Instantie: Hoge Raad der Nederlanden, 30 september 1997

Instantie

Hoge Raad der Nederlanden

Samenvatting


Het hof heeft in hoger beroep de verdachte ter zake van ‘verkrachting,
meermalen gepleegd’ veroordeeld tot twee jaren en zes maanden gevangenisstraf.
Het cassatiemiddel bevat de klacht dat het hof ten onrechte het bewezenverklaarde
‘aanwenden door de verdachte van zijn stiefouderlijk gezag jegens het slachtoffer’
als een feitelijkheid in de zin van art. 242 Sr heeft aangemerkt, omdat
D. in de periode waarop het feit ziet al 24 jaar was en er dus geen sprake
meer kon zijn van enig ouderlijk gezag.
De Hoge Raad oordeelt als volgt. Het antwoord op de vraag of dat geheel
een feitelijkheid in de zin van art. 242 Sr oplevert, moet worden gevonden
door deze gedragingen van verzoeker te bezien in het licht van wat het
hof al eerder heeft vastgesteld. Uit de bewijsmiddelen kan worden opgemaakt
dat voorafgaande aan de in de bewezenverklaring genoemde periode het slachtoffer
gedurende ongeveer tien jaar – vanaf haar veertiende jaar toen zij bij
de verdachte en haar moeder in huis kwam wonen – bijna wekelijks door de
verdachte is verkracht, dat de verdachte daarbij aanvankelijk fysiek geweld
heeft gebruikt, dat hij in de latere jaren psychische druk op haar uitoefende
en dat hij in de loop der jaren een geestelijk overwicht op haar kreeg
waarbij voor haar een rol speelde dat hij haar stiefvader was. Voorts heeft
het hof vastgesteld dat ook nadat het slachtoffer in september 1991 verhuisde
de verdachte regelmatig gemeenschap met haar heeft gehad, dat hij haar
in die periode telefonisch belaagde, dat dit voor haar een ware terreur
was en dat zij zich niet aan zijn overwicht kon onttrekken en dan ook ‘ervoor
zorgde dat zij er was’. Op grond van deze vaststellingen heeft het hof
kennelijk niet onbegrijpelijk geoordeeld dat verdachtes optreden jegens
het slachtoffer voor haar een zodanige psychische druk opleverde dat zij
daaraan – ook al woonde zij niet meer bij de verdachte in huis en was zij
inmiddels 24 jaar oud – geen weerstand kon bieden en zich gedwongen voelde
aan verdachtes bevelen te voldoen. Daarvan uitgaande geeft het oordeel
van het hof dat het bewezen verklaarde optreden van de verdachte jegens
het slachtoffer een feitelijkheid in de zin van art. 242 Sr opleverde geen
blijk van miskenning van die bepaling. De Hoge Raad verwerpt het beroep.

Volledige tekst

; 1. De bestreden uitspraak

Het Hof heeft in hoger beroep – met vernietiging van een vonnis van de
Arrondissementsrechtbank te Amsterdam van 4 januari 1995 – de verdachte
terzake van “verkrachting, meermalen gepleegd” veroordeeld tot twee jaren
en zes maanden gevangenisstraf.

2. Het cassatieberoep

2.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr G.
Spong, advocaat te ‘s-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie
voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel
uit.

2.2. De Hoge Raad heeft kennis genomen van een na de terechtzitting waarop
de conclusie van het Openbaar Ministerie is genomen nog ingekomen repliek
van de raadsman, gedateerd 1 juli 1997.

3. De conclusie van het Openbaar Ministerie

De Advocaat-Generaal Fokkens heeft geconcludeerd tot verwerping van het
beroep.

4. Bewezenverklaring en bewijsvoering

4.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij:
1 primair:
in de periode van 1 oktober 1980 tot 1 december 1991 te Apeldoorn, te Terwolde,
te Amsterdam en elders in Nederland meermalen door geweld en bedreiging
met geweld W heeft gedwongen met hem buiten echt vleselijke gemeenschap
te hebben, bestaande dat geweld en die bedreiging met geweld uit het slaan,
en op de grond en tegen muren gooien van die W en de kleding van die W
afscheuren, en die W dreigend toevoegen: “je zorgt maar dat je er bent”.

2 in de periode 1 december 1991 tot en met 1 juni 1992 te Apeldoorn meermalen
door een feitelijkheid W heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen
die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam hebbende hij,
verdachte, die W gedwongen zijn penis in haar mond te nemen en zijn penis
in haar vagina gebracht, bestaande die feitelijkheid daarin dat hij die
W heeft toegevoegd : “je zorgt maar dat je er dan en dan bent” en jegens
die W zijn stiefouderlijk gezag heeft aangewend.

4.2. Deze bewezenverklaring berust op de volgende bewijsmiddelen:

1. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal met nummer 0260-481-92,
op 2 juni 1992 opgemaakt door F. van der Tol, hoofdagent-rechercheur van
gemeentepolitie te Amsterdam, voor zover inhoudende als de op 2 juni 1992
afgelegde verklaring van W -zakelijk weergegeven-:

Mijn moeder is gescheiden van G toen ik twee jaar oud was. Zij is, toen
ik zes jaar was, hertrouwd met mijn stiefvader, genaamd D. Vanaf mijn veertiende
woonde ik bij mijn moeder en stiefvader in Apeldoorn. De eerste keer dat
mijn stiefvader mij betastte en uitkleedde en vervolgens verkrachtte, was
toen ik alleen met hem naar een feestje in Arnhem ging. Op de terugweg
stopte hij de auto in Deelen. Hij werd in de auto handtastelijk. Hij pakte
mij toen beet en zei wat hij van me wilde. Ik verzette me nog wel, maar
het was onbegonnen werk.
Mijn stiefvader vond het eigenlijk heel gewoon dat hij mij betastte en
verkrachtte als hem dat uitkwam. Ik ben eigenlijk al die jaren, vanaf mijn
veertiende tot vorig jaar september, bijna wekelijks verkracht door mijn
stiefvader. Hij gebruikte veel geweld, vooral als ik niet wilde doen wat
hij zei, dan werd ik geslagen, op de grond gegooid of tegen een muur gegooid.
De laatste jaren was het door de psychische druk dat ik aan zijn wensen
moest voldoen. Ik ben heel vaak door hem verkracht, voornamelijk in mijn
slaapkamer of de slaapkamer van mijn ouders. In maart 1991 ging ik naar
de caravan in Terwolde. Ook in de caravan ben ik diverse malen door hem
verkracht.
Vanaf september 1991 was ik gaan wonen in de Marnixstraat te Amsterdam.
Mijn stiefvader heeft alleen in de beginperiode daar gemeenschap met me
gehad.

2. Een procesverbaal van verhoor van getuigen, op 18 november 1992 opgemaakt
door de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in
de arrondissementsrechtbank te Amsterdam, voor zover inhoudende als de
op genoemde datum aan de rechter-commissaris afgelegde verklaring van W
-zakelijk weergegeven-:

Dat met mijn stiefvader is begonnen na een feestje. We gingen met de auto
terug. Op een gegeven moment is mijn stiefvader in een bos, dat was in
Deelen, gestopt. Hij vertelde dat hij met mij naar bed wou. Hij begon mij
te kussen. Ik heb me daartegen verzet. Hij heeft de kleding van mij afgescheurd
en heeft mij verkracht. Hij lag bovenop mij.
Ook toen ik in Amsterdam woonde werd ik door hem belaagd, dat deed hij
via de telefoon, ’t was een ware terreur.
Hij probeerde steeds te regelen dat ik thuis zou zijn om met me naar bed
te kunnen gaan. Ik probeerde steeds smoezen te verzinnen, totdat hij zei:
“Je zorgt maar dat je er bent”. En dat deed ik dan ook nog.

3. De verklaring ter terechtzitting in hoger beroep op 15 mei 1996 van
W afgelegd als getuige -zakelijk weergegeven-;
De eerste keer dat ik door mijn stiefvader verkracht werd, staat mij nog
bij als de dag van gisteren. Wij kwamen terug van een verjaardag in Arnhem.
In de omgeving van Deelen stopte hij de auto. Vervolgens ben ik door hem
vastgepakt en verkracht. Ik heb niets tegen mijn moeder gezegd, omdat ik
bang was dat ik weer naar een tehuis zou moeten. De dag erna wilde hij
op mijn kamer weer gemeenschap met mij. Hij heeft mij hierbij op de grond
gegooid, waarna er weer gemeenschap plaats vond. Hierna gebeurde het ongeveer
eenmaal per week, in het begin zelfs vaker, wanneer het hem maar uitkwam.
In het begin heeft hij veel geweld gebruikt. Meestal sloeg hij mij op mijn
rug. Hij beschouwde mij als zijn eigendom. Zodra ik met hem alleen was,
werd hij een tiran. In een periode van ± 10 jaar ben ik met regelmaat,
vaak één maal per week, door hem verkracht.
Op de camping in Terwolde gingen de verkrachtingen gewoon, minimaal één
maal per week, door. In de loop der jaren had hij een geestelijk overwicht
opgebouwd. Hij was toch ook mijn stiefvader. In september 1991 ben ik gaan
wonen in Amsterdam in de Marnixstraat. In de Marnixstraat is hij een aantal
malen bij me langsgeweest. Als hij alleen kwam hadden wij gemeenschap.
In deze periode moest ik ook één maal per maand thuis in Apeldoorn komen.
Hij zei dan tegen mij: “Je zorgt maar dat je er dan en dan bent.” Dit gebeurde
meestal op vrijdagavond, als mijn moeder moest werken. Ik moest dan vanuit
Amsterdam naar Apeldoorn komen. Hij had dan gemeenschap met mij door zijn
penis in mijn vagina te brengen. Ook moest ik hem pijpen. Ik kon mij niet
aan het overwicht van mijn stiefvader onttrekken. Het blijft toch familie.

In juni 1992 heb ik besloten aangifte te gaan doen. Ik heb de bandjes van
mijn telefoonbeantwoorder aan de politie gegeven. Hierop komt de stem van
D voor. Ik noem hem Henk.

4. De verklaring van de verdachte ter terechtzitting in eerste
aanleg -zakelijk weergegeven-:

In oktober 1980 ging ik met W naar een feestje in Arnhem. Wij reden er
heen in mijn auto. Op de terugweg, om ongeveer 01.00 uur, stopte ik in
de buurt van Deelen.

5. De verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger
beroep van 15 maart 1996 -zakelijk weergegeven-:

W is in oktober 1980 bij ons in huis gekomen. Ik werd door W Henk genoemd.
Ik had samen met mijn vrouw Geertje een caravan op een camping in Terwolde.
W had daar later ook een eigen caravan. W werkte overdag op de camping.
In die periode kwam ik er ook omdat ik aan de caravan van W werkte. Op
een gegeven moment is zij in Amsterdam gaan wonen in de Marnixstraat. Ik
ben enkele malen alleen geweest bij W in Amsterdam.
Het is juist dat er telefoongesprekken tussen mij en W zijn gevoerd. Een
aantal gesprekken bleek opgenomen op een bandje. Het klopt wel dat het
daar om mijn stem gaat.

6. Een geschrift, zijnde de weergave van een kennelijk begin januari 1992
ingesproken tekst door D opgenomen vanaf de telefoonbeantwoorder van W
(blz. 42 en 43 van proces-verbaal nummer 0260-481-92 van de gemeentepolitie
te Amsterdam), -zakelijk weergegeven-:

Je hoeft niet bang te wezen dat ik … binnen kom wandelen en hup hup dat
of dat ik zeg gewoon ik wil W even spreken meer niet.
Ik reken er gewoon op dat je in de Marnixstraat bent.
Oke, tot kijk…. hoorn erop.

W, weer met Henk hoe is t. Is het nou zoveel gevraagd, alleen die ene avond
dat ik alleen om twaalf uur bij je kan wezen, anders nie. Als ik eerder
ga dan geet Geertje ook mee.
Het is voor mij ook moeilijk hoor, ik moet elke keer maar weer verdraaien
voor Geertje.

7. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal met nummer 0260-481-92
op 14 september 1992 opgemaakt door F. van der Tol voornoemd, voor zover
inhoudende als verklaring van J -zakelijk weergegeven-:

Ik ben de eigenaar van een camping te Terwolde.
Ik ken W erg goed. Haar vader, D staat al zeker 8 jaar op onze camping.
Ik heb W destijds een baantje gegeven bij de bowling. Haar vader kwam pas
bij ons in de kroeg toen W er ook kwam. Vader D is al die jaren nooit op
de camping in zijn caravan blijven slapen. Pas toen W hier op de camping
bleef slapen, bleef vader D hier ook slapen. Altijd liep die vader achter
W aan. Het was me toen al duidelijk dat W met haar vader naar bed ging.
Dat leidde ik af uit het feit dat hij haar steeds in de gaten hield en
zij altijd daar sliep (of moest slapen) waar haar vader sliep. Mijn vrouw
zag D als hij bijvoorbeeld thuis in Apeldoorn zou gaan slapen, vaak ‘s
morgens heel vroeg voor de caravan staan waar W sliep. Dan ging hij naar
binnen en deed direct de gordijnen dicht en de deur op slot. Het speelde
zich allemaal af in de maanden augustus/september 1991.

5. Beoordeling van het eerste middel

5.1. Het middel richt zich tegen de bewezenverklaring onder 2 en bevat
de klacht dat het Hof ten onrechte het bewezenverklaarde aanwenden door
de verdachte van zijn stiefouderlijk gezag jegens het slachtoffer als een
feitelijkheid in de zin van art. 242 Sr heeft aangemerkt.

5.2. Bij de beoordeling van het middel moet worden vooropgesteld (a) dat
het Hof heeft bewezenverklaard dat de feitelijkheid -welke term in de telastelegging
en de daarmee in zoverre overeenstemmende bewezenverklaring kennelijk is
gebruikt in dezelfde betekenis als in art. 242 Sr -waardoor de verdachte
het slachtoffer heeft gedwongen tot het ondergaan van de bewezenverklaarde
handelingen daarin heeft bestaan dat hij haar heeft toegevoegd “je zorgt
maar dat je er bent” in combinatie met het jegens haar aanwenden van zijn
stiefouderlijk gezag en (b) dat het Hof het begrip “stiefouderlijk gezag”
kennelijk en niet onbegrijpelijk niet in de juridische betekenis maar in
de feitelijke betekenis daarvan heeft verstaan. Voorzover het middel van
een andere lezing van ’s Hofs arrest uitgaat mist het dan ook feitelijke
grondslag.

5.3. Het Hof heeft blijkens de hiervoor onder 4.2. weergegeven bewijsmiddelen
vastgesteld dat voorafgaande aan de in de bewezenverklaring onder 2 genoemde
periode het slachtoffer gedurende ongeveer 10 jaar -vanaf haar veertiende
jaar toen zij bij de verdachte en haar moeder in Apeldoorn in huis kwam
wonen- bijna wekelijks door de verdachte is verkracht, dat de verdachte
daarbij aanvankelijk fysiek geweld heeft gebruik, dat hij in de latere
jaren psychische druk op haar uitoefende en dat hij in de loop van de jaren
een geestelijk overwicht op haar kreeg waarbij voor haar een rol speelde
dat hij jaar stiefvader was. Voorts heeft het Hof vastgesteld dat ook nadat
het slachtoffer in september 1991 in Amsterdam was gaan wonen de verdachte
regelmatig gemeenschap met haar heeft gehad, dat hij jaar in die periode
telefonisch belaagde, dat dit voor haar een ware tereur was en dat zij
zich niet aan zijn overwicht kon onttrekken en dan ook ‘ervoor zorgde dat
zij er was’.
Op grond van deze vaststelling heeft het Hof kennelijk en niet onbegrijpelijk
geoordeeld dat verdachtes optreden jegens het slachtoffer voor haar een
zodanige psychische druk oplevert de dat zij daaraan -ook al woonde zij
niet meer bij de verdachte in huis en was zij inmiddels 24 jaar oud- geen
weerstand kon bieden en zich gedwongen voelde aan verdachtes bevelen te
voldoen. Daarvan uitgaande geeft ’s Hofs oordeel dat het onder 2 bewezenverklaarde
optreden van de verdachte jegens het slachtoffer een feitelijkheid in de
zin van art. 242 Sr opleverde geen blijk van miskenning van die bepaling.
Het Hof heeft de bewezenverklaring dan ook toereikend gemotiveerd.

5.4. Uit het voorafgaande volgt dat het middel tevergeefs is voorgesteld.

6. Beoordeling van het tweede middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 101a
RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van
rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of van de rechtsontwikkeling.

7. Slotsom

Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook
geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou
behoren te worden vernietigd, dient het beroep te worden verworpen.

8. Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.

Rechters

Mrs Haak, Van Erp Taalman Kip-Nieuwenkamp, Koster