Instantie: Kantonrechter Utrecht, 25 september 1997

Instantie

Kantonrechter Utrecht

Samenvatting


Partijen hebben samengewoond en hebben in 1992 een kind gekregen, waarover
zij gezamenlijk de ouderlijke macht hebben. In juni 1995 is de samenleving
beëindigd en de moeder verzoekt thans om de voogdij. De kantonrechter beslist
conform het advies van de Raad voor de Kinderbescherming en wijst het gezag
aan de moeder toe. Overgangsrecht betreffende ‘de wet tot nadere regeling van
het gezag en van de omgang met minderjarige kinderen’ die per 2 november 1995
in werking is getreden.

Volledige tekst

Verloop van de procedure

Het verzoek strekkende tot wijziging van de ouderlijke macht in voogdij is op
7 juni 1995 op de griffie ingediend; het verweerschrift, dat een zelfstandig
verzoek inhield, is ontvangen op 3 augustus 1995. Nadat over en weer door
partijen nog geschriften zijn ingediend, is de mondelinge behandeling
gehouden op 3 oktober 1995. Bij beschikking van 4 oktober 1995 heeft de
kantonrechter de zaak aangehouden en om advies aan de Raad voor de
Kinderbescherming gevraagd. Dit advies is bij rapport van 18 augustus 1997
uitgebracht. De mondelinge behandeling is – nadat verweerder de kantonrechter
in de procedure tot het treffen van een omgangsregeling had gewraakt – op 22
september 1997 door een andere kantonrechter voortgezet. Partijen, hun
gemachtigden en een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming
te Den Haag waren aanwezig. Vervolgens heeft de kantonrechter bepaald dat een
beschikking zal worden gegeven.

Motivering van de beslissing

1. Partijen – hierna te noemen V. en S. hebben in juli 1987 een affectieve
relatie gekregen en in verband daarmee samengewoond. Op 29 januari 1992 is
uit die relatie een kind geboren, geheten J.S. Bij beschikking van 26 maart
1992 van de kantonrechter te Utrecht zijn partijen beide bekleed met de
ouderlijke macht over J.. In juni 1995 is de samenleving beëindigd. J.
verblijft bij haar moeder. Bij vonnis van de president van de rechtbank
Utrecht in kort geding d.d. 10 oktober 1995 is S. verboden zich gedurende een
periode van twaalf maanden na betekening van het vonnis te bevinden in
Hazerswoude, rechtstreeks mondeling of schriftelijk contact te zoeken met V.
of J. en deze op welke wijze dan ook lastig te vallen.
S. heeft op 18 februari 1997 een afzonderlijk verzoek ingediend tot het
treffen van een omgangsregeling en informatieverstrekking.

2. V. verzoekt de kantonrechter haar te benoemen tot voogdes over J. en de
vader S. tot toeziend voogd, alsmede betaling door S van ƒ 250 als bijdrage
in de kosten van verzorging en opvoeding van J.. Dit laatste verzoek heeft V.
op 1 september 1995 ingetrokken.

3. S. voerde aanvankelijk verweer. Hij achtte V. niet geschikt als voogdes en
verzocht bij zijn verweerschrift hem tot voogd, althans tot tijdelijk voogd,
te benoemen en V. tot toeziend voogdes. Ter zitting van 22 september 1997
heeft S. verklaard, dat hij akkoord gaat met een toewijzing van het ouderlijk
gezag aan V.

4. In deze zaak is een onderzoek gedaan door het PAR Rotterdam, dat op 16
oktober 1996 een rapport heeft uitgebracht. Het PAR is een afdeling van de
Stichting Rijnhove en verleent service op het gebied van ambulante
multidisciplinaire diagnostiek. De Raad voor de Kinderbescherming te Den Haag
heeft op 18 augustus 1997 een rapport uitgebracht. Het advies van de Raad
luidt evenals dat van het PAR het gezag over J. aan de moeder toe te wijzen
en het verzoek tot vaststelling omgang aan te houden tot over één jaar.

5. Het onderhavig verzoek is ingediend vóór de wetswijziging van 6 april 1995
Stb. 240, welke wet in werking is getreden op 2 november 1995. De hiervoor
vermelde beschikking van 26 maart 1992 was aangetekend in het voogdijregister
van het kantongerecht Utrecht. Gelet op de overgangsbepalingen (artikel III
onder 2) heeft die beschikking rechtskracht gehouden. Het onderhavig verzoek
wordt aangemerkt als een verzoek tot beëindiging van het gezamenlijk gezag en
bepaling dat het ouderlijk gezag aan de moeder toekomt (artikel 1:253n B.W.).
Gelet op artikel IV van de overgangsbepalingen en artikel 1:253 o lid 3 B.W.
is de kantonrechter tot kennisneming daarvan bevoegd. Nu S. zich niet langer
verzet tegen een toewijzing van het ouderlijk gezag aan de moeder, is het
verzoek toewijsbaar.

Beschikking

De kantonrechter

beëindigt het gezamenlijk gezag van de ouders over J. S., geboren op 29
januari 1992 te Nieuwegein en bepaalt dat V. voortaan het gezag over J. S.
voornoemd uitoefent;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.

Rechters

Mr. van Ditzhuijzen