heeft opgedragen of
overgelaten als in het tussenvonnis van 21 januari 1994 omschreven onder I
sub a tot en met g;

b. dat gedaagde door het opdragen en overlaten van die handelingen handelde
in strijd met algemeen geldende medische en verpleegkundige opvattingen;

c. dat er causaal verband bestaat tussen het verrichten van de handelingen en
de arbeidsongeschiktheid van eiseres;

d. dat die arbeidsongeschiktheid niet is veroorzaakt door (te) grote
emotionele betrokkenheid van eiseres bij het werk, de patiënten en hun
ouders, en door het niet kunnen verwerken dat zij dit werk op zeker moment
niet meer mocht verrichten.

Zoals in het tussenvonnis van 20 december 1991 onder V voorzien, moet het
gezien het vorenstaande kennelijk onredelijk worden geoordeeld dat gedaagde
de dienstbetrekking zonder nadere financiële vergoeding heeft beëindigd.

Mede gezien het deskundigenbericht is voldoende aannemelijk dat aan eiseres
smart is berokkend die toekenning van een vergoeding voor immateriële schade
rechtvaardigt.

Voorts in aanmerking genomen de duur van het dienstverband en de overige
omstandigheden van het geval, zal het bedrag van de naar billijkheid aan
eiseres toe te kennen schadevergoeding worden bepaald op f. 40.000,00 bruto
voor inkomensschade en
f. 20.000,00 ter zake van immateriële schade. Er zijn geen termen om, als
door gedaagde verzocht, aan de uitvoerbaarverklaring van het vonnis bij
voorraad de voorwaarde te verbinden dat zekerheid moet worden gesteld.

De kosten van de deskundigenberichten zullen worden vastgesteld op f.
9.040,00.

Gedaagde dient te worden aangemerkt als in het ongelijk gestelde partij en te
worden veroordeeld in de kosten van het geding.

BESLISSING

Gedaagde wordt veroordeeld om aan eiseres als schadevergoeding naar
billijkheid te voldoen de som van f. 40.000,00 bruto voor inkomensschade en
f. 20.000,00 ter zake van immateriële schade

Gedaagde wordt veroordeeld in de kosten van de deskundigenberichten ten
bedrage van
f. 9.040,00, te betalen uit het reeds door haar gestorte depot. De griffier
wordt opgedragen het restant van het depot ad f. 2.960,00 aan gedaagde te
restitueren.

Gedaagde wordt veroordeeld in de kosten van het geding, aan zijde van eiseres
tot op deze uitspraak begroot op f. 5.465,35 waarvan f. 5.250,00 als salaris
van de gemachtigde van eiseres.

Dit vonnis is tot zover uitvoerbaar bij voorraad.

Het meer of anders gevorderde wordt afgewezen.

Rechters

Mr. S.G. Ellerbroek